Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon begraaft zijn vader (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader
Afbeelding van Een zoon begraaft zijn vaderToon afbeelding van titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (11.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon begraaft zijn vader

(1938)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

II

Tot zijn dertigste jaar koerste Philip Hagendoorn boven de maatschappij als een vlieger die geen landingsterrein vinden kon. De kennissen die hem vanaf hun meer of minder behaaglijke plaatsen gadesloegen, vroegen zich af: wat wil die goozer nou?

Een antwoord was nog niet gegeven, hoewel er op gewacht werd.

Nadat hij met moeite de driejarige H.B.S. overwonnen had, kwam Philip in het bedrijf van zijn vader. De bedoeling was, dat hij, oudste zoon en stamhouder, naam en zaak van zijn ouders een etappe verder zou brengen in de hiërarchie der geslachten.

Na een jaar had hij er genoeg van.

Terwijl hij de eerste beginselen van het boekhouden te leeren had, schreef hij gedichten en wanneer zijn vader hem op de handelscursus dacht, zwierf hij in het maanlicht, vaak zonder, vaker met een meisje.

Aangezien hij niet terugwilde naar de H.B.S., waar hij, gelukkig (voor beiden, leeraren en leerling) vandaan was, leerde hij voor onderwijzer, een eerzaam ambt en geschikt, het zoo gewichtig te zien als men zelf wilde. Vandaar dat de oude heer Hagendoorn er vrede mee had.

[pagina 27]
[p. 27]

Maar voor de klas had hij zeker evenveel moeite als vroeger in de klas. En de dorpelingen die hem benoemd hadden met het oog op de vacante leidersplaats bij één van hun knapenclubs en de behoefte aan een goeden secretaris voor hun kiesvereeniging, vergisten zich deerlijk.

Philip voelde zich in hun organisaties gevangen als een vlieg in een spinneweb. Snorrend en brommend trachtte hij zich los te werken en toen zijn vader hem voorstelde ontslag te nemen voor een jaar studieverlof, voorkwam hij daarmee een smadelijker aftocht.

Philip studeerde toen Nederlandsch, vergat daardoor zijn verzenschrijven en begon onderwijl (de vader weet het de moderne literatuur en de klauwen van satan) afzijds het goede pad wonderlijke dwaaltochten te maken.

Nog vóór hij ontslag genomen had, leerde hij op een weekend-conferentie van pacifisten Tine Cremaats kennen, waarmee hij sindsdien dagelijks enkele uren overhoop lag en die hij trouwde.

Philip had namelijk een gebrek: het scheen wel of dat verspeelde jaar in de grossierderij hem bij alles ten achter gebracht had. Hij liep zich buiten adem, maar voor de snelle wisseling der tijden bleef hij te langzaam.

[pagina 28]
[p. 28]

In de tijd dat de gebroken geweertjes op de revers eerbaarder waren dan de sterren op de officierskragen, bleef hij een moeilijk object voor de bekeeringsijver van de vredesapostelen.

Toen bij eindelijk leeraar was, was de conjunctuur veranderd, men meende dezelfde vrede van vroeger beter met bewapening te kunnen dienen, maar toen protesteerde Philip tegen de ‘vierdekruiser-pamfletjes’, die onder de schooljongens verspreid werden en hij vertikte het op nationale feestdagen, die luidruchtiger werden naarmate de tijden slechter waren, met het volk een geniepig crisiscomplex af te reageeren in gejoel en gedaas.

Aangezien er weinig plaatsen en veel gegadigden waren, verspeelde hij daardoor zijn kansen op een vaste benoeming.

Het lager onderwijs werd gereserveerd voor wachtgelders en leerkrachten in het bezit van een vaste aanstelling.

Meer dan twee jaar lang demonstreerde Philip aan zijn omgeving zijn maatschappelijke mislukking, tenslotte viel zelfs de huur van het huis dat hij bewoonde, voor rekening van den vader. Toen stond hij voor hetzelfde aanbod als dertien jaar terug.

De zaak!

Weer meende Philip te moeten weigeren (zij het

[pagina 29]
[p. 29]

aarzelender en minder luidruchtig dan de eerste maal) maar niet toen zijn vader hem aanbood wat vacantie te nemen, aleer hij besliste.

- De dokter zou me meer gekost hebben, zei de oude heer Hagendoorn toen.

 

In een klein houten chalet, waar de wind uur na uur de druppels van een witte stortbeek overheen sproeide, vroeg Philip Hagendoorn zich af, waarom hij daar eigenlijk was en wat hij daar deed. Hij wist maar één antwoord: ik ben op de vlucht.

Met een eigenaardige ziekelijke zin voor preciesheid (die vroeger volslagen ontbrak) telde hij op zijn vingertoppen de redenen. Als de tot het laatst uitstaande duim z'n zwaai naar binnen maakte, hoorde hij met twee over elkaar gevouwen handen zijn eigen conclusie aan.

Hij scheen te spelen. Dat stond hem slecht.

De keeren dat Tine daarbij aanwezig was, besloot ze de scene al naar de stemming van het oogenblik met een zucht, een gefluisterd ‘maar het is jouw schuld toch niet’ of een hartgrondig bah.

Niettemin, Philip Hagendoorn sprak de waarheid, ook al zag niemand hem voor een vluchteling aan. Integendeel, een doorsnee-vacantieganger, iets minder luidruchtig, iets normaler gekleed.

[pagina 30]
[p. 30]

Hij weigerde pertinent het Alpenklotje en de Schotsche shirt, die Tine hem vanaf de eerste dag in Bazel bijna dagelijks opdrong.

Het kelnerinnetje had hem beter door dan zij.

Wanneer hij op het terras iets te drinken bestelde, gaf ze prompt naar binnen door: Der Holländer wünscht Bier.

Daarmee was alles gezegd wat men zoo oppervlakkig van hem denken kon. Zijn afzijdigheid van het dansen en zijn voorliefde voor het melancholieke georgel van de Waldhoorn (niet anders dan overblijfselen van een strenge Calvinistische opvoeding) zouden hem ongetwijfeld wel wat geheimzinniger gemaakt hebben in de oogen der gasten (en voor Tine het geval wat interessanter) wanneer hij maar voldoende weemoed gesuggereerd had. Hij cultiveerde echter tegenover zijn omgeving een soort krampachtige nuchterheid, die Tine irriteerde en die haar met een hoeveelheid troostbereide liefde liet zitten, die als ongeschonken room verzuurde en nu en dan twist veroorzaakte.

Daar kwamen ze overheen.

Ondanks zijn uiterlijke kalmte wist Tine zijn schichtigheid en hoe onzeker hij was. Niet omdat ze hem begreep, ze had er dagelijks de last van.

- We hebben vacantie! Ziedaar de bergen, ze hebben hun ruggen gebogen om ons te dragen. Morgen kiete-

[pagina 31]
[p. 31]

len we die kolossale reus daar in de flank!....

Daarmee zocht ze een uitweg. Daarvoor waren ze ook hier!

Haar enthousiasme was oprecht en raakte Philip meer dan al het andere wat ze zei.

Soms dacht hij: het is het eenige wat ze met lijf en ziel bewijst.

Op marsch gaf hij zich aan haar vroolijkheid gewonnen tot het hem evenzeer te pakken had.

Hij begon zich daar in zon en wind te roeren en een vermoeide inzichzelf verwarde reflectie botte er uit tot een snelle weerbare humor. Het moeizaamste stijgen scheen hem goed te doen. Hij zocht nieuwe doelen als Tine reeds ademloos en voorover in de riemen van haar eigen rugzak scheen te hangen.

- Alsof je de heele wereld mee naar boven trekken wil, zei hij.

- Omgekeerd, ik trek me ervan los.

- Past niet voor een sociaal voelende vrouw als jij....

- Je bent weer eens flauw.

- We hebben mekaar nog. Nazorg voor maatschappelijk onvolwaardigen is ook sociaal werk.

Ze lachten. Toch gaven ze elkaar meer te verdragen dan ze wisten.

Ze speelden hetzelfde spel, maar met verschillende inzet.

[pagina 32]
[p. 32]

Bij elke tocht omhoog meende Tine dichter bij de hemel te klimmen.

De natuur had bij haar een plaats onder de verheven dingen, naast poëzie, pacifisme, godsdienst en zoo. Ze trok zich van de wereld los, dat meende ze, maar om haar straks met meer geschenken te kunnen verrijken.

Ze had er haar bedoeling mee.

Onderweg zong ze liederen uit de jeugdkampen, die ze vroeger bijwoonde, waarin veel gesproken werd over taak en over licht.

Ze zat vol herinneringen aan die moderne menschen-van-goede-wil-bewegingen, die ze doorloopen had als een vlinder haar metamorphe stadia.

Nu ze haar vleugels uitslaan kon, bemerkte ze dat Philip niet meevloog. Jammer voor haar man! Wanneer ze hem echter met haar geestdrift bezielen wilde, spotte hij:

- Halloo dames en heeren, hier de V.P.R.O.!....

Hij was in zijn felle reacties soms even overdreven als Tine. Hij wist dat. Toch kon hij het niet laten. Het is niet genoeg te zeggen dat hij anders over de dingen dacht. In dat geval zouden ze in de heftigste discussies nog hun verwantschap hebben kunnen belijden. Hij dacht niet alleen anders, hij ervoer de dingen op andere wijze.

[pagina 33]
[p. 33]

De oorzaken daarvan waren voor een deel naspeurbaar. Ze kwamen uit een verschillend nest. Dat is al heel wat. Er was nog meer als karakter en opvoeding. Philip had er zich vaak mee vermoeid.

De laatste oorzaak viel buiten zijn blikveld. Er was een grens waar zijn diepste vragen spoorloos in het duister verdwenen. Ze werden niet raadselachtiger en niet ingewikkelder, ze veranderden van karakter, ze verloren al het beschouwende, naakt en schril klonken ze als een schreeuw in de nacht.

En juist hier kon Tine een vraag- en antwoordspelletje spelen, elk balletje dat ze opwierp werd haar prompt teruggespeeld.

- Het is geloof, zei ze. - Jij bent op weg om een cynicus te worden.

Een ellendiger slag menschen bestond er voor haar niet. Het moest een ziekte zijn. Daarom verdroeg ze hem niet alleen, ze had een ‘taak’ tegenover hem. Ze moest hem genezen.

Daartoe deed ook elke dag zijn goede werk. In de klare berglucht meende ze hem eenvoudiger en zuiverder dan voorheen.

- We winnen, zei ze.

- We vergeten, antwoordde Philip.

 

Enkele dagen later ontmoetten ze in een berghut bo-

[pagina 34]
[p. 34]

ven Mürren wat Hollandsche jongelui: broer en zuster plus een vriend.

Ze zaten op vijf-en-twintighonderd meter ongeveer.

Voor het eerst op hun tochten moesten ze nu en dan over kleine bruinwitte sijpelende sneeuwplekken trekken. Tine was er kinderlijk verheugd over. Ze zocht de diepste plaatsen en gooide sneeuwballen naar Philip.

Een barre naakte omgeving was het, een oerlandschap. Soms zweepte een koude wind langs de steile puinhellingen, die onmetelijk diep schenen weg te glijden. Kleine witte bergbeken sprongen tusschen de rotsblokken als snelle hagedissen. De opstekende platte bergknobbels droegen de sporen van gletschergeweld. Philip hoorde zijn laarzen schrapen tegen de steensplinters, weerbarstig en taai zocht hij zijn pad als de eerste naar het Noorden afgedwaalde mensch. Hij dacht weinig, hij ademde en liep.

Het hinderde hem als hij Tine soms even voor zich uit zag en toen hij de berghut met de Hollanders ontdekte, voelde hij een plotselinge primitieve vijandschap.

De kennismaking was stug en met weinig woorden van zijn kant, maar het waren prettige sportieve jongelui, en op initiatief van Tine werd de ontmoeting spoedig met een glas ijskoude Apfelwein gevierd.

[pagina 35]
[p. 35]

Toen ze gezamenlijk gegeten hadden, legerde de nacht als zwart water in de ondiepe gleuf voor hen. De stompe driehoek van de Schilthorn (het doel van de volgende dag) ving de weerschijn van de Jungfrauketen, die in 't violetrood geverfd stond.

Een kleurige schemering verzachtte de wilde hardheid van het landschap en één van de nieuwe kennissen begon gedichten van Duitsche romantici voor te dragen.

In Tine's oogen zwom een weemoedige ernst, die Philip doorgaans rebels maakte. Met de minuten begon hij zich vreemder te voelen. Het speet hem dat de harde koele avond van de dag vertroebeld werd door dit gecultiveerde sentiment, dat hij mistrouwde. De heele beroerde boel van beneden begon weer zijn schijnheilige wijsjes te deunen. Hij was er bang van en hij haatte het te zeer om het met een glimlach en een trek aan zijn pijp van 't lijf te kunnen houden.

Een belletje klingelde toen een schaap op het schrale stukje wei achter de hut zich even verlegde.

- Als een altaarschel, zei Tine zacht.

Straks zou ongetwijfeld Onzelieveheer op kousevoeten in hun midden verschijnen, meende Philip. Voor die tijd maakte hij dat hij wegkwam. Hij acteerde ook een beetje. Hij hield er niet van, God en een vleugje schemer te verwarren, maar in zijn

[pagina 36]
[p. 36]

krampachtige afweer ging hij zoover dat hij de zon haar roode stralen verweet. Om zich een houding te geven moest hij dat doen.

- De Jungfrau heeft d'r schemerlampje uitgedraaid, welteruste, zei hij, terwijl hij zijn pijp uitklopte en de twee steenen treden op naar binnen ging.

Maar zoo zeer had de wijding Tine omsponnen dat zijn spot haar dit keer erger voorkwam dan zijn gewone liefhebberij om onaangenaam te zijn.

- Heiden! Maar ze zei het zacht genoeg om het de anderen niet te laten hooren. Zooveel eerbied had ze voor dit oogenblik.

Even later deinde haar boosheid weg in de stemming van de avond.

Een cellostreek tusschen de bergen.

Ze verontschuldigde haar man in een lange vertelling.

 

Het was dezelfde avond dat Jansje, de dienstmeid van den ouden Hagendoorn, de brief postte voor zijn zoon.

Philip sliep.

De Filistijn, had Petersen gezegd.

Heiden, zei Tine.

Hadden ze gelijk of ongelijk? De snorkende slaper liet het in het midden.

Maar zijn vrouw bepeinsde op haar harde matras het

[pagina 37]
[p. 37]

wonder dat zij vieren vanavond achteloos toegeworpen kregen waar de besten onder de menschen eeuwenlang tevergeefs om streden: zielsgemeenschap. En dan, haar nieuwe kennis droeg een short!

Daar zou ze het morgen met Philip over hebben. Haar beenen mochten er ook zijn!

 

Veertien dagen lang hadden Philip Hagendoorn en zijn vrouw zich gemoeid, de zon in hun leven te vangen als in een brandglas. Het scheen Tine door de huid heen gegloeid.

Ze keek met helle verbaasde oogen de wereld aan, als de kloosterbroeder uit de legende, die na duizend jaren slapen door de vogels gewekt werd.

Weliswaar minder vroom, maar hartstochtelijker.

Haar geestelijke bemoeiïngen waren geleidelijk vleeschelijker en daarmee warmbloediger geworden. Twee jaar lang had ze de maatschappelijke beproevingen, die het geringe succes van haar man haar bezorgde, gedragen als een martelares (zoo zei ze het zelf; ze had altijd een motto noodig waaronder ze optrekken of desnoods sterven kon).

Het was nog niet noodig en ze was er te jong voor, bemerkte ze nu.

Vrije geesten laten zich niet binden. Uit!

Philip dacht er anders over. Men had wat groen in

[pagina 38]
[p. 38]

het kooitje geworpen en het vogeltje verbeeldde zich in het bosch te zijn. Ziedaar alles.

Maar ondertusschen had hij zelf zooveel geleerd dat men om de tralies het eten niet moet laten staan. Daar voer hij wel bij!

- Dank zij de portemonnee van Papa, voegde hij er nuchter aan toe, maar daar had Tine haar antwoord op, trots en wat eigengereid zooals dat momenteel bij haar paste.

- Ten slotte is dat niet meer dan billijk. Het is onze schuld niet dat ze jou de plaats weigeren die je toekomt. Laat de eene kruidenier maar betalen wat andere kruideniers ons afgenomen hebben. En dan, het gaat niet om ons alleen, maar ook om onze taak... Punt! zeiden de drie nieuwe vrienden enthousiast. Sedert de avond in de Schilthornhütte waren ze bijeengebleven. Na zoo'n gemeenschappelijke belevenis gaat men niet meer uiteen, meenden ze.

Tine regisseerde hun omgang tot een soort leekenspel dat ‘De nieuwe tijd’ had kunnen heeten (terwille van Philip vooral, die wel wat meer vertrouwen in de toekomst noodig had) en achter de coulissen bedankte ze één van de medespelenden soms met een kus.

Onverschillig speelde Philip zijn rol van toeschouwer, tot op een morgen de brief van thuis tusschen de ontbijtbordjes lag en het spelletje ernst werd.

[pagina 39]
[p. 39]

In de hoek van het eetzaaltje lagen de rugzakken gereed voor een nieuwe tocht.

Het had die nacht geregend, maar het zonlicht streepte al weer oranje langs de berghoogten.

De dag knapte en kruimelde het dal binnen als versch brood tusschen de tanden.

Toen leek het plotseling of de oude heer Hagendoorn zich plechtig en zwart mee aan de ontbijttafel schikte.

- Geliefde kinderen....

Daar zit hij! Kant en klaar als altijd. Hij stelt daar prijs op. Gelukkig dat de bloote beenen van Tine onder de tafel schuilgaan. Nu tikken zijn dunne vinger-knokken op het hout.

Gij zult ongetwijfeld goede dagen in Zwitserland gehad hebben.... De voorbereidingen voor het jubileum zijn nagenoeg voltooid. Zaterdag recipieeren wij voor de zakenrelaties, Zondag verwacht ik veel aanloop uit de gemeente.
Een zoon moet men toch op het jubileum van zijn vader treffen....
Leer inzien, Philip, dat het er weinig op aankomt wat voor werk ge verricht, maar veeleer hoe ge het doet, in biddend opzien tot Hem, die alleen te gebieden heeft, of in eigen kracht.
De schoone natuur zal je in dat opzicht zuiverder hebben leeren oordeelen, of worden de oogen van je vader zoo slecht dat hij ook dit mis ziet....
[pagina 40]
[p. 40]

Hij kijkt de kring rond, maar zoo onzeker is hij van de uitwerking van zijn blik, dat hij er een deemoedige glimlach onderdoor laat spelen.

Het is een concessie aan de jeugd die hij vroeger niet noodig had.

Goed vader, handen samen, Heere zegen deze spijze, reageert Philip onderbewust.

Maar Tine protesteert. - Het is geen dominee, maar een kruidenier!....

Hagendoorn is met zijn tiende jaar van school gegaan. Dat is zijn handschrift nooit te boven gekomen. Deze krullen en rechte streken doen denken aan hoepelrokken en parapluies.

Even lachen, terwille van de drie vrienden, denkt Tine. Haar ontgaat de simpele overweging dat ook die hun vaders en moeders moeten hebben.

Lacht Philip nu ook? Laten de anderen zich niet vergissen. De snelle blik van verstandhouding tusschen vader en zoon was er, ondanks alles.

Maar Tine vergist zich niet. Ze heeft hem al ingedeeld, en begint zich te verdedigen eer ze aangevallen wordt. - Juist om die feesterij hadden we afgesproken volgende week te gaan. Ik noem dat onnoodige dwinglandij. Waarom? D'r bij zijn, om in een hoekje geschoven en op de vingers gekeken te worden! Bedankt! Ik ga geen dag eerder, sputtert ze.

[pagina 41]
[p. 41]

Buiten kletteren de gespijkerde schoenen van vroege trekkers op het wegdek.

Hoor de dag, een motor die zijn eerste toeren slaat.

Wie nu aarzelt komt te laat.

Tine aarzelt niet! Ze gespen elkaar de rugzakken om als Philip bij de tafel, zijn ellebogen op het witte laken, op de waaier van vijf vingers de pink aantikt.

- In de eerste plaats....

Dan weet Tine dat ze het spel verloren heeft. Veertien dagen schrompelen ineen tusschen dit gebaar en het voorgaande.

- Dwaas, zegt ze, - dwaas!

Schreit ze of lacht ze?

Maar Philip praat droog en monotoon alsof hij het gedicteerd krijgt. Hij kijkt haar aan. Goedig bijna. Arme Tine, denkt hij eigenlijk. Hij heeft haar niets te verwijten en niets te vragen. Natuurlijk moet ze zoo zijn en dit zeggen. Ten slotte zijn ze beiden eender. De vader van hem en zij. Vader zet haar aan de kant waar hij zelf niet thuishoort. De wereld! Doet Tine anders? Ze heeft er alleen andere namen voor.

Dan zegt een van de vrienden langzaam en spottend: - Het is geen moeilijke keus tusschen de bergen hier en de Biedermeyerstoel van schoonpapa....

Hij zegt schoonpapa, schoonpapa! Dat is dus alleen tegen Tine bedoeld.

[pagina 42]
[p. 42]

Dan wordt Philip plotseling woest: - De ouwe heeft met die zuurtjesflesschen meer gepresteerd dan jullie met je heele generatieoperette. In zijn pink, weet je, in zijn pink heeft ie meer stijl dan wij aan ons heele lijf, de short van jou incluis!....

Heeft hij daarmee partij gekozen?

Hij verdedigt zijn vader niet, zijn vrouw en haar vrienden valt hij aan!

 

- Albrecht Beilinc begeeft zich op weg om levend begraven te worden, vrijwillig, spot Tine mokkend als hij op het middaguur zijn hoofd buiten de snikhitte van de coupé steekt.

- En zijn echtgenoote weende zich dood, antwoordt hij, te lusteloos om er de noodige scherpte aan te geven. Het plezier is er af, nu ze beiden bemerken met hun wapens slechts zichzelf getroffen te hebben.

Wie van de omstanders gaat met de buit strijken? Philip verdenkt van de nieuwe kennissen den langen slungel, die zeker een nieuw bedrijf aan het spel zal toevoegen, nu de hinderlijke toekijker verdwenen is. Of de vader, meent Tine, die de vogel zoolang aan zijn hok wende, dat hij er na de verste uitvluchten weer terugkeeren wil.

Ze vergissen zich beide.

Wanneer Philip de contrôle van het Hollandsche

[pagina 43]
[p. 43]

station passeert, hoort hij de treinportieren als klemmen achter zich dichtslaan.

En over de Zwitsersche bergen hipt een vogeltje, dat de vrijheid mistrouwt, nu het gefluit van het mannetje er uit verdwenen is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken