Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon begraaft zijn vader (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader
Afbeelding van Een zoon begraaft zijn vaderToon afbeelding van titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (11.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon begraaft zijn vader

(1938)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

I

Half Juli, nog voor de grossierderij van de firma Hagendoorn officieel jubileerde scheen zij haar feestvreugde reeds aan de heele straat opgedrongen te hebben. Zeker, de straat was smal en kort, maar van een antieke strakheid, die door een versiering even moeilijk tot bloei te brengen was als het keurs van een oudtante.

Niettemin, het was gelukt!

In de smalle streep lucht priemden in de avonden, die in deze tijd van het jaar niet tot nacht verdonkerden, twee oranje lichtzuilen tegen de hemel op. Daartusschen wiegelde een gekroonde ‘40’. De twee leeuwen van het hofleveranciersschild steigerden fier tusschen de groenslingers boven de ingang.

Zelfs had aan de overkant het kleine winkeltje van Petersen, krakend onder een hypotheek waarvan het vierde tiendepart dezer dagen aan den jubilaris afgelost moest worden, uit verbouwereerdheid ook een vlag aan de pui hangen. Oranje, vuur en groen! Wie zich daarbij wat gejoel en geknal voorstellen kon, was bij het binnenkomen van de straat bijna geneigd naar zijn jasrevers te tasten of er wel een speldje opgestoken zat.

[pagina 6]
[p. 6]

Het wekte de suggestie van een nationale feestdag.

Juist dit was één van de redenen waarom de jubilaris met de versiering zoo tevreden was.

Hij wist hoeveel hij dankte aan de natie waarin Gods goedheid hem tot leven riep, en hoe een regeering die orde en christelijke grondslagen handhaafde, daarmee tevens het nijvere werk van den zakenman stutte.

Zoo 't ook behoorde.

Dat was in de mond van den ouden heer Hagendoorn meer dan een bevestiging, het klonk als een belijdenis. Wie oogen heeft om te zien moest het opmerken.

Ruim veertig jaar geleden begonnen mannen als Kuyper ons volk weer onder het beslag van Gods ordinantiën te brengen. De strijd was zwaar en het ongeloof hardnekkig, maar ondanks vernieuwde afval veroverde het kruis met de jaren steeds meer terrein op het publieke erf.

Veertig jaar geleden begon Hagendoorn een soort bakkerijtje annex borstelwerk en aanverwante artikelen in een even miezerig huisje als dat van Petersen nu nog is. Nu is een christelijke ministerpresident onbetwist de door voor- en tegenstander erkende grootste man in het land en heeft de firma Hagendoorn met zes filialen enkele van de beste posities in de stad bezet. Binnen een straal van veertig kilometer in de omtrek vangen als 't ware een

[pagina 7]
[p. 7]

honderdtal dorpswinkeltjes de weerschijn van de gekroonde veertig hier op het dak.

De moeite die het gekost heeft, dit alles zoover te brengen overdacht Hagendoorn met zekere voldoening, maar zonder hoovaardij.

Handel is een soort strategie. Deze vergelijking stamde van één zijner zonen, die militair was. De vader beaamde het graag, al was het alleen maar om de vijanden die hij moest verslaan. Maar hij placht er altijd aan toe te voegen, dat de overwinning des Heeren is.

Vandaar dat de oude man nergens de diepe zin van het komende feest klaarder beleden vond dan in de zwart verweerde gevel van de opslagplaats. Tusschen de lange rijen gedrongen boogvenstertjes van het vroegere graanpakhuis zat de grijze gevelsteen niet opvallend, maar als vanzelfsprekend ingemetseld.

‘VAN DEN ACKER GODTS AD. 1637’.

Daarover zou de jubilaris een avond met u kunnen praten.

De primitieve afbeelding ervan, Christus gaande tusschen de korenhalmen, stond tot op de papieren zakjes van het suikerwerk toe. Zin voor het historische? Ongetwijfeld! Niet voor niets stond eronder ‘VAN OUDS BEKEND’ gedrukt.

Toch was het meer.

[pagina 8]
[p. 8]

Gevat in het vloeiende wit van de schijnwerper werd de steen en de spreuk tot symbool van het gansche bedrijf.

De eigenaar wist er zijn rijkdom in verbeurd en geborgen.

....En daarvan had Petersen aan de overkant zijn vijf-en-twintighonderd hypotheek.

Die zag dagelijks de spreuk door de dubbele vierkante meter van zijn winkelraam.

Wat de Heere geeft, moet de arme leenen. In de Schrift staat het andersom. Wie den arme geeft, leent den Heere. Dat was zijn commentaar. Maar Petersen dwaalde vaker.

 

Hagendoorn was zes en zestig jaar, een leeftijd waarop men metterdaad rusten mag. Er zijn echter kapiteins die mèt de klop van hun bloed het water tegen de boeg moeten hooren om te kunnen leven. Hagendoorn was geen kapitein, maar grossier. De avonden waarop hij niet zelf het licht in de zaak uitdraaide sliep hij in met het gevoel, zijn dagtaak niet afgemaakt te hebben. Beneden bij het schakelbord verwonderde hij er zich telkens over hoe snel en spoorloos alles in het donker verdween.

Het maakte hem klein.

[pagina 9]
[p. 9]

Na eenig dralen op de stoep of een kort gesprek met Petersen, ging hij weer langzaam de trap op naar boven. De kajuit noemde hij zijn woning, daar sprak een sterke verbondenheid met het werk uit, hij bleef ‘aan boord’ om zoo te zeggen.

In die tijd had moeder de Bijbel klaargelegd, Hagendoorn las en dankte en dan trad de slaap binnen als een gast.

De dag was af.

Soms gebeurde het dat zorgen en moeiten deze eeredienst in de war stuurden. Dan doofde de meid het licht beneden en Hagendoorn bleef onrustig en naar de voorbije dag toegekeerd, alsof de nacht ongevraagd en te vroeg begon.

Het sluiten beneden was maar geen gewoonte zonder meer, het was een ritus bijna.

Teveel gezegd?

Hoed u voor doopersche wereldverachting! Ook het nederigste werk, in het geloof verricht, heeft eeuwigheidswaarde. Dat was hem (op grond van de Schrift) niet tevergeefs voorgehouden.

Er was geen terrein des levens waarop Hagendoorn zijn krachten niet ingezet had. Toen men een halve eeuw geleden het vaderlandsche erf, die akker, waarop onkruid en graan zoo hopeloos dooreen opgewassen was, begon te zuiveren, heeft hij meegewied en ge-

[pagina 10]
[p. 10]

ploegd en gezaaid tot nu toe. Maar bij dat alles heeft de handelsman zijn taak achter de toonbank nooit als een werk van de tweede rang beschouwd. Integendeel. Hagendoorn was geen piëtist. Als jongeling beleefde hij de doleantie en het eerste gebouw dat de jonge zakenman kocht was het oude graanpakhuis met de gevelsteen, die hij tot het symbool voor zijn leven koos.

‘Van den acker Godts’.

Dat zegt wat!

Dit alles gaf aan het komende jubileum een inhoud, die de grenzen van het zakenleven ver overschreed. Niet alleen de handelsvrienden en het personeel, een gemeente maakte zich op tot een huldiging.

Als tegen de nacht de verlichting doofde, bleef de gevelsteen in de schijn van een extra lamp zijn prediking volhouden. En Hagendoorn wilde wel dat hij ver over stad en land zichtbaar kon zijn, om de oude waarheid waarvan getuigd werd.

En.... dit Evangelie had ook zijn maatschappelijk rendement. Als in die dagen de voorzitters en penningmeesters van kiesvereeniging en school en jeugdbonden Hagendoorn de hand kwamen drukken en terloops, maar met een aandachtvragende glimlach zijn onmisbaarheid voor de kerk noemden, had hij zijn antwoord klaar.

- Wij hebben elkaar noodig. Mijn zaak zou óók de kerk niet kunnen missen.

[pagina 11]
[p. 11]

Met de kleine dorpswinkeliertjes, die hij in zijn kantoor ontving, besprak hij de preek van de laatste Zondag, en het hoofdartikel uit de Standaard met de grooteren.

De Gereformeerden en de Orthodox-Hervormden noemde hij broeders.

Daarna kwamen de zaken.

 

Veertig jaar geleden was de firma Hagendoorn een even pietepeuterig huisje als dat van Petersen aan de overkant. De straat was toen een lange kartellijn van smalle huisjes met een puntdakje, aan weerszijden eender. Ze stonden mekaar om zoo te zeggen recht in de oogen te kijken. De lucht dreef spiegelend in de ramen en 's avonds schemerden de zuurtjesflesschen van Hagendoorn even mooi door als de dahlia's en delphinium van Petersen.

Ondanks alles een mooie tijd om aan terug te denken, terug te wenschen ware dwaasheid.

Hagendoorn had in de stad een paar karren rijden. De klanten in de omtrek bereisde hij niet, hij wandelde er binnen. Dan werd er koffie gedronken en over de kinders gepraat, het afscheid was even trouwhartig en oprecht als van vrienden en Hagendoorn had daarbij prompt het geld van de vorige maand en de nieuwe bestelling op zak.

[pagina 12]
[p. 12]

Sinterklaas en Kerstmis brachten hoegenaamd geen opschudding in het bedrijf en modeartikelen, die na aanvankelijke winst een grooter verlies deden lijden, bestonden niet.

Vrijwel plotseling werd toen het graanpakhuis op de hoek gekocht en was de firma Hagendoorn met paard en wagen op de landwegen vertegenwoordigd. Er was een man gestorven, waartegen Hagendoorn oom zeggen moest; die liet wat geld na. Daarvan kregen drie neven hun portie, naast hetgeen kerk en diaconie toegewezen werd.

Het was meer dan voldoende.

Toen trouwde Hagendoorn met Wijntje Monsma, die hij kende sedert haar jeugd en die haar moeders versterf meebracht.

Hij werd ouderling en liet zijn zaak verbouwen. Eer het eerste kind zes jaar was zat hij in het bestuur van een bijzondere school. Dat kostte geld toentertijd, maar Hagendoorn wist zijn rijkdom voor hooger doel in te zetten. Toen het vijfde kind was geboren en er twee waren gestorven, opende hij het eerste filiaal. En tenslotte was de firma, huis na huis veroverend, in de straat uitgedijd tot een formaat dat indrukwekkend zou geweest zijn als aan de overkant de steenen ook niet gegroeid waren.

Alleen het huisje van Petersen was gebleven wat het

[pagina 13]
[p. 13]

altijd was. Dat stond als 't ware nog even argeloos te kijken, alsof het zijn buurman nog in de oogen keek inplaats van op de teenen. Het was een punt in het verleden waaraan Hagendoorn zijn winst meten kon.

En zijn verlies?

Het leek er soms op.

Ondanks de vijf-en-twintighonderd hypotheek die van zijn macht getuigden.

 

Zelfs de grootste voorspoed en het feestelijkste jubileum brengen besognes mee die den mensch moe maken op den duur.

In de buurtbladen verscheen dezer dagen reeds een buitengewoon prijzend artikel over de zaak en den jubilaris.

De naam Hagendoorn klinkt nu bijna de helft van een eeuw in het handelsleven van onze stad, en heeft van het begin af tot nu toe een goede klank behouden.
....Niet alleen een voorbeeld van uitstekend economisch beheer, bovenal van een handels-moraal, die meer dan materiëele voordeelen alleen erkent. Daarmee heeft deze firma de beste tradities....

Verdiend, zeker! Maar niemand wist hoe lang er gepingeld was over een stel advertenties, die alles bij

[pagina 14]
[p. 14]

alles een dikke tweehonderd gulden kostten.

Niet omdat Hagendoorn bang was wat zilver uit te geven als er goud terug te halen viel. (Hoe maakt men anders in minder dan in een halve eeuw een zaak groot?) Maar hij meende zich dingen uit het zakenleven te herinneren, die vroeger zonder zakendoen verkrijgbaar waren.

Elke mijlpaal brengt dankbaarheid en weemoed, placht hij op oudejaarsavonden te zeggen.

Was het nu anders?

Maar daarbij plaagde hem nu de twijfel.

Was hij te goed of te oud geworden voor dit werk? Hij wist het soms niet meer. Hij herinnerde zich de tijd dat hij de vriend was van zijn klanten, daarna pas (en bijna toevallig naar het scheen) de leverancier.

Vandaag reed zijn chauffeur met een bestelauto vol jubileumgeschenken en -aanbiedingen, winkelklokjes voor niemendal, wandversieringen, biscuits met tien procent extra-korting enzoovoort naar winkeliers die voor honderden in het krijt stonden en hem morgen zouden laten zitten als ze de kans kregen. De succeszin van zijn advertenties ‘DE ZAAK WAARAAN UW OUDERS EN GROOTOUDERS HUN VERTROUWEN SCHONKEN’ was waar en mooi, maar legde het af tegen de geraffineerde concurrentiemethoden van thans, die de menschen met

[pagina 15]
[p. 15]

cadeaux overvoerden, zoogenaamd gratis, maar duurder betaald dan ooit te voren.

Als Hagendoorn over dit alles klaagde, kon hij het moeilijk een naam geven, maar hij bedoelde dat dit geen stijl meer had, en juist de stijl was iets waar zijn generatie zich altijd buitengewoon veel aan gelegen had laten liggen, misschien wel vooral omdat ze het voor wat anders aanzagen.

Handel is een soort strategie. Hagendoorn beaamde het, maar hij was met zijn zes en zestig jaren nog één van die strategen, die bij tijd en wijle een veldslag als een ridderlijk duel moesten beschouwen en het verslaan van een vijand als een heldendaad.

De strijd was niet verdwenen, de glans ervan.

Erger nog! Ondanks de glorie van dit jubileum kon hij zich niet ontworstelen aan de angst dat het een soort aftocht zou worden, zij het dan met eere. De grossierderij dreigde overbodig te worden. Niemand wist beter dan hij zelf hoe de stichting van de zes filialen eigenlijk maar een schijnbeweging was, die naar buiten de groei moest demonstreeren, maar naar binnen de schokbreker moest zijn bij een mogelijke likwidatie.

Opheffing wegens zinloosheid. Het klonk triest.

Geld was er genoeg, maar de reden van bestaan werd met de dag kleiner.

[pagina 16]
[p. 16]

De fabrieken leverden rechtstreeks aan de kleinhandel, de winkeliers vormden inkoopvereenigingen, de waren werden merkartikelen en Hagendoorns grossierderij was hard op weg een soort voorschotbankje te worden voor de snoepwinkeltjes in de omtrek.

- Met je tijd meegaan, zeiden zijn zakenvrienden. Dat had voor Hagendoorn een bittere klank. Dat beteekende verdwijnen of een uitbreiding zoo speculatief, dat men evengoed regelrecht in de loterij kon gaan spelen.

Tenminste voor zoover het de grossierderij betrof.

En dan?

Waar was de zoon, die weliswaar met meer geld dan de vader, maar toch evengoed opnieuw een zaak opbouwen kon, tot....

Tot? Hier aarzelde Hagendoorn altijd wanneer hij dit overdacht. Tot ze in een tweede veertigjarig jubileum wellicht weer tot een groote maar even beursche vrucht uitgegroeid zou zijn.

Hagendoorn was zes en zestig jaar. Hij verheelde zich niet, in zijn ouderdom voor moeilijkheden te staan, die het werk van veertig jaar bedreigden.

Maar tenslotte, meende hij, had hij niet voor het resultaat gewerkt. Dat was hem als 't ware in de schoot geworpen. Hij zocht iemand, aan wien hij het over-

[pagina 17]
[p. 17]

dragen kon, met alle lusten en lasten.

En.... ook om de naam zou het hem spijten wanneer dit niet voortgezet werd.

Zijn eene zoon was in 's lands dienst. Goed! Het was een eer, en Hagendoorn meende er soms een schuld mee af te betalen.

En dan was er Philip!

De gedachte aan hem maakte den vader onrustig. Tegenover hem had de jubilaris het gevoel, zijn veertigjarig bestaan te moeten verdedigen in plaats van te mogen vieren.

 

Het wereldbeeld van den ouden heer Hagendoorn werd beheerscht door een lijn en snede, die ontsprongen aan de eeuwigheid, een even scherpe en onverbiddelijke scheiding maakte tusschen de menschen als het Woord des Heeren dat deed op de derde scheppingsdag tusschen land en water.

Aan de eene kant wist hij zichzelf met de geloovigen van alle eeuwen, de kerk, de christelijke politiek en school, met alle actie en organisatie die, zooals hij het noemde, ‘de banier des kruises’ voerde.

Aan de andere zijde woelden de heidenen, de vijanden van Gods kerk, de farao van Egypte, Pilatus, Nero, Alva, Marx, Lenin, socialisme, bioscoop en speciaal

[pagina 18]
[p. 18]

in zijn branche coöperatieve in- en verkoopvereenigingen.

Hagendoorn noemde zijn kant het Koninkrijk Gods of het heilig erf, de andere zijde heette kortweg wereld.

De christelijke actie zorgde voor bescherming of uitbreiding van de goede kant, Evangelisatie en Zending trachtten zielen over de streep te trekken.

Hoewel schijnbaar dor en simpel, was dit beeld voor Hagendoorn van een dramatische bewogenheid, beangstigend wanneer hij het vertrouwen kwijt was in de uiteindelijke zegepraal, die beloofd was.

Hij maakte van zijn leven een strenge en rechtlijnige figuur, het gaf hem de wil tot gehoorzamen van den soldaat, en waar noodig maakte het zijn oordeel scherp en hard als het lancet van een chirurg.

Wat er aan kinderlijk vertrouwen en deemoed in geborgen lag, ging vaak schuil, maar het was er, in een koele witte gloed, alleen zichtbaar voor hen die in hetzelfde licht stonden. In dat licht stond Hagendoorn krachtens geboorterecht, zonder hoovaardij, want ook dat lag in Gods hand.

Wat zijn zoon Philip betrof, hij wist hem geen plaats te geven aan één van beide zijden. De streep ging dwars door hem heen, hij stond er als 't ware tegen gekruisigd. Hij liet zich niet indeelen, hij vocht niet,

[pagina 19]
[p. 19]

maar er werd over hem gevochten, hij ving de slagen op van twee kanten, een stukje niemandsland.

Soms had Hagendoorn medelijden met hem, wanneer hij zelf zich koesteren mocht in het licht van het zegepralende Koninkrijk Gods, dan weer verweet hij hem lafheid en ongehoorzaamheid, gedachtig het woord van Jezus, dat wie niet vóór is, tegen gerekend moet worden.

Maar altijd maakte het hem onrustig, wijl hij besefte dat zijn oordeel nooit heelemáál klopte, omdat hij hem nergens thuisbrengen kon, omdat het in volstrekte zin onordelijk was, en wanorde verdroeg hij niet, in zijn zaak niet, in de kerk niet en in de natie niet.

Daarom stond hij, zes en zestig jaar oud, nog aan het hoofd van de firma, daarom was hij doleerend en anti-revolutionnair.

Philip was het één noch het ander.

En toch, meer dan om de gekroonde veertig op het dak en alles wat met het jubileum samenhing bekommerde hij zich om hem. Het scheen wel of hij van die kant de sanctionneering van zijn positie noodig had. Er was daar een hiaat dat nog nooit gevuld was. Hij had er meer last van dan hij anderen en zichzelf bekennen wilde. Hij schaamde zich bijna. Waarom wist hij eigenlijk zelf niet. Maar hij was zes en zestig jaar en Philip was zijn oudste zoon. De naamgenoot van zijn vader. Ph. HAGENDOORN Jr.

[pagina 20]
[p. 20]

's Zaterdags zou de jubileumweek officiëel inzetten met een receptie voor de zakenrelaties. De Woensdag daarvoor schreef Hagendoorn een brief aan zijn zoon, die een vroege vacantie in Zwitserland doorbracht. Dat was de uiterste termijn wanneer hij hem nog voor de Zondag thuis wilde hebben.

Hij schreef in de huiskamer. Daar placht hij 's avonds op te duiken uit de dagelijksche beslommeringen (hij woonde boven de zaak) als een zwemmer uit het water. Dat wil zeggen, hij ploeterde graag, maar een mensch is geen visch, hij heeft nu eenmaal de vaste wal noodig om tot rust te komen.

Als zijn vrouw de sleutel beneden in het slot hoorde, schonk ze de thee in. De radio speelde wanneer hij in zijn lage ruststoel onder de schemerlamp zijn krant openvouwde.

Het waren sedert hun huwelijk de mooiste uren van de dag. Het verwarde aangezicht der wereld, dat uit de krantenberichten te voorschijn sprong, deed de rust en de goedheid van deze oogenblikken des te sterker glanzen.

Om deze tijd stoeiden vroeger de kinderen in hansop door de kamer eer ze weerbarstig de roep van moeder gehoorzaamden. Later, toen ze groot geworden waren en de zaken ook deze uren wilden opeischen, had de moeder ze hardnekkig verdedigd. Hagendoorn meen-

[pagina 21]
[p. 21]

de toen haar de overwinning te hebben geschonken, nu besefte hij welk een geschenk zij eigenlijk voor hem bewaard had.

Hij kon ze niet meer missen, ieder jaar wonnen ze er enkele kwartieren bij.

Zeker, hij erkende de eenheid des levens, een wezenlijk verschil bestond er voor hem niet tusschen zijn zakelijke arbeid beneden en de wijze waarop hij hierboven zijn dag volmaakte.

Hij waardeerde alleen het verschil in sfeer.

Zoo las hij in zijn kantoor de ‘Nieuwe Rotterdamsche’-Courant, maar als hij 's avonds boven kwam, lag daar onder de schemerlamp de Standaard voor hem klaar.

Het werk dat nog af te maken viel verrichtte hij achter het zware eikenhouten schrijfbureau met de dikke gedraaide pooten en opstandjes van spiegelglas. Doorgaans won hij daar aan gewichtigheid, maar de avond waarop de brief aan zijn zoon klaar moest, leek hij hulpeloos en vermoeid.

- Ik had het ook beneden moeten doen, peinsde hij onrustig, terwijl zijn pen op één plek rondkrassen bleef zonder woorden te maken. Maar hij had het die dag beneden wel tienmaal geprobeerd.

's Morgens bij het doornemen van de post maakte hij potloodkrabbels op de enveloppen. Naast hem lagen

[pagina 22]
[p. 22]

de klachten van de reizigers, die de vermindering van hun opdrachten zelfs in deze dagen niet konden camoufleeren.

- Het bedrijf van je vader heeft jong en frisch bloed noodig, schreef hij.... Er moeten nieuwe wegen.... Onnoodig. Het antwoord kende hij al uit het hoofd.

- Niks voor mij, vader. Ik zou zelfs op die oude paden van U verdwalen. Neem er een ander voor.... Tusschen de drukke doening van de expeditieafdeeling, een ronkende auto voor de deur, zingende pakhuisjongens, het lawaai van hamers en de holle klets van blikken trommels (maar wat een mooi geluid dit alles bij elkaar!) dicteerde hij zichzelf:

- Dit werk heeft mij altijd volle bevrediging geschonken. Ik kan niet begrijpen dat jij....

Maar hij begreep het wel. Hoe kon zijn zoon de vreugde van de handenarbeid kennen? Eer hij voor dit werk geschikt was, was zijn vader meneer geworden. Het was niet meer noodig.

- ....Je vader is oud, schreef hij na zijn middagwandeling door het park. - ....Wat wij nu met elkaar te genieten ontvangen, jij en Tine net zoo goed als ik, is de vrucht van veertig jaar arbeid, die jij meent te kunnen verachten....

Toen zijn vrouw hem 's avonds zijn druppeltjes kwam brengen (zijn hart was niet in orde) lag het blocnote-

[pagina 23]
[p. 23]

vel nog onbeschreven voor hem. Het lag daar zoo wit onder het licht van de bureaulamp dat zij het wel opmerken moest.

Ze schrok ervan....

Het kopje met het pepermuntje voor de nasmaak schoof ze onhoorbaar op het vloeiblad. Toen ze zwijgend staan bleef daar naast hem, leek ze zijn verpleegster te zijn. Zoo oud en vermoeid was hij.

Philip? Was er iemand tegenover wie hij zich onzekerder voelde dan tegenover zijn eigen zoon?!

Hij leed er niet alleen onder, als zijn vrouw er getuige van was, ergerde het hem.

- 't Is bedtijd, Flip, wacht met die brief tot morgen of anders....

Haar zin afmaken durfde ze niet.

- Ik weet heusch wel wat ik schrijven en niet schrijven moet, vrouw....

Dat wist hij misschien ook wel, daar zat het niet in. Maar hij meende de toon en de tactiek te overwegen, in werkelijkheid zocht hij naar iemand, die op geen toon hoefde te letten en die niet tactisch behoefde te zijn. Maar die was er niet.

Hagendoorn was zakenman, hij was Calvinist (in hart en nieren, zei de gemeente) en anti-revolutionnair (de beginselen waren vleesch en bloed bij hem geworden). Zijn zoon maalde noch om het één noch om het ànder.

[pagina 24]
[p. 24]

Maar de vader bestond zonder dit alles niet.

- Doe die uniform uit, had zijn zoon vaak gezegd.

Het kon niet. Het hing niet aan zijn lichaam, het was zijn lichaam. Kan men zijn hart en vleesch en bloed naast zich neerleggen alsof het kleedingstukken zijn? Onmogelijk!

Toen zijn vrouw voor de tweede maal de medicijnen naar hem toeschoof, schreef hij met driftige krassen, maar terwijl hij zijn handteekening neerzette, beefde hij zoo dat de zwaai van de ‘H’ mislukte en de barokke krul waarmee hij onderstreepte, tot een hoekig krabbeltje verwrong.

De pen liet hij uit de hand vallen alsof die te zwaar geworden was.

- En toch móét hij hier zijn, vrouw, het hoort....

- Bij zijn vader of bij de receptie, Flip? vroeg ze zacht.

Hij keek haar verward aan zonder te begrijpen.

- Drink je druppels maar op, zei ze toen. - Morgen moest je eens uitslapen. Er zijn nog een paar zware dagen op til, nou?....

- Laat Jansje beneden maar sluiten, antwoordde hij lusteloos.

Daarmee beleed hij zijn nederlaag.

 

- En? vroeg Petersen beneden in de straat aan de meid, - de baas niet in orde?

[pagina 25]
[p. 25]

Ze waren niet voor niets veertig jaar buren geweest, een onregelmatigheid bij den één scheen beiden te raken.

Jansje liet hem de enveloppe zien.

- O jé, de Filistijn, zei hij lachend, toch niet zonder meewarigheid.

Toen verdween plotseling de feestverlichting zonder geluid of spoor, in het donker van de nacht.

- Foetssssss, zei Petersen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken