Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon begraaft zijn vader (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader
Afbeelding van Een zoon begraaft zijn vaderToon afbeelding van titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (11.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon begraaft zijn vader

(1938)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

VI.

Jarenlang wikt een mensch zijn weg, hij legt de toekomst uit als een stafkaart, arceert zijn traject en merkt het eindpunt, en zoodra hij te loopen begint, verdwaalt hij tusschen twee haltes en afgemat zoekt hij de rust op een plek die nooit in zijn reisplan opgenomen werd.

Philip Hagendoorn had zijn plannen ook gehad, maar van halte tot halte veranderde hij van richting, ieder die zijn spoor overzag, moest wel toegeven dat hij misgeloopen was.

Na dertien jaar zwerven stond hij platzak op dezelfde plek, die hij eens hoovaardig verlaten had, geproviandeerd uit de buit, waarvan hij de rechtmatigheid den bezitter betwist had.

Een hond, die tot zijn uitbraakselen weergekeerd is, ziedaar de meening van de toeschouwers.

Voor Hagendoorn senior, die zijn pad door de vaderen gebaand wist (en waren zij allen niet wonder goed uitgekomen?) leek elke stap terzijde ongehoorzaamheid en ijdelheid, en zeker waren die Philip niet vreemd. Maar nooit zal de vader begrijpen hoe vaak het een schreeuw om recht was, de stem van een

[pagina 129]
[p. 129]

mensch in de benauwdheid, die den zoon terzijde dwong.

Toen hij als jongen van zeventien jaar baloorig de grossierderij verliet, was dat grootendeels omdat hij verlangde naar wilder en romantischer streken, maar dieper dan zijn lust in het ongebaande drong het heimwee naar een beter gebied.

Hoewel hij het zoeken vrijwel opgegeven had, zijn verlangen was niet gestild. Dus stond hij waar hij stond, uitziend naar een verte waarheen hij geen weg wist, in de oogen van allen die verder trokken, een zwakkeling die te vroeg bezweek; voor hen die zich gevestigd hadden, een dwaas die hongerde aan een toegerichte tafel.

Hij moest wel een zielige indruk maken.

Dat deed hij ook!

En laf! Toen Tine in Zwitserland zijn brief ontving, voelde ze zich in de rug door hem aangevallen.

Al haar goede voornemens en idealisme werden, door wat zij zijn cynisme noemde, gesluipmoord. Ze was van plan geweest morgen of overmorgen naar Holland terug te keeren, maar voor de zooveelste maal bemerkte ze dat Philip haar liefde veronachtzaamde. Hij repte er met geen woord over.

Kan men een vrouw harder grieven dan met haar toewijding te negeeren?

[pagina 130]
[p. 130]

Met wat ze in die dagen aan bloed en levenslust gewonnen had, wilde ze weer resoluut in het volkomene, groote en goede leven. Het was Philip zelf, die deze woorden van Goethe eens in haar zakboekje geschreven had.

Ze had haar plannen klaar om een oud ideaal (dat eens van hen samen was. Hoe lang geleden? dacht ze) weer opnieuw aan te pakken: Met het erfdeel van Philip een boekhandel beginnen van pacifistische en nieuw-religieuse lectuur.

Voorposten van een tijd die komt!

Het antwoord van Philip wist ze bij voorbaat, zijn brief bevestigde dit.

- Als het je om de nieuwe tijd te doen is, ga je failliet! Wanneer het om het verkoopen van die boekies gaat, waarom dan niet net zoo lief kruidenier!....

- Ik moet naar huis en.... ik durf eigenlijk niet, klaagde ze aan haar vrienden. - Hij deprimeert me zoo vreeselijk met zijn pessimisme.... telkens weer dwingt hij me in het lage, in het halve en het kleine.... Naast hem kan geen mensch groot zijn.... Toen boog de lange slungel zich naar haar voorover en legde haar hand op zijn hoofd.

- Nu kan het, wees het hier, smeekte hij met een weeke stem.

[pagina 131]
[p. 131]

En Tine glimlachte, gevleid en beangst.

Haar hand beefde, maar zijn haardos was te dik om het te voelen.

 

Ook de vader begon zich weer met Philip te bemoeien, zoodra zijn toestand wat verbeterde (slechts schijnbaar, want de dokter wist dat elke dag leven niet meer was dan de sprong, die de kat de muis toeliet eer haar klauw voor het laatst toesloeg).

Onbewust buitte hij daarbij zijn positie van zieke uit; de man, die van de grenzen des doods weergekeerd was. Hij speculeerde veel op het gemoed van zijn zoon, werd plechtiger in zijn verklaringen en bijna profetisch wanneer hij vermaande. Als hij sprak leidde hij telkens opnieuw zijn woorden in met een verwijzing naar zijn ouderdom of zijn ziekte, en hij begreep niet hoeveel moeilijker hij het Philip daarmee maakte, die terwille daarvan wellicht bereid was zich voor het bed op de knieën te buigen, maar die even weerloos stond onder de dwang van zijn overtuiging als de vader.

En Philip wilde wel dat hij iets overgehouden had van hetgeen hem en zijn broer ondanks alles toch zoo dicht in elkaars nabijheid had gevoerd, maar wanneer hij daarover nadacht, moest hij erkennen dat zijn bezit nooit minder geweest was dan toen.

[pagina 132]
[p. 132]

Opvallend was dat de vader bij het eerste gesprek dat hij begon, naar ‘de dochter van dien caféhouder’ vroeg. Anna Zonruiter! Omdat er de Zondag, even voor hij onwel werd, over gesproken was? Wie weet het!

- Ik heb dat gezin heelemaal uit het oog verloren.... eh.... dat meisje was toch gelijk met jou op de H.B.S., is 't niet? vroeg hij Philip.

- Toen U dat huis gekocht had, is het die vader nooit meer gelukt een voet aan de grond te krijgen. Anna is naaister geworden, ik ontmoette haar in zoo'n volkstuintje. Ziekelijk.... anderen moeten der helpen.... Philip wist niet waarom hij dit zoo zeggen moest. Zelf voelde hij het verwijt dat in zijn woorden doorklonk, maar de oude man scheen niets te merken.

- Dat moest wel zoo, dat moest wel zoo, mijmerde hij. - Die vader was een slecht mensch, een vijand van God en zijn volk....

- We zijn allemaal zondaars, antwoordde Philip, maar tegelijk glimlachte hij om zijn eigen woorden. Natuurlijk, daar zou vader het mee eens zijn. Wat wist je dan nog?

- Hij had een goeie zaak, de uitbreiding van de grossierderij heeft hem de das om gedaan....

- Ik heb nooit spijt gehad van die koop.... en bovendien, een schande voor de buurt, dat was

[pagina 133]
[p. 133]

het.... maar toch gaat mijn medelijden uit naar die dochter.... de zonden van de vaderen, jongen, die bezocht worden aan de kinderen, Gods Woord zegt het....

Philip aarzelde. Omdat hij den zieke ontzien moest, zweeg hij. De strijd was ook te ongelijk. De verlamde gezichtspieren, de hijgende ademhaling, het opgeblazen oude hoofd dat in de kussens lag als een beursche afgevallen vrucht, waren aan de kant van den vader en daartegen had hij geen verweer.

Ze appelleerden op zijn gevoel en schuldbesef, ze vroegen niet om waarheid maar om liefde.

Later waagde hij nog een opmerking: Zonder die vijf en twintig mille uit Indië....

Maar de oude had het antwoord klaar eer hij uitgesproken was:

- Gods zegen kiest soms wonderlijke wegen, zei hij glimlachend.

En daar zou Philip het desnoods nog mee eens kunnen zijn. Maar dan was die zegen ook genoeg om onder het rechtvaardig Godsbestuur, dat Hagendoorn senior zoo uitermate begunstigd scheen te hebben, te vertwijfelen.

Terwille van alle winkeliertjes, die het zonder vijf en twintig mille moesten stellen, die in deze dagen na veertig jaar even hard werken als Hagendoorn ooit

[pagina 134]
[p. 134]

gedaan had, failliet gingen, die weerloos uitgeleverd waren aan den één of anderen gezegenden leverancier, alle anonymen die op de één of andere verborgen wijze de voorspoed van een ander met hun armoede betaald hadden, terwille van allen die in deze maatschappij onder lagen, van den werklooze aan de kaai tot den Chineeschen koeli op de plantage en den avonturier in de zilvermijnen van Mexico.

Veertig oogsten op ‘den acker Godts’ waren ook door velen gezaaid, maar één had de grootste buit binnen gehaald!

Maar nooit hadden die allen den vader een oogenblik verontrust, zij hadden hun plaats en hun reden in een historisch gegroeid systeem, waarin Ph. Hagendoorn senior een voorspoediger rol te spelen had gekregen. Philip was nuchter genoeg om te erkennen dat hij daar zijn voordeelen van gehad had en nog dagelijks kreeg! Maar wat de vader vanzelfsprekend vond, was voor den zoon krankzinnige willekeur.

Hoe zou de één dat den ander ooit duidelijk maken? De korte gesprekken, drie-, viermaal daags met zijn vader gevoerd, waren voor Philip kleine treiterende martelingen, alle goede woorden en welwillende tegemoetkomingen ten spijt.

En toch was het telkens weer de vader die hem bij zich riep, opgejaagd door een vage angst, haast te moeten maken.

[pagina 135]
[p. 135]

Philip begreep dat. Op sommige oogenblikken was hij zeker geneigd terwille daarvan concessies te doen, maar zoodra hij buiten de ziekenkamer kwam, maakte het hem kriegel en nerveus. Het was geen fair play om zoo te zeggen.

Maar erger nog waren de ontmoetingen met vaders minzaamste vrienden, dominee Hardenberg vooral, die hem al te nadrukkelijk vergevensgezind trachtten nader te lokken en waarbij vooral hun te onwennig ingenomen ruime standpunt Philip rebels maakte. Niets kon hij minder verdragen dan die tegemoetkomende ruimhartigheid. Dat beetje speelruimte naast hun goede pad had hij niet noodig.

Liever dan zich te laten besoppen met hun vrome sentimenten ging hij naar het priëeltje van Anna Zonruiter.

Haar vroolijkheid ervoer hij als een sensatie. Hij wist maar al te goed waar ze aan toe was, hij stond eigenlijk gespannen en beangst toe te zien hoelang een mensch op zulk dun ijs kan dansen voor ze wegzakte in de diepte.

Soms kon hij niet nalaten haar te waarschuwen, maar de woorden die hij daarvoor vond verschilden niet zooveel van die thuis tegen hem gebruikt werden, en ze hadden even weinig resultaat.

Anna van haar kant repte met geen woord over haar

[pagina 136]
[p. 136]

toestand. Ze begon lange gesprekken over wat ze vroeger op school geleerd hadden.

Het moest haar destijds toch veel gekost hebben, dat prijs te geven.

Nadien had ze veel boeken gelezen, reisverhalen vooral en sociaal-geografische werken. Ze sprak over Azteken en Perzische sagen, en lokte discussies uit over zonneoffers en de vrijwillige dood van grijsaards bij de Eskimo's.

Op een avond toen Philip haar meegenomen had naar de bioscoop, droeg ze op de terugweg gedichten voor, vertalingen van Centraal-Aziatische Sovjetpoëten, primitief, wild, opstandig en toch liefelijk, zwelgend in de exotische klank van het vreemde woord.

 
Hoort ge de vreugdige roep, Tadzjikistan?
 
Uw roemrijke dag is gekomen, Tadzjikistan!
 
Uw dag is gekomen! Uw dag van vreugde is gekomen,
 
Mijn wilde, rotsige, jonge Tadzjikistan.
 
 
 
Vlieg over de heuvels van den opstand, mijn paard!
 
Zie, alles om ons heen is vuur en rook!
 
Als een kudde jonge veulens gaan de uren voorbij....

En wijl ze nog sprak voelde Philip hoe haar lichaam in de vermoeidheid weggezogen werd als in drijfzand.

[pagina 137]
[p. 137]

Er schenen dikke zwarte vliezen onder haar oogen gekomen, die gloeiden, maar als vonken op een puinhoop.

- Vind je 't mooi? vroeg ze.

- Ach ja.... antwoordde Philip onwillig.

- Je weet er geen raad mee, zei ze spottend.

Een bleeke zachte lucht hing als satijn over de schemering getrokken. De sterren stonden vaag achter een doorzichtig scherm. Verdwijnende schepen over zee leken de boomkruinen in de verte boven de nevel van de weilanden.

Philip luisterde even naar de wind, die voorbij zoefde als de wiekslag van een vogel die geen rust vinden kan, toen ze haar woorden herhaalde.

- Je weet er geen raad mee....

Dat was ook zoo.

Philip trok zijn arm los en bleef staan. Hij stond haar te bekijken bijna.

Ze was enkele stappen voor hem uit. Ze droeg een licht japonnetje met een rood vest. Het scheen door de donkerte als een witvisch in het water.

Moest Philip het mooi vinden, terwijl hij wist dat de angel zich al in het vleesch gehaakt had?

Dat wist ze toch zelf ook!

Hij wilde medelijden met haar hebben, maar gek, dat ging niet.

[pagina 138]
[p. 138]

Waarom niet? vroeg hij zichzelf af, - waarom niet? want daar drong hem iets in de strot, maar machteloos als de woorden bij een stomme.

Hij deed een onnoozele vraag; die had er weinig mee van doen. Terwijl hij het zei kon het hem al niet meer schelen.

- Ben jij communist? vroeg hij.

- Ze lachte hoonend. - Ach wat?.... misschien.... misschien niet.... Wat gaan mij die anderen aan? Ik ben geen vrouw met negen kinderen om dol te zijn op een mooiere aardappelpan.... ik heb geen behoefte aan bourgeoisgordijntjes.... ik ben Kees Lamoen niet.... ik heb me niet te wreken....

- Er zijn anderen die onze wraak tot hun hulp inroepen.

Philip meende zelf niet wat hij zei, tenminste zooals het gezegd werd met deze woorden meende hij het zeker niet. Maar hij gebruikte ze als een citaat, eigenlijk alleen om het antwoord af te wachten.

- Ik wil zelf gelukkig zijn, zei Anna, zachter dan hij van haar gewend was.

Hij zag haar onrustig worden. Haar ademhaling ging kort en snel. Die viel altijd direct bij haar op als je dicht bij haar kwam. Ze scheen uitgeput.

Ze wilde haar handen in haar zakken steken, maar die waren er niet. Ze had geen mantel aan.

[pagina 139]
[p. 139]

Ze keek naar Philip.

Hij wist niet of het haat was of een schreeuw om hulp die in haar oogen gloeide.

- Ik heb het geluk van allen noodig om zelf gelukkig te kunnen zijn.... dat 's geen zin van mij, maar van André Gide, zei hij langzaam. - Ook een communist.... of bijna....

Hij leek nu op zijn vader. Hij gebruikte die zin op dezelfde wijze waarop zijn vader soms een tekst gebruikte.

- Ik moet haar helpen en ik sta haar te martelen, dat dacht hij toch.

Toen sprak Anna. Het zou gefluister geweest zijn als niet een schorre hartstocht erachter woelde als een ver onweer achter de horizon.

Zoo klonk het voor Philip.

- Ik? zei ze,.... - ik zou een ander de longen uit zijn borstkas kunnen klauwen, als ik ze voor de mijne ruilen kon....

 

Die avond, later begon ze te vertellen van Arie Leffertstra, den postbode, en zijn aanbod haar te trouwen. Het was voor het eerst dat ze daarover sprak. Ze deed het monotoon en onverschillig. Hij antwoordde weinig, luisterde.

Het was zoo onzegbaar triest, ondanks alle eenvoudige

[pagina 140]
[p. 140]

bijna huiselijke goedmoedigheid van het voorstel, even simpel in eigenbaat als in zelfverloochening.

- Och, waarom zou je niet.... het lijkt me een kans, zei hij....

Anna hoorde zijn antwoord als de uitspraak van een dokter. Ze begreep dat hij haar, zooals ze nu was, opgegeven had.

Ze joeg hem bijna weg die avond.

Hij ging, - en toch verwonderde hij er zich op de terugweg over hoe dezelfde maatschappij, die hem zoo vaak een wildernis geschenen had, toch ook weer beschutting en heul bood, zelfs voor een verloren mensch als Anna Zonruiter.

Alleen.... tot welk een prijs!

 

Piet Verbeeke was niet voor niets met Ali Hagendoorn verloofd! Vanzelfsprekend! Hij had haar lief, oprecht en zooals ze was: Dat wil zeggen, een weinig te ouwelijk en te sloom voor een jongen van één en twintig jaren, in kleeding en optreden een nakomertje van een generatie die begraven was of ten grave gedragen werd, maar tegelijk de dochter van een welgesteld grossier, uit een klein gezin (hij dacht aan de erfenis), handelbaar en nederig, trouw in liefde en nuchter in zaken.

Aangezien de toekomstdroomen van den jongen Ver-

[pagina 141]
[p. 141]

beeke zich meer met de zaken dan met de liefde bezighielden, had hij vrede met alles.

Begrijpelijk dat het lot van den ouden heer Hagendoorn hem zeer ter harte ging, als schoonzoon en als iemand die wel het diploma van de handels-H.B.S., maar nog geen eigen zaak had. In een soortgelijk bedrijf bekwaamde hij zich in het practische deel van zijn toekomstige taak, wat het geestelijke aanging op jongelingsvereeniging en studieclub bemoeide hij zich naarstig de erfenis der vaderen veilig te stellen voor de toekomst. Niemand deed dat in meer letterlijken zin dan hij, zelfs de erfenis van schoonvaders had hij erbij betrokken.

Onder deze omstandigheden begon hij, vooral ook via Ali, met den dag feller op maatregelen aan te dringen. Uit den aard der zaak moest hij daarbij Philip om meer dan één reden als zijn vijand beschouwen. Het was bijna vermakelijk zooals hij hem elke keer opnieuw in een schermutseling trachtte te betrekken, maar hij was een ridder die met de schaduw van zijn tegenstander vocht. Philip verdedigde zich niet eens, hij had niets te verdedigen en voelde zich eigenlijk niet eens aangevallen.

- De tijden dat maar iedereen aan het hoofd van een winkelbedrijf kan staan zijn voorbij; vroeger zet-

[pagina 142]
[p. 142]

ten ze ook koetsiers en invalide matrozen voor de klas, dat gaat ook niet meer....

- Ja, dat is zoo, zei Philip.

- Iedere zaak heeft een bepaald cachet.... je moet in de handel bekend zijn om te weten hoe ruïneus het zijn kan, wanneer bij verandering van leiding ook het karakter prijsgegeven wordt....

- Kan ik me indenken, zei Philip.

- Ik verwacht bij het onderwijs ook wel weer meer ruimte, zoodra de opleving wat doorzet....

- Niet bij het soort nationale oplevingen dat we nu meemaken....

Philip lachte. Hij wist zelf niet of hij een hekel aan dien jongen moest hebben of niet. Voorzoover het over de capaciteiten ging die noodig waren om een zaak te leiden moest hij hem zelfs gelijk geven.

Eigenlijk had hij er zich nooit ernstig mee beziggehouden. Achteraf dacht hij welk een goed argument het geweest zou zijn bij vorige gelegenheden om zich tegen het aandringen van zijn vader teweer te stellen. Als er één ding was dat tot den zakenman spreken moest, dan was het toch dat geweest.

Maar hij had toen andere bezwaren gehad.

Hij kon niet ontkennen dat de ondervindingen van de laatste dagen, ook wat zijn houding tegenover de zaak betrof, niet zonder invloed waren geweest. Hij wist

[pagina 143]
[p. 143]

maar al te goed hoeveel half-artistieke hoogmoed zijn houding mede bepaald had en dat zijn zoeken naar wat hij zelf noemde een ‘schuldelooze positie’ even romantisch als eigengereid was.

In zijn brief aan Tine had hij tegen zichzelf requisitoir gehouden en het gesprek met Conrad had hem zoover vooruitgedreven, dat hij in één oogenblik zijn weg als bij bliksemlicht had gezien.

God zal mij moeten vinden, hier waar ik ben, dacht hij. Ik meende Hem te zoeken en ik ontliep Hem. Hij zocht míj, maar vond niets dan mijn leege voetstap. Vluchtte ik voor hem uit? De zonde ontloopen is de genade ontloopen.

Tot zulke uitspraken kwam hij op sommige oogenblikken. Ze klonken hem weliswaar zelf vreemd in de ooren, maar hij was geen dominee, hij behoefde ze niemand uit te leggen.

Het bezorgde hem zeker geen verheven of extra godvruchtige gedachten. Integendeel, hij voelde zich ontnuchterd en bevrijd. Wat hij voelde was ongeveer dit: ziezoo, van dat karwei ben ik af, waarom zou ik nou de zaak niet eens van wat dichterbij bekijken....

Daarbij speelden ook andere factoren een rol.

Als hij beneden het kantoor binnenliep, was dat zelfs gedeeltelijk uit plagerij. Jansen, de chef-boekhouder, kon hem daar moeilijk velen. Dat wist hij.

[pagina 144]
[p. 144]

Hij grapte wat langer dan noodig was met de pakhuisknechts (die vonden dat allang in orde) en nu en dan vervulde hij ook kleine opdrachten voor vader of moeder. Dat gebeurde meer dan eens. Soms leek het of de ouders ze verzonnen.

Philip begreep wel waarom, hij glimlachte, hij was geen kind meer, maar hij ging toch.

Enkele malen ontmoette hij er Meezeman, een reiziger van de zaak, één van de ouderen, een schraal kereltje, met knobbelschoenen, manchetten en een ontstoken gebit. Hij klaagde altijd over kiespijn. Het was duidelijk een huisvader, één die zoo veel en zoo snel met kinderen gezegend was, dat hij er soms geen raad mee wist. Hij had de familiefoto altijd in zijn binnenzak.

- Ik draag mijn kruis bij me, zei hij en toch klonk het altijd weer trotsch.

In zijn bewegingen en gebaren bezat hij die eigenaardige mechanische vlotheid, die de meesten van zijn vak eigen is, hij zette te diep en te vaak zijn hoed af en lachte iets te hartelijk.

Toch voelde Philip zich op onredelijke wijze tot dit mannetje aangetrokken.

- Er valt weinig te plaatsen, meneer, zei Meezeman eens tegen hem. - Het is een toer tegenwoordig om aan je tax te komen.... Soms zet je de menschen dingen aan de broek waarvan je weet dat ze er mee blij-

[pagina 145]
[p. 145]

ven zitten, en dat doe je dan nog bij de lui die het 't minst verdragen kunnen, de grootere afnemers moet je ontzien....

Wanneer Philip met dit spitse heertje sprak, als hij hem zag, een morgen door de gordijnen van zijn slaapkamer, hardloopend om de trein van half acht te halen, in zijn verbeelding zag hij hem neerstrijken in de dorpen, gierig naar opdrachten als een aasvogel naar prooi, dan bewonderde hij hem terwijl hij meende hem te beklagen.

Dit mannetje praatte, lachte, verdroeg en leed, boog en tyranniseerde, vertoonde medelijden en blijdschap al naar het gewenscht werd.... Vraag niet hoe hij het deed, maar waarom! De boterham! Altijd en elke dag opnieuw: de boterham, de huishuur, die eigenlijk te hoog was, het daghitje voor mevrouw en het schoolgeld voor zijn oudsten jongen.

En Philip wist dat het wel zoo moest zijn dat deze man elke dag met zijn koffertje langs Onzelieveheer trachtte te glippen als een smokkelaar langs een douanier en even verontrust.

Maar Meezeman wist ook beter dan vader Hagendoorn waar ‘de acker Godts’ aan de wereld grensde; over die grens werd hij elke dag heengejaagd.

- Het kan niet altijd door de beugel wat een mensch moet doen.... maar tja....

[pagina 146]
[p. 146]

Meezeman liet met een wijs gebaar de zin onafgemaakt. Zoo'n zin maakte hij nooit af of het moest in de geheime fluisteringen van zijn avondgebed zijn. De menschen liet hij er naar raden.

Voor Philip om 't even, want altijd bleef dit hem duizendmaal liever dan de Halleluja's onder de jubileumveertig.

- Als ik U eens ergens mee van dienst kan zijn, zei hij. Wat klonk dat onnoozel.

Ik sta hier zonder rechten en zonder plichten, dacht hij.

- Wat zal ik zeggen, de laatste tijd nogal een goeie gehad aan die feesterij.... een extra aanbiedinkje, snapt U.... mijn vrouw wou een stofzuiger hebben.... nou, ze hééft em!....

- Gefeliciteerd, antwoordde Philip.

Meezeman glimlachte wantrouwend.

Maar hij kon ook niet weten dat zelfs de zoon van den baas een oogenblik jaloersch op zijn rijkdom kon zijn en dat zelfs een miezerig reizigertje bij tijden een heldhaftige indruk maken kan.

Voor wie het opmerkt!

 

Daar stond Philip, Ph. Hagendoorn junior, te klein voor het moeilijke geluk van een eenzame, te groot voor de vreugden van den kleinen man.

[pagina 147]
[p. 147]

En toch snakte hij er naar als iemand die hongert naar droog brood.

Verkijk je niet op den mensch!

In een land waar, naar men meende, het bloed der martelaren gezegend werd met de winsten van de Compagnie, kan een weggeloopen kruidenier weinig goeds meer doen!

Even had Philip gemeend een held te kunnen worden of een profeet (want dichter was hij al niet meer zoodra hij verstand kreeg van poëzie), maar dat mislukte jammerlijk.

Toen bleef hij niet anders dan een afvallige voor de dominee's, een deserteur voor goede burgers, en alle profeten en helden geneerden zich voor zoo'n vent.

Philip Hagendoorn had te weinig fantasie om zich een nieuwe rol te kunnen uitdenken.

Temidden van de menschen waartusschen hij leefde, speelde hij niet meer mee, hij liep ze voor de voeten en maakte het ze lastig.

Hij was ook maar een mensch, hij wilde zich ook weleens laten gelden.... Alleen, hij kon dat niet zoolang volhouden als een ander. Op één dag beleefde hij zijn overwinning en zijn nederlaag!

Toen Philip op een middag in het kantoor kwam, vond hij er Jansen in gesprek met een winkelier, een dorpschen man uit de omtrek, die voor enkele bonder-

[pagina 148]
[p. 148]

den guldens bij de firma in het krijt bleek te staan.

In de ruimte wolkte een oranje schemer. De gordijnen van het eene venster waren dichtgetrokken, het licht viel door het andere raam diagonaal over het schrijfbureau. Daarachter zat Jansen in de schaduw, maar zijn handen lagen lang en wit vooruitgestoken in de zon: een spin en zijn pooten, dacht Philip.

Zijn partijkiezen voor den anderen was bijna een reflexbeweging, hij kon Jansen het minst van allen zetten, het was volstrekt niet uit medelijden met dien groven boerenkerel, die daar voor de balustrade zijn pet frommelde als een beklaagde voor de rechtbank. - Ik ben niet meer noodig, dus kom ik hier, zei hij, duidelijk doelend op zijn vorige gesprek met den boekhouder. Hij zag dat Jansen het onprettig vond gestoord te worden, daarom bleef hij.

- Ik wilde de ouwe meneer spreken, zei de winkelier (Mos heette hij), - maar ik hoor dat meneer ziek is.... et spijt me....

- Ik ben zijn zoon, antwoordde Philip. Hij had het nog nooit met zooveel nadruk en zelfbewustheid gezegd.

Dat klinkt gek, dacht hij tusschen de bedrijven door. Hij zag hoe de man hem tersluiks en wantrouwend opnam. Dan heb ik weleens van je gehoord, scheen hij te willen zeggen, maar dat durfde hij niet.

[pagina 149]
[p. 149]

Ze vertrouwen me geen van tweeën, dacht Philip. Ze kijken naar me alsof ze zeggen willen dat het nu geen tijd voor grapjes is.

Op zijn vragen antwoordde de winkelier onwillig alsof hij toch liever met Jansen te doen had.

Hij was door ziekte en andere omstandigheden met zijn betalingen ten achter geraakt. Omdat hij geen raad meer wist kocht hij bij concurrenten van de firma. Daar kon hij met een schoone lei beginnen. Dat laatste was voor Jansen erger dan de schuld. Misschien had Mos nog op welwillendheid kunnen rekenen wanneer hij zich op genade of ongenade overgegeven had. Nu was hij naar den vijand geloopen. Hij had van een geval dat ‘onderons’ te regelen was geweest, groote politiek gemaakt en daarin sloeg de firma Hagendoorn altijd onbarmhartig toe als het noodig was!

- We moeten om onze naam denken.... iemand die zoo radicaal van leverancier verwisselt, moet daarvoor zijn reden hebben, meent het publiek, als al onze debiteuren zoo deden kon de firma er wel uitscheien, zei Jansen tegen Philip, alsof hij aan het doceeren was.

Maar Mos liet niet over zijn hoofd heen beslissen. Het ging hier om zijn hachje en zijn goede naam. Hij kon niet zonder één van beiden. Het eene had hij noo-

[pagina 150]
[p. 150]

dig om te leven, het andere om mee begraven te worden.

- Als ik mijn geld binnen had, dat ik onder de menschen heb staan, was U al tot de leste cent betaald. De menschen van tegenwoordig koopen liever radio dan dat ze den kruidenier betalen.... Ons kunt U dreigen, maar wat kunnen wij doen, meneer?.... Niet meer leveren? Dan blijven we met een volle winkel zitten....

Hoe langer Philip naar het verhaal luisterde, hoe onzekerder hij werd.

Wat ben ik begonnen? dacht hij, angstig bijna.

Hij wilde medelijden hebben met den kerel, maar steeds duidelijker begreep hij dat deze man, ware hij grossier geweest, net eender zou gehandeld hebben als Jansen nu deed.

Hij begon naar de zorgen en de ziekte te vragen, niet omdat hij er zooveel belang in stelde, maar om een minder zakelijk en een meer menschelijk accent aan het gesprek te geven. Om het terrein te kunnen verbreeden, zou men zeggen en voor zichzelf een plekje in te ruimen van waar hij meedoen kon.

- Mijn vrouw lag in het kinderbed, 't negende, ze is er mee heengegaan.... Ik weet niet of meneer ook getrouwd is.... Ik moet er dag aan dag met de kar op uit, een dorp is geen stad, meneer, niks dan een doch-

[pagina 151]
[p. 151]

tertje van vijftien jaar voor de winkel, dus dan weet U het wel....

Het verloop en de bijzonderheden van de ziekte begon hij te verhalen. Het is één van de weinige dingen waarin de burger zich onmiddellijk met leven en dood geconfronteerd voelt.

Hij verhaalt ervan als een reiziger van zijn vreemde ontmoetingen. Terwijl hij het verhaalt siddert en geniet hij zijn eigen ervaringen na.

Hij weet ook dat het een laatste middel zijn kan om belangstelling en medelijden te wekken.

Terwijl Jansen gevoeliger werd (hij stond op het punt van zijn eigen vrouw te gaan vertellen, hij had óók wat meegemaakt!) voelde Philip zich ongeduldig worden onder dit uitgerafelde gelamenteer.

Hij zag zijn kans schoon om althans voor vanmiddag de leiding te nemen in het geding.

- Die man moet geholpen worden, zei hij harder dan noodig was tegen Jansen.

En zich tot Mos wendend: - We zullen zien wat we kunnen doen.... maak je voorloopig geen kopzorg, we zullen het U niet moeilijker maken dan U het al hebt.... Grossiers zijn ook menschen, voegde hij eraan toe met een kinderlijke behoefte aan demonstratie.

[pagina 152]
[p. 152]

Daarmee had hij tegelijk een motto gevonden waaronder hij voortgaan kon.

Hulp!

Dat lag ook voor de hand na alles wat er geschied was! Tegenover zijn verleden camoufleerde hij er zijn aftocht mee, tegenover Jansen beschikte hij in dit genre over de meeste argumenten.

Er ontstond plotseling een ware furie van werkdrift in hem, allerlei reminiscensies van vroegere idealen en sociale leuzen werden mobiel, in een kwartier tijd overwoog hij meer kansen, die de grossierderij gaf dan in al de jaren die vooraf gingen.

Er was geld genoeg, dat wist hij. De firma Hagendoorn was het tegendeel van de meeste zaken tegenwoordig, die met veel poeha naar buiten vanbinnen financieel voos waren. Al had het bedrijf bij tijden beter gefloreerd, middelen bezat de oude Hagendoorn genoeg!

- Ik ben benieuwd of u die houding tegenover al onze debiteuren wilt volhouden, begon Jansen, toen Mos weggegaan was, sarcastisch en toch onderdaniger dan Philip verwacht had. Hij begreep veel eerder dan Philip zelf dat een nieuwe meester gekomen was. Die zat er nu en die bleef zitten. Ten slotte was het de zoon van den baas, daartegenover te capituleeren behoorde bij zijn levensbeschouwing.

[pagina 153]
[p. 153]

- U bedoelt....?

- Wat in het particuliere leven edelmoedigheid is, kan in zaken een misdaad zijn, weet u dat wel?.... Schulden moeten voldaan en niet kwijtgescholden... - Wie praat er van kwijtschelden? Er zijn andere middelen! Kan de firma zich niet op de één of andere wijze interesseeren voor de zaak van dien man? Een filiaal verzekert hem van zijn inkomen en ons van onze afzet.

Wat hij zei was een mengeling van bluf en ernst. Hij had zijn zijpaden toch niet voor niets afgeloopen. Hij bracht toch enkele ideeën mee die zijn vader nooit gehad zou hebben.

Concentratie, vereenvoudiging, ordening!

Dat beteekende beveiliging en versterking van beide partijen. Hij kon op weg....

Wie denkt dat hij op dat oogenblik een idealist was vergist zich!

Hij was ten slotte ook een burger, hij had behoefte, zich op de één of andere wijze maatschappelijk te vermaterialiseeren, zou men kunnen zeggen.

En zoo hij misschien een enkel oogenblik gedacht mocht hebben, een methode te hebben gevonden, waardoor het mogelijk zou zijn de schuld programmatisch te vereffenen, al dadelijk daarop besefte hij dat ook hier recht en onrecht den mensch aan dezelfde

[pagina 154]
[p. 154]

zijde vergezellen en dat het niet mogelijk is zich tot het eene te wenden zonder daarbij gelijktijdig het andere te zien.

Als reactie op al zijn krampachtige en moeilijke afzijdigheid van de laatste dagen schonk deze ongezochte bezigheid hem een bescheiden vreugde.

Een hongerstaker grijpt ten slotte ook naar het bord eten dat hem voorgezet wordt, al was het alleen maar om straks opnieuw te kunnen weigeren.

Maar de financieele aangelegenheden van een handelszaak laten weinig vreugde toe en zeker voor iemand, die haar zoo wankel bezit als Philip.

.... Diezelfde middag, toen Jansen even weggeroepen werd, wandelde Petersen het kantoor binnen. Hij deed overdreven verbaasd Philip daar aan te treffen, in werkelijkheid had hij van achter zijn winkelraam zijn kansen gewikt en gewogen.

De vierde aflossing van zijn hypotheek!

Het mocht minder mooi zijn tegenover Philip, hoe zou hij zich moeten rechtvaardigen tegenover zijn vrouw, wanneer hij deze gelegenheid ongebruikt voorbij liet gaan.

Hij begon met een grap. Het was zijn tweede natuur, hij kon niet anders.

- Nou ik bemerk dat hier veranderingen op til zijn moest er ook eens wat meer om de aankleeding van

[pagina 155]
[p. 155]

het interieur gedacht worden. Een bloemetje op de lessenaar staat aardig....

Philip lachte.

- Ik ben hier maar te gast, dat weet je, maar ik zal een goed woordje doen bij den chef-boekhouder....

Hij was blij Petersen te ontmoeten.

Hij had er behoefte aan met iemand de zaak vertrouwelijk te bepraten, om zijn onzeker en klein geluk door een ander bevestigd te zien.

- De chef-boekhouder....? Petersen deed alsof hij bibberde.

- Heb je 't koud?, plaagde Philip.

- Een mensch die een hypotheek af te lossen heeft doet het tot in de hondsdagen toe, antwoordde hij. - Als U toch ergens met hem over praten wil, laat die bloemen dan maar rusten en begin daar es over....

Het was duidelijk waar hij heen wilde, maar hij kwam op een ongelegen oogenblik.

Philip hoefde niet te vragen of het hem ernst was, dat zàg en hoorde hij. Petersen sprak op zoo'n eigenaardige tastende serviele toon ondanks alle scherts. Hij begon ook plotseling ‘U’ te zeggen.

Het deed Philip pijn om te zien hoe een onnoozele schuld van tweehonderd vijftig gulden een mensch, zelfs een mensch als Petersen, zijn vrijheid en zekerheid rooven kan.

[pagina 156]
[p. 156]

Hij had als kind bij dezen man gespeeld, zijn brood meegegeten, het had hem vaak beter gesmaakt dan thuis....

Hij schaamde zich bijna.

- Ik zag daar net dien Mos, eigenaardige vent, hij ging hier binnen of het een ziekenhuis was en ik zag hem terugkomen als iemand van een zangconcours....

Philip dacht aan de waarschuwing van Jansen: Ik ben benieuwd of U die houding tegenover al onze debiteuren zult volhouden....

Gretig en gejaagd begon hij de gebeurtenissen van die middag te vertellen. Om zich te rechtvaardigen speelde hij voor Samaritaan die zoo'n gewonden winkelier op zijn weg ontmoet had. Hij wist zelf hoe onjuist deze voorstelling was, het maakte hem onrustig, maar hij kon niet anders.

- Ik ben nou bezig, hou jij je koest tot ik met hem klaar ben, wilde hij ermee zeggen.

- En als je zoo'n kerel op gang helpen kan, een weduwnaar, vent met een groot gezin, een harde werker, doe je toch meer dan alleen zakjes blauw en biscuits verkoopen, eindigde hij, enthousiaster dan hij zelf meende.

Het was alsof de ontgoocheling al achter zijn woorden aansloop als een adder onder 't gras. Hij probeerde

[pagina 157]
[p. 157]

haar te bezweren, maar een toovenaar was hij allerminst.

Petersen streek bedachtzaam met zijn hand onder zijn kin langs, als iemand die pas zijn baard geschoren heeft.

- Tja, zei hij, - je hebt me een aardig bouquetje voorgezet, maar....

Duim en wijsvinger tipten vooruit; zoo trok hij het onkruid tusschen de bloemen weg.

Philip keek hem aan, angstig bijna.

- Ik ken dat, er valt daar wat te beginnen, een flink dorp.... toch ben ik blij dat ik hier bloemist ben en daar geen kruidenier. Hoe gaat dat, een mooie pui, die hebben de anderen niet, een extraatje 's Zaterdags, kunnen de anderen zoo niet doen, dit een cent goedkooper, maar dat twee centen duurder, en dan de bonnen, nietwaar.... Stel dat er tien andere winkeliertjes zitten, dan kost het laten we zeggen drie....

Hij hoefde zijn zin niet af te maken.

- Ik snap je, zei Philip.

Maar dat had hij toch altijd geweten!

Het beeld van Conrad: het raad je in de machine.

Philip had warempel even gemeend één wieltje in beweging te kunnen brengen. Daarmee zette je een heele machinerie aan de gang!

[pagina 158]
[p. 158]

Hij nam deel aan heel het dubbelzinnige leven van een maatschappij, die om te beschutten moest vernietigen, die moest nemen om te kunnen geven.

Moest hij wegloopen?

Hij kon niet meer. Er was nu een mensch, wien hij zijn woord meegegeven had, en die daarop vertrouwde.

Hij was niet vrij meer!

- U neemt me niet kwalijk? vroeg Petersen.

- Je hebt gelijk, kerel, stom als je anders zou gedaan hebben.... Maar ik van mijn kant....

- Natuurlijk, antwoordde Petersen. - Ik kom nog eens terug.

Toen hij wegging knipoogde hij alweer.

- Wijsheid of spot?

 

Het was zes uur.

Achter de glazen wand links van hem zag Philip de drie bedienden hun schrijfgereedschap wegbergen, ze gingen huistoe.

Terwijl ze langs hem heen kwamen groetten ze onwennig en verlegen.

Buiten stond een meisje met een boodschappentasch in de hand één van de drie op te wachten. Een ruige zwarte bouvier trok aan zijn halsband en blafte al van verre tegen zijn baas.

Philip keek ze na tot ze arm in arm en lachend, de

[pagina 159]
[p. 159]

hond springend voor hen uit, om de hoek verdwenen.

- Ik zal er vanavond met Piet Verbeeke over praten, dacht hij wat vermoeid. - En dan, Meezeman moest er maar eens op uit om daar poolshoogte te nemen, ik zal hem schrijven....

En terwijl hij met langzame passen naar het bureau liep constateerde hij, zonder blijdschap en zonder berouw: - Ik ben aan de gang.

En nogmaals, verwonderd: - Ja, ik ben aan de gang....!

Daarna ging hij naar boven.

Moeder was in de keuken bezig. Op de trap snoof hij de geuren van het toebereide eten. Hij merkte dat hij honger had.

Vader lag nog te soezen in het schemerduister van de ziekenkamer.

Philip sloeg de balcondeuren open en keek uit op de binnenplaats van het huizenblok, een nieuw gedeelte links, rechts nog het oude, werkplaatsen en pakhuizen.... Het groen van de tuintjes schuimde er tegen hun verweerde ruggen op.

Vroeger had hij dit uitzicht hinderlijk gevonden, een groote doos met een gat in het midden voor de lucht, nu leek het bijna mooi.

Het wereldje daar voor hem was niet groot, maar het was hecht en rustig.

[pagina 160]
[p. 160]

En naar beide verlangde hij.

Uit een open venster tegenover hem waaiden kleurige gordijnen als bloemslingers naar buiten. Er achter kraaide een kind. Nu boog zeker een moeder over het bedje daar....

Het was alles rechtvaardig, eenvoudig en troostrijk. Waarom altijd naar de kosten te kijken en nooit eens naar het resultaat?

Philip Hagendoorn deed het nu, met een wantrouwende maar hongerige blik.

Al voelde hij er zich dan niet door gerechtvaardigd, toch wel aangemoedigd.

Hij legde zijn handen tegen de slapen, twee handen, die zijn oogen half bedekten.

Zijn hoofd deed pijn.

En in één oogenblik, waarin al zijn zenuwen en zinnen gespannen waren, trillend als een vogel op zijn tak, voelde Philip zich opgenomen in het heele spinsel van orde en regelmaat; de wereld had zich rondom hem in carré geschikt als voor een parade, het bedrijf van zijn vader, en verder de stad, die haar inhoud loswierp in de straten als een jongleur, lichtje rood.... stop! groen.... vooruit maar weer!....

Als hij goed luisterde hoorde hij de treinen binnendonderen onder de stationsoverkapping, het emplacement is een kluwen van rails, maar hij ziet ze zich

[pagina 161]
[p. 161]

loswikkelen en uitschieten langs alle dorpen en steden, de booten vinden hun spoor overzee of het op de kammen der golven geteekend staat, als hun boeg voor de kust komt is er een haven die ze binnen de pieren opvangt als een moeder een kind in haar armen....

Beneden hem, rechts in de hoek, gonst en ronkt de garage als een nest reuzentorren, geen nood, alles heeft zijn plaats en zijn weg....

Is de mensch een roofdier? Het kan zijn, dacht hij, maar des te indrukwekkender is de dressuur die ze allemaal hun plaats gaf en hun voer, ze in het span zette, geremd in hun vrijheid, vrij in hun gebondenheid....

Plicht! Werk! Orde!

Hij kent ook de keerzijde. Hij weet dat er vernietigd wordt om te behouden, dat de dwingende macht van de orde gelijktijdig haar recht en haar onrecht is.... Hoeveel werden er onder deze wals gekraakt en hoeveel zwakheid werd er door beschut?

Moeder komt dan de kamer binnen.

Ze vraagt voorzichtig en aarzelend waar hij geweest is vanmiddag.

- Beneden op het kantoor, zegt hij zonder zich om te draaien.

[pagina 162]
[p. 162]

Het is even stil.

Hij weet dat moeder hem nu staat aan te kijken, haar glimlach voelt hij achter zich opgaan als een zon.

Dan zegt ze, zoo alsof het de doodgewoonste zaak ter wereld is: - Het eten is klaar binnen tien minuten.... - Goed, antwoordt Philip. - Goed....!

En dan plotseling voelt hij behoefte, zijn hoofd onder te brengen aan een hart dat klopt als moeders hart, een vrouw....! Tine....!

Hij loopt de gang op. Moeder zit op de rand van vaders bed, ze fluisteren druk en geheimzinnig als twee gelieven in een park.

Philip weet waar ze het over hebben....

Vergissen ze zich? Voor het oogenblik is dat voor hem zonder belang!

- Ik ga nog even weg, 'n telegrammetje, zegt hij, terwijl hij zijn hoed al op de kapstok zoekt.

Als zijn ouders verwonderd opzien verduidelijkt hij, droog en even doodgewoon als moeder daareven sprak: - Ik dacht zoo, Tine moest maar naar huis komen, het lijkt me beter....

- Ja, dat hoort zoo, antwoordt vader gretig.... Philip schokt in de nek of hij gestoken wordt. ‘Dat hoort zoo....’!

[pagina 163]
[p. 163]

Maar hij glimlacht alweer: Ja jongen, nou sta je onder de wet, zegt hij tegen zichzelf, als hij al op de trap is.

- Probeer het er uit te houden....

Voor hoelang?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken