Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marco de nar (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marco de nar
Afbeelding van Marco de narToon afbeelding van titelpagina van Marco de nar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (26.84 MB)

ebook (3.87 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

Herman Ramaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marco de nar

(1949)–Joh. Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

Vijfde hoofdstuk.
Otello!!

Marco voelde zich niet op zijn gemak. Onbestemde, angstige voorgevoelens zeiden hem, dat er onaangename dingen op komst waren. Zeker, hij keurde de handelwijze van de keizer goed: zoveel mogelijk door goedheid en liefde een burgeroorlog trachten te voorkomen.

Maar toch.... Marco wist het.... er waren mensen, die alleen maar met hardheid te regeren waren. De keizer had intussen vertrouwde dienaren uitgezonden, om de gangen van enkele ontrouwen na te gaan. Marco zelf hield in en om het kasteel ogen en oren wijd open. Vooral edelman Heinrich hield hij goed in de gaten. Hij was er van overtuigd: de man met de snijwond was niet te vertrouwen. Weldra had Marco ontdekt, dat Heinrich op de meest vreemde tijden het kasteel verliet, zonder daarvoor enige opdracht van de keizer gekregen te hebben. Ook onderhield hij betrekkingen met mannen, die niet erg goed aangeschreven stonden. Bepaalde bewijzen van ontrouw kon Marco nog niet vinden. Maar heel zijn aandacht was gespannen. Gedurende de dagen, die volgden, verkeerde hij maar heel weinig in de nabijheid van de keizer. Want nog een nieuwe taak had de nar gekregen: de prins Otello was aan zijn zorgen toevertrouwd.

‘De knaap heeft behoefte aan afleiding Marco!’ had de keizer gezegd. ‘Wie zou hem beter dan jij, kunnen opvrolijken?’

Nu, dat was tot geen dove gezegd. Marco had dadelijk een warme belangstelling voor de zwakke knaap gevoeld. Omgekeerd wist hij Otello ook dadelijk aan zich te binden,

[pagina 49]
[p. 49]

door zijn leuke opmerkingen, grappige verhalen en vrolijke verzen. Urenlang zwierven zij samen door het park en weldra klonk luid het lachen van de prins door de lanen. Het was al spoedig duidelijk merkbaar, de tegenwoordigheid van de nar had op prins Otello een zeer goede invloed. Ook de hovelingen spraken er al gauw over:

‘Heb je gezien, hoe Otello bijkomt?’

‘Wat medicijn en wetenschap niet konden, doet Marco!’

‘Ja, ja!’ klonk het dan weer ergens anders, ‘de prins wordt met de dag vrolijker en levenslustiger. Let op, de Nar zal de prins nog geheel genezen!’

‘Onbegrijpelijk’, sprak weer een ander, ‘dat de keizer de nar zo op een afstand houdt. Marco overtreft Pinto in alle opzichten! ‘Maar het vertrouwen van de keizer heeft hij niet! Misschien wel goed ook’.

Marco hield zich of dergelijke gesprekken zijn oor niet bereikten. Maar inwendig juichte hij. Want nu wist hij tenminste, dat niemand er enig idee van had, dat hij juist de meest vertrouwde dienaar van de keizer was. Zo hoopte hij, ongemerkt, datgene te weten te komen, wat hij nodig had, om de keizer te kunnen verlossen van zijn vijanden. 't Leek echter of er niets bijzonders aan de hand was en er in 't grote paleis zelfs geen enkele gedachte aan ontrouw of opstand bestond. Dagen, weken van wachten en speuren gingen voorbij! Zouden Marco's sombere voorgevoelens hem dan bedrogen hebben? Zou geen enkel gevaar de keizer en zijn familie bedreigen! Helaas, Marco zou gelijk krijgen.

Heel onverwachts gebeurde het.

Marco bevond zich, zoals al zo vaak gebeurd was, met Otello in de tuin. De prins zag er buitengewoon opgewekt uit. Hij lachte en sprong, dat het een lust was.

‘Weet je wel Marco’ riep Otello lachend, ‘dat je de beste heelmeester bent, die ik ooit gehad heb. Sinds ik jou ontmoet heb, voel ik me met de dag beter en sterker worden’.

‘De prins bedoelt, dat sinds hij op 't paleis terug is,

[pagina 50]
[p. 50]

langzaam aan de blos der gezondheid op zijn wangen is teruggekeerd. De paleislucht maakt hem gezond!’

‘Onzin, Marco’, lachte Otello weer, ‘jij bent het, die me gezond maakt. Jouw vrolijkheid en je gezangen doen me veel meer goed, dan die hele gezondheidskuur aan het strand. O Marco’, ging de prins plots bijna fluisterend voort, ‘'t was daar zo vreemd en zo doods. En mama was zo stil en verdrietig. Heus Marco, ik kan je niet zeggen, hoe blij ik ben, hier op 't paleis terug te zijn en jou ontmoet te hebben. Je moet maar steeds bij me blijven hoor!’

‘Ik zal m'n uiterste best doen’, beloofde Marco grappigplechtig, ‘zowel nar als heelmeester voor mijn jonge prins te zijn. En daarom, wat denkt zijne majesteit Otello van een roeitochtje op het meer. Roeien staalt de spieren. En de zwakke spiertjes van Uwe majesteit....

‘Och, houd toch op met je majesteit, Marco!’ lachte de prins. ‘Je zou me weer ziek maken. Vooruit we gaan roeien!’

Op hetzelfde moment echter weerklonk luid trompetgeschal.

‘Wat is dat nu?’ vroeg Otello verwonderd.

‘Dat is het sein, dat er bezoek is! De keizer wenst, dat ik met hem de nieuwe gasten verwelkom. We moeten dus ons roeitochtje even uitstellen, Otello! Maar ik ben weer heel vlug bij je hoor?’

‘Ja, blijf maar niet te lang weg, Marco’, riep Otello nog.

Toen haastte Marco zich naar het paleis. Twee ridders waren zo juist aangekomen en kwamen nu de keizer verslag uitbrengen van de reis, die ze gemaakt hadden. Marco groette hen met een diepe buiging en sprak:

‘Gegroet, edele ridders. De keizer wacht U reeds. Hij verwacht grote onthullingen en zeer belangrijke mededelingen van U. Uw gang is immers zwaar van de geheime last, die ge draagt. Of zijn het Uw lange zwaarden en de ijzeren helmen, die U het leven zo zwaar maken?’

De edellieden antwoordden niet op de spotternijen van de nar. Zij waren niet veel anders van hem gewend. Maar

[pagina 51]
[p. 51]

toen zij bij de keizer waren toegelaten, bleek al heel spoedig, waarom ze de nar niet eens konden beantwoorden. Ze hadden de keizer geen enkel belangrijk nieuws mede te delen.

‘Uwe majesteit’, zo sprak er één, ‘maakt zich te veel zorgen. Het volk leeft in rust en vrede. Het weet van niets. Van een poging tot opstand is niets te bespeuren. En wat de ontrouwe edelen betreft.... och, een weinig oplettendheid zal voldoende zijn om hen in bedwang te houden. Naar wij hoorden vertellen, moeten de verbannen edellieden, Floris en Boudewijn, zich met enkele aanhangers in de omtrek ophouden!’

Bij 't horen van deze namen stoof Marco plotseling op:

‘Bevinden Boudewijn en Floris zich in de omgeving?’ herhaalde hij, ‘en dat zegt ge zo kalm en bedaard, alsof 't de gewoonste zaak van de wereld is. Daar komt ge 't laatst mee aan, terwijl ge moet weten, dat juist deze twee het minst te vertrouwen zijn en tot alles in staat. Kennen jullie soms de plannen van deze trouwelozen?’

‘Bedaar Marco, blijf kalm!’ suste de keizer. ‘Ze zullen mij, hun keizer toch niet uit 't paleis weghalen?’

‘Vergeef me, majesteit’, sprak Marco, ‘maar als U wist, welk een ontzettend voorgevoel mij zo angstig maakt, dan liet U mij onmiddellijk heengaan!’

‘Welnu, ga, Marco!’ antwoordde de keizer enigszins verwonderd.

Zonder zich nog even te bedenken, opende Marco het venster en sprong naar buiten de tuin in. Hij keek naar niemand of niets om, maar rende zo vlug hij kon, naar de plek, waar hij nog geen kwartier geleden de prins had achtergelaten, met de belofte zo dadelijk te gaan roeien. Nu moest Otello daar op hem staan wachten. Daar bij de vijver, bij het bootje. Marco kwam aangerend: hij zag de vijver, hij zag het bootje.... maar Otello was er niet.

‘Heer in de hemel’, riep Marco uit, ‘zal mijn angstig voorgevoel dan toch werkelijkheid worden?

[pagina 52]
[p. 52]

Maar neen, dat kan niet! De prins is even weggewandeld. Ik moet hem roepen!’ Luid klonk Marco's stem:

‘Prins Otello. Kom, we gaan roeien!’

Als een spottende narrenkreet galmde het: ‘we gaan roeien’, over de vijver. En het leek Marco, alsof uit de verre bomengroep een tergende schaterlach hem antwoordde. Marco snelde er heen. Maar de prins was er niet. De nar zette de handen aan de mond en galmde over heel het park:

‘Prins Otello, Prins Otello! Kom vlug naar de vijver. We gaan roeien, Otello!’

Maar er kwam geen antwoord.

Wel snelden van alle kanten dienaren toe, die verschrikt vroegen:

‘Is er iets met de prins? Zoek je prins Otello?’

‘Ja natuurlijk!’ riep Marco hen toe. ‘Zo juist was hij nog bij de vijver. Heeft niemand van jullie hem gezien? Zoek dan! Zoek waar Otello is!’

Marco had nog een kleine hoop de prins op diens eigen kamer aan te treffen. Daarom rende hij naar het kasteel, holde door gangen en zalen, maar vond de vertrekken van de prins ledig. Toen drong hij zonder enige plichtspleging het vertrek van de keizer binnen en riep daar voor keizer en raadslieden deze ene wanhoopskreet uit:

‘Zij hebben de prins ontvoerd!’

Als een slag in het aangezicht trof deze kreet de drie mannen.

De keizer sprong op en riep uit:

‘Bij God, Marco, het is toch niet waar, wat je daar zegt!’

‘Ik wou, dat ik me vergiste, majesteit’, zuchtte Marco, ‘Maar ik ben er van overtuigd. En daarom majesteit, zend mannen uit, soldaten, dienaren, hovelingen. Laat ze zoeken, in het paleis, daar buiten! In de stad en de ganse omtrek! Toe gij edelen, talmt niet langer, maar geeft Uw bevelen! Zoekt de prins. Gaat en zoekt! Marco moet bij de keizer blijven!’

Marco zweeg! Maar de edellieden hadden hem begrepen

[pagina 53]
[p. 53]

en verdwenen. Enkele ogenblikken later was het hele paleis in opschudding. Een grote ontsteltenis had zich van allen meester gemaakt. Niemand kon het haast geloven, dat hun lieve prins ontvoerd zou zijn! En men zocht! In alle kamers en gangen, in de torens en kelders van het paleis. Ieder hoekje van de tuin werd nagespeurd en overal weerklonk de kreet: ‘Otello, Otello!’

Weldra reden groepjes ruiters door de straten van de stad. Nog even later kwamen herauten de burgers van de stad met de verdwijning bekend maken en de medewerking van de bevolking inroepen. Nieuwe troepen ruiters trokken uit: de stad door en de buitenwegen op. Zij onderzochten bossen en velden en deden ook Otello's naam telkens weerklinken. Helaas, alles was vergeefs. Toen de avond over paleis en stad daalde, wisten allen met zekerheid, dat de prins ontvoerd en niet terug te vinden was. Een grote droefheid vervulde het gehele hof. Vooral de keizerin was ontroostbaar. Alles scheen juist zo goed te gaan; de prins knapte zo zichtbaar op en nu hadden laffe vijanden de knaap ontvoerd. Dit was dus één der rampen, die de keizerlijke familie zou treffen. De stem aan het venster had niet gelogen.

Bijna radeloos van smart en onzekerheid trok de keizer zich die avond terug in zijn kamer. Marco was bij hem. Nauwelijks had de nar een viertal kaarsen ontstoken, of de keizer bemerkte op zijn tafel een klein stukje perkament. Haastig nam hij het op en tot zijn grote ontsteltenis las hij:

‘Prins Otello blijft in onze handen, tot de keizer bereid is, zijn waardigheid neder te leggen en over te dragen aan onze gunsteling. De keizer kan beginnen met zijn goede wil te tonen, door de edelen Boudewijn en Floris in hun rechten te herstellen. De prins zal geen leed worden aangedaan. Maar hij blijft de losprijs’.

De keizer reikte het document aan de nar over en stamelde:

[pagina 54]
[p. 54]

‘Lees Marco!’

En Marco las! En terwijl zijn ogen over de regels gleden, balden zich zijn kleine narrenvuisten en persten zijn dunne lippen zich opeen, totdat zij plotseling uitstootten:

‘Zulke gemene lafaards!’

‘Ik geloof inderdaad Marco!’ sprak de keizer somber, ‘dat alleen het zwaard hier oplossing kan brengen’.

‘Ik vrees het ook, Majesteit. Maar laten we niet onverijld besluiten. Laat ieder voor zich één nacht dit alles overdenken. Dan kunnen we morgen verder zien’.

 

In zijn kamer gekomen liet de nar zich in één der zetels neervallen. Alles wat die middag gebeurd was, danste in wilde sprongen door zijn geest. Als verslagen zat de nar daar en balde in machteloze woede zijn vuisten. Wekenlang was heel zijn leven, al zijn denken en doen gericht geweest op dat ene doel: het leven van de keizerlijke familie te beschermen. Vooral de zorg voor de zwakke prins was hem toevertrouwd. En nu.... nu had men zijn meester getroffen, in wat hem het dierbaarst was: zijn zoon Otello! Maar niet alleen zijn meester, ook hemzelf hadden ze geraakt. Want Marco hield van de prins. Met grote vreugde had hij diens herstel aanschouwd. En nu? De trouwelozen hadden de prins in hun macht. Zou zijn zwak lichaam bestand zijn tegen de behandeling, die hij nu moest ondervinden?

De prins zal geen leed worden aangedaan! Neen, daaraan twijfelde Marco ook niet. Zijn leven had voor de samenzweerders te grote waarde. Terwille van de prins zou de keizer zijn kroon moeten afleggen. Daartoe zouden ze hem dwingen. Maar dat zou niet gebeuren. Alle middelen moesten aangewend worden, om dat te voorkomen.

Daarvoor zou hij, Marco, te zorgen hebben. ‘Haha!’ lachte Marco, terwijl hij overeind sprong. Spottend riep hij uit: ‘Ja, daarvoor heb ik te zorgen. Haha! Hoe goed heb ik dat gedaan. Onder mijn eigen handen vandaan, heb

[pagina 55]
[p. 55]


illustratie
“Lees Marco” (Blz. 54)


[pagina 56]
[p. 56]

ik de prins laten ontvoeren. Moest ik daarvoor nar zijn, om zulk onheil over dit paleis te doen komen?’

Met uitgestrekte armen liep Marco de kamer op en neer.

‘Marco, Marco!’ riep hij weer. ‘Nar ben je en nar zul je blijven: een zingende dwaas. Met je grappen zul je morgen weer een lach moeten toveren op de bedroefde gezichten. Morgen moet je weer de altijd vrolijke, lachende zanger zijn, terwijl in je eigen binnenste de grootste droefheid woont, terwijl in je hart hamert en steeds zal blijven hameren het bittere verwijt, schuldig te zijn aan de ellende van de keizer. O Marco!’

Uitgeput viel Marco op zijn knieën neer, voor het beeld in de hoek van de kamer.

Langzaam bedaarde zijn onrust. Hij richtte zijn ogen op het Mariabeeld en begon zacht te bidden.

God en de H. Maagd moesten in deze grote moeilijkheid uitkomst brengen.

Lang, zeer lang bleef Marco daar geknield liggen.

Slapen deed hij die nacht niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken