Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Marco de nar (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Marco de nar
Afbeelding van Marco de narToon afbeelding van titelpagina van Marco de nar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.49 MB)

Scans (26.84 MB)

ebook (3.87 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Illustrator

Herman Ramaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Marco de nar

(1949)–Joh. Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Zesde hoofdstuk.
Nachtelijke ontdekkingen

Ja, dat was wel een droeve dag voor Marco de Nar. De ontvoering van de prins was wel één van de ergste dingen, die men de keizerlijke familie en de nar had kunnen aandoen!

Wat moest er nu gebeuren?

Nadat Marco lange tijd voor het beeld geknield had, stond hij op en begon in gedachten verdiept zijn kamer op en neer te lopen! Het was moeilijk in deze zaak tot een oplossing te komen. Marco voelde, dat hij eigenlijk tot niets in staat was. Toch dacht hij niet aan slapen. Maar in de kleine kamer kon hij het niet uithouden. Hij moest naar buiten! Hij sloeg een zwarte cape om en blies de kaarsen uit.

De stadstoren had juist twaalf uren geslagen, toen onhoorbaar één der vensters van het keizerlijk paleis geopend werd en een zwarte gedaante te voorschijn kwam. Een flinke sprong en met een zacht plofgeluid kwam de lenige gedaante op het grasveld in de tuin terecht. Meteen was alles weer stil.... doodstil. Het open venster was een donkere plek in de grauwe muurvlakte. Langs dat vlak schoof de zwarte gedaante vlug voort, om plotseling in het struikgewas te verdwijnen. Even later kwam ze weer te voorschijn bij een open plek bij de vijver. Nu ging de grote kap, welke het hoofd van de gedaante omhulde omlaag en schitterden twee vurige ogen in de duisternis. Het waren Marco's speurende ogen, die deze plek, waar hij Otello voor het laatst gezien had, nog eens zorgvuldig bespiedde. Er was echter niets bijzonders te ontdekken. Ook het bootje bleek onaangeroerd. Marco sloop voort, zacht en behoedzaam, tot hij de achterkant van het paleis voor

[pagina 58]
[p. 58]

zich had. Langzaam gleden zijn ogen van venster tot venster. Maar achter al die vensters heerste duisternis en stilte.... 't Kon ook niet anders; om deze tijd moest alles wel slapen in het keizerlijk paleis. En toch had Marco iets anders gehoopt en verwacht. Opnieuw onderzochten zijn speurende ogen de vensters. En ineens.... daar bleven ze rusten en staren.... terwijl een zachte kreet van voldoening de nar ontsnapte. Achter één der vensters op de eerste verdieping was een uiterst fijn lichtspleetje merkbaar. Dat was het, wat Marco zocht. Naar dat lichtspleetje bleef Marco staren. Wel een half uur lang. Heel even, als de ogen moe werden, sloot hij ze. Dan hield hij dat licht weer vast. Marco wachtte niet vergeefs. Plotseling werd de lichtspleet wijder, groeide aan tot een lichtvlak. Tot Marco's grote vreugde flikkerde even een kaarsvlam voor het venster. Toen werd het ook daar donker. Het was net of de bewoner van die kamer, voor zich ter ruste te begeven, nog even met de brandende kaars in zijn hand, een blik in de donkere tuin had willen werpen. Maar Marco vermoedde meer. Zonder bijzondere redenen was niemand zo laat op. En dus bleef Marco wachten. Hij hulde zich nog wat dichter in zijn cape en dook weg tussen de struiken. Hij kon nu niets meer onderscheiden, rondom hem was één zwarte duisternis, waarin als brokken zwart de boomgroepen en de paleismassa omhoog staken. Alles scheen in rust. Geen ritselgeluid van bladeren zelfs verstoorde deze nachtelijke stilte. Vele minuten gingen zo in spannend wachten voorbij. Zou er eigenlijk wel iets gebeuren? Marco hoopte het; hij rekende er zelfs op. Toen, ineens, weerklonk een harde kreet, die leek op de schreeuw van een opgeschrikte vogel. Die kreet was iets vreemds in deze stilte. En.... vreemder nog.... enkele ogenblikken later, klonk die kreet opnieuw, maar nu van de andere kant. Marco begreep, dat dit waarschuwingstekens waren. Hij hield zich doodstil en luisterde gespannen. Ineens hoorde hij geritsel van bladeren; dat geluid kwam naderbij, werd

[pagina 59]
[p. 59]

sterker, tot plotseling, op maar enkele meters afstand een gedaante opdook. Een ogenblik later stond er een tweede gedaante. Marco had het wel kunnen uitjubelen van vreugde. Maar hij hield zich stil. Hij moest horen, wat die twee mannen met elkander te bespreken hadden. Ze deden het zachtjes, maar toch zo, dat Marco alles duidelijk verstaan kon.

‘Ridder Boudewijn en Floris groeten U. Ik moet U hun dank overbrengen. De knaap is in veiligheid’.

Meteen daarop klonk een andere stem:

‘'t Heeft me moeite genoeg gekost hem mee te krijgen. De nar zou met hem gaan roeien op de vijver’.

De nar had niet veel tijd om over alles na te denken. Maar één gedachte flitste onmiddellijk door zijn hoofd: die laatste stem ken ik! Die is van Heinrich, de man met de snijwond. Nu hebben we zekerheid, dat hij tot de ontrouwen vazallen behoort’.

De eerste stem vervolgde alweer:

‘Zonder moeite gelukt niets vriend. 't Voornaamste is, dat we zo prachtig geslaagd zijn. Prins Otello bevindt zich veilig in het kasteel van ridder Alex. Het zal hem aan niets ontbreken....’

‘Laten ze vooral voorzichtig met hem zijn!’ sprak Heinrich. ‘De knaap is niet sterk. Zo'n pand in onze macht is te belangrijk....!’

‘Ik zal nogmaals de goede verzorging ter sprake brengen. Maar genoeg daarover. Dit is nog niet alles. Het voortnaamste werk komt nog. De keizer moet gaan inzien, dat de enigste weg om zijn zoon gezond terug te krijgen is, afstand te doen van zijn troon. Hoe was de toestand gisterenavond op het paleis, edele Heinrich?’

‘O.... uitstekend. Precies zoals gewenst was. Alles verliep, zoals we dat uitgestippeld hadden. Overal de grootste consternatie. 't Was voor mij een kleine moeite, van die verwarring gebruik te maken en ongemerkt de kamer van de keizer te bereiken. Ik heb daar ridder Boudewijns

[pagina 60]
[p. 60]

mededeling op de tafel gelegd. De keizer moet het schrijven gelezen hebben’.

‘Prachtig! De taal van ridder Boudewijn zal niet nalaten indruk te maken. Hoe was het met de keizerin?’

‘Zij was bedroefd en heeft zich onmiddellijk op haar kamers teruggetrokken!’

‘Ook haar droefheid zal op de keizer inwerken. De zaken marcheren goed, edele Heinrich. Had je nog verdere plannen?’

‘Neen! Ik heb nog niets kunnen doen. De nieuwe dag moet nieuwe gelegenheden scheppen!’

‘Natuurlijk! Misschien dat wij een kleine tip kunnen geven?’

‘Wat bedoelt U?’

‘Men zegt, dat de nieuwe nar niet erg bij de keizer in de smaak valt’.

‘Dat lijkt inderdaad zo. 't Is in ieder geval Pinto niet. Maar.... wat zou dat?’

‘Heel veel edele Heinrich. De nar zou ons kunnen helpen!’

‘Misschien.... ik weet het nog niet!’

‘Wij vinden van wel. Zo iemand als deze nar kan veel meer zeggen, dan jij of iemand anders aan het hof. Hij kan in vers of grap een opmerking maken, die de keizer treft. Denk eens Heinrich aan het resultaat van een groot vers, waarin het verdriet van de gevangen Prins Otello bezongen wordt. Hoe gemakkelijk kan daarin ook niet gezinspeeld worden op het brengen van een offer, om dat kind uit zijn lijden te verlossen. Naar zo'n vers luistert de keizer, Heinrich! Hij kan er kwaad om worden, de nar afsnauwen.... maar hij zal er over nadenken. En dat moeten we hebben. Steeds zal hij over dat offer moeten denken. Hij weet maar al te goed, dat narren dikwijls grote waarheden zeggen. Ook de andere hovelingen weten dat, zij zullen onwillekeurig de nar gelijk geven en zo naderen we, voetje voor voetje ons doel....’

[pagina 61]
[p. 61]

‘Maar wat heb ik daar mede te maken?’

‘Alles edele Heinrich!’ klonk het lachend.

‘Jij moet de nar op dat prachtige denkbeeld van zo'n vers brengen. Je bent geslepen genoeg om met de nar in een vriendschappelijke verhouding te komen. Je kunt hem vleien.... goede raad geven....’

‘Ja ja! U behoeft mij de manier niet aan te geven!’ viel Heinrich met merkbare verstoordheid de vorige spreker in de rede. ‘Ik weet mijn wegen wel te kiezen. Ik meen dit trouwens wel bewezen te hebben’.

‘Natuurlijk’, viel de ander dadelijk bij.... ‘'t Was maar een kleine aanduiding. En als de nar soms graag wat goud ziet, hier is een kleine buidel. Daarmede zal hij wel aan het spreken te krijgen zijn’.

‘Goud komt altijd van pas!’ haastte Heinrich zich op te merken, terwijl enkele vlugge bewegingen verraadden, dat hij de geldbuidel meteen in zijn zakken verdwijnen liet. Toen vervolgde hij: ‘Ik zal zien, wat ik doen kan. Ik geloof wel, dat ik slagen zal. Over drie dagen hoop ik U meer te kunnen vertellen. Zullen we dan weer samen komen?’

‘Uitstekend, tot over drie dagen dan. Dezelfde tekens?’

‘Ja, gegroet!’

‘Tot ziens!’

Het gesprek was geëindigd. Bladerengeritsel volgde en de gedaanten verdwenen. Even later was alles weer even stil en doods als te voren.

Marco verliet echter zijn schuilhoek nog niet. Hij bleef wachten, tot hij in de donkere muurmassa de kleine lichtstreep weer bespeurde. Toen wist hij, dat edelman Heinrich zich weer op zijn kamer bevond en de weg veilig was. Toen sloop ook de nar voldaan over deze gewichtige ontdekking naar zijn kamer terug.

 

Maar slapen deed Marco die nacht niet. Daarvoor waren zijn gedachten te vol van alles, wat hij zo juist gehoord had. Daarvoor ook kwamen allerlei plannen in zijn geest

[pagina 62]
[p. 62]

op, die hij trachtte uit te werken. Zo gauw de morgen was aangebroken, waren keizer en nar tezamen en luisterde de eerste met de grootste belangstelling naar zijn nar.

‘De nacht heeft veel gebracht!’ erkende de keizer, toen Marco alles verteld had, ‘nu weten we tenminste met zekerheid, dat Heinrich hier in mijn paleis de zaken voor de ontrouwen opknapt. Helaas weten we nu ook, ik vermoedde het trouwens al, dat de machtige vazal, ridder Alex, tot de samenzweerders behoort en dat onze Otello in zijn macht is. We moeten het de keizerin zo spoedig mogelijk mededelen, het zal ook haar een troost zijn, dat de prins geen leed geschieden zal.... al hadden we allen de lieve knaap zo graag weer in ons midden....’

‘De tijd zal komen majesteit!’ trachtte Marco te troosten. ‘'t Is waar, onze tegenstanders hebben een goede slag geslagen!’

‘Inderdaad’ gaf de keizer toe. ‘Gaan we nu geweld gebruiken, door met een sterke legermacht naar Ridder Alex' kasteel op te trekken, dan lopen we alle kans, als we het kasteel veroverd hebben, een dode prins te vinden. Ja, hun plan zit helaas maar al te goed in elkaar. Zo.... zo, ze willen mij dwingen afstand te doen en een ander in mijn plaats tot keizer uit te roepen. God weet, wat voor een dwingeland dat wezen zal!....’

Met een plotselinge schrik dacht Marco één moment aan graaf Otto.... Als die eens keizer mocht worden!....

Maar neen, dat mocht, dat kon nooit gebeuren! Marco sprong op en riep uit:

‘Neen, neen majesteit! Geen afstand doen. Nooit! Laten we niet wanhopen. Ze hebben hun doel nog lang niet bereikt. Er zijn nog genoeg trouwe edelen, die in het uur van het grootste gevaar aan Uw zijde zullen staan.

En bovendien Majesteit.... Uw nar is er ook nog. Ja.... Uw nar belooft U, dat hij de pogingen van de samenzweerders zal verijdelen’.

Even speelde een glimlach om de lippen van de keizer.

[pagina 63]
[p. 63]

‘Ik dank je Marco, voor je aanhankelijkheid.... maar.. wat kun je alleen tegen zo'n overmacht....?’

‘Veel Majesteit!’ riep Marco geestdriftig uit. ‘Veel zeg ik U.... en misschien.... wel alles. Ik heb deze nacht lang nagedacht en.... ik meen een goed plan gevonden te hebben....’

‘Laat horen Marco!’

‘Edelman Heinrich zelf heeft ons de weg gewezen majesteit.

Ja! Marco zal de vriend der samenzweerders worden. Marco zal in schijn de zijde van Uw vijanden kiezen. Dank zij onze koele verhouding in het openbaar, zal dit geen al te grote verwondering wekken. Ik zal inderdaad op de verleidingen van edelman Heinrich ingaan. Ik zal verzen maken en zingen, waarbij ik U tot afstand doen aansporen zal....’

Even zweeg Marco, als twijfelde hij aan de juistheid van zijn plan. Toen vervolgde hij op droeve toon:

‘Misschien zal ik U met mijn woorden bedroeven, majesteit! Maar bedenk dan, dat ook mijn hart schreien zal, want ook ik heb de prins lief.... O.... U mag gerust kwaad worden. Mij uitschelden en afsnauwen. Gij kunt mij dreigen.... desnoods bant ge me weg van Uw hof.... Ha, dan moeten zij mij aannemen. Dan zal de nar zich wagen in het hol van de leeuw. En dan openen zich wel de wegen, die naar onze overwinning zullen leiden. Ge zult het zien, majesteit, alles komt terecht. De toekomst lacht ons toe.... Vertrouw slechts op Uw nar....’

Ook de keizer was opgestaan en had ontroerd Marco's hand gegrepen. Voor hij echter ook maar een enkel woord had kunnen spreken, klonk Marco's lach door het vertrek.

‘Ziet Keizer!’ riep hij bijna zegevierend uit. ‘De zon is zo juist boven de horizon verschenen als een symbool van onze overwinning. Het paleis is ook ontwaakt. De dag is begonnen. Men wacht ons in de kapel. Hoort daar beginnen de klokken te luiden....’

[pagina 64]
[p. 64]

‘Ja’, sprak nu ook de keizer, ‘laten we naar de kapel gaan en Gods zegen afsmeken over onze onderneming. Dat vrede en liefde in mijn Rijk mogen zegevieren’.

 

Tegen de middag begaf Marco zich naar een rustig gedeelte van de tuin, om daar op zijn harp enkele nieuwe wijsjes in te studeren. De nar huppelde vrolijk en opgewekt over de paden en groette op de meest luchtige manieren de hovelingen, die hij passeerde en die allen nog diep onder de indruk waren, van wat daags te voren gebeurd was. Ze konden hun vinnige opmerkingen dan ook niet voor zich houden:

‘De nar schijnt het leed alweer vergeten te zijn’, zei er één.

‘Heel het paleis treurt nog over de ontvoering van Otello’, sprak een ander, ‘en de nar is alweer in staat, het hoogste lied uit te zingen’.

‘Marco leeft niet zo mee als Pinto deed’, beweerde weer een derde.

Marco bemerkte spoedig, dat men naar hem wees en over hem sprak. Daarom trad hij, lustig met zijn harp rondzwaaiend op de praatjesmakende hovelingen toe en spotte:

‘Wat staren jullie met je zo zeer bedroefde gezichten de nar aan? Kunnen jullie, met je rood beschreide ogen, de verborgen schuilplaats van onze prins vinden? Haha! beste vrienden, Uw droefheid benevelt Uw oog, terwijl mijn lach mijn blik verheldert’.

‘Een nar blijft toch altijd maar een nar!’ smaalde er één.

‘Gelukkig wel!’ kaatste Marco vrolijk terug.

‘Maar.... blijft een edelman altijd een edelman? Wie heeft dan de prins ontvoerd? De nar of een edelman? En welke edelman blijft rustig in de tuin rondlopen, als hij weet, dat de lieve prins in gevaar verkeert? Zoeken moeten jullie! Zoeken! Zonder rusten!’

De felle spotternijen van Marco misten hun uitwerking

[pagina 65]
[p. 65]

niet. De meeste hovelingen dropen af, terwijl enkele eerlijk erkenden:

‘Ja, de nar heeft gelijk’.

Rustig zingend vervolgde Marco nu weer zijn weg. Tot grote vreugde had hij gemerkt, dat hij reeds enkele minuten door edelman Heinrich gevolgd werd. Diens aanval op Marco's trouw zou dus een aanvang nemen. Welnu.... Marco was bereid....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken