Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon begraaft zijn vader (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader
Afbeelding van Een zoon begraaft zijn vaderToon afbeelding van titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (11.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon begraaft zijn vader

(1938)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

VII

Zooals het weer zich 's morgens liet aanzien beloofde het weinig goeds voor het avondfeest van de volkstuindersvereeniging ‘Bloemenlust’.

Na een reeks dofheete dagen, waarin de bliksem en de donder elk oogenblik dreigden los te knallen, was er in de nacht al een heftige wind opgestoken, die met het aanlichten van de dag tot een storm aanwakkerde. Het gericht scheen ergens anders voltrokken.

De ochtendbladen brachten berichten over blikseminslag en branden uit het Oosten. Zonder ophouden vlogen drommen zware wolken stad en land overlangs, als oprukkende legers naar de plaatsen des onheils.

Daaronder woelde de wind losbandig en luidruchtig in het rijke zomerloof en eer de middag er was waren de tuintjes van ‘Bloemenlust’ gehavend en verruïneerd alsof die dag de herfst reeds intocht gehouden had.

Alles wat los en wankel was aan de tuinhuisjes (en zoo was er heel wat!) begaf het scheurend of krakend. De kerels, die voor de toebereidselen voor het feest te zorgen hadden, liepen rond als matrozen op een schip in nood, maar in hun oogen en gebaren was die eigen-

[pagina 165]
[p. 165]

aardige angstig-booze verlegenheid van stadsmenschen die de natuur beschouwen als hun bloembak op de veranda in 't groot. Haar kracht en eigengereidheid kenden ze niet.

Hoewel de storm tegen de middag wat bedaarde, bleef zijn geweld toch hevig genoeg om elke poging, lampions en slingers op te hangen, te verijdelen.

Lachend zag Anna Zonruiter hoe ze als vodjes tusschen het groen vandaan geblazen werden.

Den sjouwenden mannen riep ze toe, hun werk maar te staken, de natuur had gelijk dat ze zich niet met dergelijke cabaretrequisieten en zilveren bruiloftrommel behangen liet.

Ze had plezier in hun spijtige wanhoop en ze wist dat ze onaantastbaar was voor het weerwoord van de kerels, die elke schimpscheut met een nieuwe stormveeg gestraft kregen.

Alleen Kees Lamoen liet zich zoo gemakkelijk niet temmen.

- Helhond! schreeuwde hij haar toe, terwijl hij zijn woede op enkele losgeschoten planken van de muziektent koelde.

- Woef, woef woef, blafte Anna spottend terug.

Hij haatte haar om haar trotsche eigenzinnigheid, die haar altijd weer uit de kudde deed wegloopen en hij begeerde haar erom.

[pagina 166]
[p. 166]

Wild en bronstig kwam hij de ladder af en liep op haar toe.

Ze ging treiterend langzaam haar tuinhuisje binnen en sloot de deur toen hij het pad op kwam.

Achter het houten schot imiteerde ze de rietvogel: Karrekarrekiet kiet kiet, je hoort me wel, maar je krijgt me niet....!

De maats lachten op een afstand.

Ze dreef haar spot naar alle kanten als een egel haar stekels. Maar toch.... niemand wist hoe daaronder haar hart sloeg, onzeker en angstig zoo het nog nooit gedaan had.

Vanavond zou Arie Leffertstra met zijn vier kinderen ook van de partij zijn.

Hij zou niet vragen met hem mee te gaan, hij zou niet zeggen dat ze er met de dag beroerder aan toe raakte, maar toch zou ze het hooren, aan de toon van zijn stem, die werd zekerder naarmate zij minder werd, zijn blik vaster als haar oogen rusteloozer terzijde zochten.

Ze voelde dat ze de strijd ging verliezen langzamerhand, ze moest en ze wilde niet.

Een driemaal sterker wind zou haar bondgenoot geweest zijn, dan was de heele poespas vanavond tusschen de hagen weggeveegd; deze kille windvlagen, die over de gehavende tuinen zouden rondspoken,

[pagina 167]
[p. 167]

maakten haar zwak en te verlangend om lang weerstand te kunnen bieden.

Vader! Voor de eerste maal sinds maanden kreunde ze om hem, om zijn harde beschutting en zijn liefde zonder eigenbaat.

En ze moest nu wel denken aan de Hagendoorns....

De oude had haar vader uit zijn huis gejaagd en erger, nu de zoon, hij bedreigde haar in haar laatste schans: haar trots en haar hoop tegen beter weten in.

Ze had hem in haar leven toegelaten als een souvenir aan een tijd die beter was dan deze, ze wilde er mee spelen en er zich mee sterken, met de aanblik alleen desnoods, maar, hun laatste samenzijn vooral, had haar in plaats van te steunen, dichter bij de vertwijfeling en de overgave gebracht.

Ze haatte hem erom en ze kon hem daarom toch niet prijsgeven.

Zeker voor vanavond niet.

Zijn aanwezigheid zou Arie Leffertstra op een afstand kunnen houden, meende ze en alle anderen met hem, Kees Lamoen en wie er verder op haar vrijheid mochten azen.

- Ventje, zei ze, en de glimlach die rond haar mond trok was niet mooi, - vanavond ben je mijn knecht, je hebt te ver buiten je hok gekeken om je in dat nest en onder die wetten nog heelemaal thuis te voelen....

[pagina 168]
[p. 168]

nou, vanavond kom je dan maar voor mijn venster zitten, jij denkt dat je op visite bent.... om de anderen van de deur te Houden is het....

In het laatje van de naaimachine zocht ze papier en potlood. Inkt had ze er niet.

Met enkele korte zinnen noodigde ze Philip op het feest vanavond. Hij mocht dat een ziek meisje niet weigeren. Nooit eerder had ze dat tegenover wie ook als argument gebruikt. Nu wel.... Daarmee betaalde ze haar plan al duurder dan ze zelf wist.

Eén van de opgeschoten jongens, die op het veld aanwezig waren, vroeg ze de brief te willen bezorgen.

- Mijn vrienden noodig ik ook op het feest, zei ze tegen de anderen die nieuwsgierig stonden toe te zien. Alleen Kees Lamoen begreep het.

- Die van die Zondag, dacht hij. - Ik heb die goozer direct al niet vertrouwd....

Hij vloekte tegen Anna.

Die liep weg, zonder woord en zonder lach.

In de takken joelde de wind.

 

De oude Hagendoorn was vandaag minder dan gister. Het feit dat Philip in de zaak aan het werk getogen was, en dat zoo plotseling en onverwacht, had hem blijkbaar sterk aangegrepen.

's Avonds nog lag hij met een gelukkige glimlach op

[pagina 169]
[p. 169]

zijn gelaat. Nu en dan hoorden ze hem met een onzekere stem neuriën; het leken psalmen en Philip, die hem hoorde, was het wonderlijk te moede; een verlegen en verbaasde blijdschap van iemand die voor heel weinig te veel terug ontvangt.

- Nou wordt alles toch nog goed, zei hij tegen zijn zoon, terwijl hij hem de bevende hand reikte en hoewel Philip daar minder vast op rekende, toch zou hij hem niet graag tegengesproken hebben op dat oogenblik.

Later scheen hij door vermoeidheid in een verdooving geraakt; hij had een starre extatische blik als Mozes, die, eer de dood hem overviel, een blik van het beloofde land mocht opvangen.

Maar eer de nacht kwam trokken de schaduwen al over dit vergezicht.

Hij begon te middernacht om Philip te roepen.

In ijlende droomen haalde hij de namen van klanten en leveranciers door elkaar, begon allerlei verwarde adviezen en waarschuwingen te geven en noodigde Philip bezwerend en dan weer smeekend bij Christelijke vakbond en partij....

Aanvankelijk hadden de woorden voor Philip een beangstigende, bijna bovennatuurlijke kracht, ze schenen worstelend de dood afgedwongen, maar hoe

[pagina 170]
[p. 170]

langer hij er naar te luisteren had, hoe meer ze hem begonnen te hinderen.

Al deze kleine krampachtige zorgen en angsten voor dingen, die Philip klein en voor het oogenblik zeker onbelangrijk schenen, maakten hem, ondanks de ernst van de situatie, bijna kwaad. Hij voelde zich bedrogen en misleid, in de handen van een ronselaar leek het wel en teweer stellen kon hij zich niet.

Hij boog het hoofd, elke vraag van zijn vader beantwoordde hij bevestigend, maar met een ijzige doodende onverschilligheid.

Maar die bleef voor den zieke onopgemerkt. Daardoor werd het geval voor Philip nog triester dan het al was.

Tegen de morgen waren ze verplicht geweest den dokter te roepen.

Die schrok. - Hier is wat gepasseerd, zei hij streng en afkeurend, terwijl zijn blik onwillekeurig Philip zocht.

- U vergist zich dit keer, wilde hij antwoorden, maar moeder was hem al voor.

- We waren enkel blij, zei ze, zoo bedroefd en zoo zielig als Philip het tijdens de ziekte nog niet gehoord had.

- Om 't even, in zulke omstandigheden kan elke emotie hem zijn leven kosten, antwoordde de dokter.

[pagina 171]
[p. 171]

Later op de dag verbeterde de toestand niet noemenswaard.

De teleurstelling van moeder was zoo diep en onoverkomelijk dat ze de gansche dag geen woorden voor iets anders vinden kon. Philip kon haar begrijpen en leed met haar mee en toch veroorzaakte de gedachte aan het gesprek van die nacht tegelijk een gevoel van wrevel en afkeer.

Toen kwam het briefje van Anna Zonruiter. Het kwam op een ongelegen oogenblik. Hij had zich nu wel tot de wereld van zijn vader gewend, maar hij bemerkte dat de grens naar de andere zijde nog niet gesloten was. Juist omdat zijn positie nog zoo onzeker was en weifelend vond hij het minder prettig dan men verwachten zou.

Zijn vader ontving zulke uitnoodigingen van Oranjecomité's en Christelijke liefdadigheidsbazars.

Daar had je de degeneratie al!

Een mensch kan zijn sporen op het pad der goddeloozen maar niet één-twee-drie uitwisschen. Hij heeft er zijn connecties, spotte hij wrang.

- En jij, wat verwacht jij van me, Anneke? zei hij hardop. - Amusement? bij iemand dien je zoo van een ziekbed wegroept. Avontuur? bij een man die juist binnen de beschutting van wet en zede vluchtte. Nerveus draaide hij het brief je in zijn handen om en

[pagina 172]
[p. 172]

om, het was een velletje uit een notablok.

Nota van Anna Zonruiter aan.... Voor gemaakte japon, boorlint, stikzij, drukkers....

Die methode hield zij er dus ook op na. Kon het anders? Hij zou het haar niet verwijten. Integendeel!

- We behooren dus eigenlijk tot dezelfde club, dacht hij.

Hij lachte zuur en vermoeid.

Wie weet van hoeveel andere vroegere kennissen hij nog onverwacht het geheime lidmaatschap ontdekken zou. Profeten! Dichters! Hij behoefde zich niet te schamen en hij had ze niet te vreezen.

- Goed, ik zal gaan, zei hij hardop en bijna gretig tot zichzelf en het leek eer of hij een uitdaging aannam inplaats van een uitnoodiging.

Laat Anna Zonruiter zich vanavond niet vergissen! Zij meent een vriend te ontvangen en het is een vijand, althans voor vanavond.

In de ziekenkamer woelde onrustig de vader. Philip hoorde het.

- Vannacht heb je me jouw methode aangepraat, welnu, we zullen eens zien hoever we daarmee komen, vadertje, zei hij met een raadselachtige glimlach.

Hij wist zelf niet precies wat hij ermee bedoelde en wat hij ging doen.

Het brief je herlas hij voor de derde maal: ....Ik zou

[pagina 173]
[p. 173]

het prettig vinden als je ook van de partij was; je weet, bij dergelijke gelegenheden hoort een dame een heer te hebben....

- Ja, dat hoort zoo, mompelde hij er achteraan, en hij meende het net zoo min als Anna, hoewel hij volkomen serieus was op dat oogenblik; maar het was alsof er twee menschen spraken in zijn stem: de heilige en zijn nar, de ernstige en de spotter, de vader en de zoon.

Aan de ramen rukten rumoerig de stormvlagen, somber treiterend, onbarmhartig.

De zieke kreunde weer, angstig en onrustig.

- 't Is de wind,.... niets dan de wind, suste moeder bedroefd.

Philip stond stil en luisterde en even leek het hem toe of hij al hetgeen hij de laatste dagen gewonnen meende te hebben, nu reeds verloren had.

 

De avond was nog guurder dan verwacht werd.

Wel was de wind wat gaan liggen, maar toch bleef hij krachtig genoeg om elke illusie van zomeravondvrede te verstoren. De wolken hingen laag en zwaar boven het land, de vaart was er uit. Wel roerde de wind er nog wat in om, maar de massa was te dik en te log om het roode licht van de zon, dat nu achter de grauwe wolkenstapels schijnen moest, te laten doorbreken.

[pagina 174]
[p. 174]

De paden van de volkstuintjes waren klef en modderig. Het had in de vooravond al wat geregend en er dreigde nog meer.

Philip kwam laat.

Het fanfarekorps op het middenveld had de openingsmarsch al bijna uitgeblazen, toen hij de houten toegangsbrug over de wetering passeerde.

Een paar opgeschoten knapen hielden er wacht voor de contrôle, jongens met verkommerde, maar brutale snoeten, door wind en regen verfomfaaide kleeren, één met een afgezakte plusfour, de andere met een verwarde bos sluik haar, dat hem voor de oogen woei en waarvan sommige natte pieken lang genoeg waren om ze met de mond aan te tippen.

Ze vroegen hem spottend en met de terugwijzing al in hun stem wat hij hier kwam doen. Waarachtig, hij zag er niet naar uit dat hij hier ook een tuintje had!

Tusschen de voorbijreppende laatkomers door zocht Philip naar Anna. Zooeven meende hij ze gezien te hebben bij de vlierboschjes langs de sloot, maar nu was ze weer verdwenen.

Philip had het gevoel, in de steek gelaten te zijn; hij vond het ook niet prettig, door die twee arrogante blagen tegengehouden te worden en bovendien dat heele volkstuindersbedrijf had altijd, en vandaag meer dan ooit, afkeer en wrevel bij hem gewekt. Zijn

[pagina 175]
[p. 175]

gevoel was in dit opzicht sterker dan zijn sociale en paedagogische overwegingen. Daarbij kwam nog een zekere onrust over de toestand van zijn vader.

- Wat belet me om terug te keeren? dacht hij met een gevoel van onbehagen en gekwetste ijdelheid om het optreden van de jongens. Maar daar kwam Anna Zonruiter lachend op hem toe.

- Ik hoor bij haar, zei hij vlug met de vinger wijzend en hij bemerkte dat de twee knapen het moedwillig anders begrepen dan bedoeld was. Zoo deed Anna eveneens.

- Laat je vrouw het niet hooren, zei ze plagend, terwijl ze direct vlug en vroolijk doorpraatte, maar Philip worstelde op dat oogenblik al met een plotseling opgekomen onwil en weerzin.

Over het breede met kolengruis bestrooide en slecht verharde middenpad trokken de feestgangers hen voorbij: vrouwen met volgeladen kinderwagens, een kerel met zes spruiten op de bakfiets, een troep lachende meiden, die hem bij het passeeren nieuwsgierig en wat al te deskundig opnamen.

- Die kinders konden beter op bed liggen, mopperde hij tegen Anna. - Da's geen manier van doen....

- Je hebt gelijk, maar toevallig hebben ze allemaal d'r dienstboden vrijgegeven vanavond, antwoordde ze.

[pagina 176]
[p. 176]

Hij begreep haar terechtwijzing. Op een andere tijd zou ze hem beschaamd gemaakt hebben, nu vergrootte het slechts zijn wrok en boosheid.

Op het middenveld dromde een luidruchtige kluwen volk rond de muziektent. Onder de natte zwiepende haagopeningen door, kropen er hier en daar uit de tuintjes te voorschijn, dieren uit hun holen.

Wat terzijde en verder weg op het terrein lag een vijver, en dik en drabbig water als een aangeslagen spiegel onder de doffe glanslooze lucht. Er rondomheen waren in olie gedrenkte turven gestoken op lange ijzeren pinnen. De flambouwen voor straks! Er dreef een wanstaltige opgeblazen gummizwaan op het water en tusschen het lies lag een afgewaaid alpinomutsje. Het wekte bij Philip de associatie van een drenkeling.

En over dit alles heen blies de wind een natte egale kilte, die de heele ruimte tusschen het gehavende groen beneden en de laaghangende wolken daarboven vulde.

- Zoo, kijk goed en vermaak je, nou kan je het ‘volk’ aan de gang zien, hun spontane natuurlijke vreugden, hun gezonde boert en humor, zei hij tot zichzelf, maar hij meende het niet.

De heele zaak maakte een te trieste en armzalige indruk, alles was van een opgeprikte smakelooze kunst-

[pagina 177]
[p. 177]

matigheid, het geschetter van koper en menschenstemmen klonk schor tusschen de floersen van het hemelgrijs, zelfs het aanhoudend gekwaak van de kikkers in de sloten achter de tuintjes leek onnatuurlijk: een slechte motor die dit rumoerige zaakje opwond en afloopen liet....

En verderop hing dezelfde lucht boven de vlakke weiden, een bonk grauwe wolken boven een streep egaal en donker groen, wijd en geweldig. De scherpe contouren van een enkele eenzame boerderij erin, een stukje rust en kracht in een wankelende dreigende verlatenheid.

- Daarheen! dacht Philip met een gierig verlangen naar eenzaamheid, - kleiner worden, verloren gaan voor het oog van de menschen als een stip in de ruimte daar.... Maar hij kon niet! En hij wist dat hij niet kon! Dat hij nog nooit gekund had wat hij wilde! De menschen, altijd de menschen met hun groote en kleine bekommernissen en moeilijkheden, hun vreugden en hun wetten, waaraan hij onderworpen was, die hij niet wilde en die hij niet missen kon, zijn element en zijn kerker!

- Je ziet, ik heb aan je oproep gehoor gegeven, leid me tot je woning, zei hij met een koude grijnslach, toen ze voor het tuintje stonden.

[pagina 178]
[p. 178]

- Ons leger ligt gespreid onder de rozen en jasmijn, kom in mijn lief....! acteerde Anna weerom.

- Ik heb gisteravond mijn vrouw getelegrafeerd, gezegd dat ze naar huis moet komen.... dat hoort zoo, zei Philip.

- Ja, maar pas op dat je je kop niet tegen die knoest van een tak stoot daar....!

 

Het begon te regenen.

Als een zwerm vogels streken de druppels in de blaren.

- 'n Prettige avond, spotte Philip, die doelloos voor het priëeltje heen en weer liep. Anna keek hem onzeker aan. Zoo had ze hem niet verwacht.

Even later vluchtte Arie Leffertstra met vier kinderen, de jongste was amper vijf, het tuinhuisje binnen. Hij was een klein gezet kereltje met een blonde breede snor, blauwe oogen en rustig, bijna sloom in beweging en gebaar.

De kinderen hadden goedige, maar domme snoetjes. Rillend en half schreiend vroegen ze, maar naar huis te gaan, totdat Anna ze norsch bestrafte.

Leffertstra deed in het minst niet verbaasd Philip hier te treffen. Met een eenvoudige, bijna onderdanige beleefdheid noemde hij zijn naam. Die van meneer wist hij wel....

[pagina 179]
[p. 179]

Buiten stormden de menschen gillend en lachend hun priëeltjes binnen.

- Is die rijke vriend van je er al? riep Kees Lamoen hatelijk in het voorbijgaan.

Anna smeet hem een scheldwoord achterna.

- Een vreemd mensch, meneer, onhartelijk en haatdragend, meer dan vijf jaar werkeloos, zei Arie Leffertstra op een toon alsof hij niet den ander, maar zichzelf moest verontschuldigen.

Hij praatte veel en vertrouwelijk.

- De meeste lui hier zijn werkeloos, meneer, het is moeilijk voor ze om een vrouw en een gezin te onderhouden.... ik voor mijn, ik heb een goeie baan.... En daarbij keek hij Philip zoo slim en veelbeteekenend aan, dat hij plotseling begreep waar het dien man om te doen was. Het huwelijksvoorstel aan Anna. Philip was ook een burger, die kon hem helpen.

- 'k Ben bij het Rijk, 't heb z'n tegen, maar 't is vast voor je heele leven en da's wat waard tegenwoordig.... praatte hij door.

- Dat weten we allang, zie er honderd jaar mee te worden, snauwde Anna achterom.

Ze stond stug en zwijgend in de deuropening. Ze had een opzichtig kleurig jurkje aan met een strak geregen lijf je en een korte wijde klokrok, platte schoenen en skisokjes. Ze was te oud en te dik voor zoo'n

[pagina 180]
[p. 180]

kleedij, ze wist niet hoe zielig het stond en hoe doorzichtig haar poging was, jong en uitdagend te schijnen.

- Wat wil zoo iemand toch? dacht Philip niet zonder ergernis. - Weet ze dan niet dat een mensch in haar toestand haar tekort slechts meer opvallend maakt door het te willen camoufleeren....

Anna had haar regenmantel los om de schouders geslagen, ze weigerde binnen te komen en buiten stond ze te druipen als een verzopen kat.

- Het weer zal wel opknappen, troostte Leffertstra, terwijl hij naar het Westen wees. En werkelijk, daar waaide de lucht langzaam aan schoon, het begon er lichter te worden; rood en paars streepte onder de opgejaagde wolken.

- Te hopen! Als ik hier tenminste heel de avond met jouw nageslacht moet bivakkeeren, antwoordde Anna gram.

Eén van de meisjes stond bibberend en wiegelend te jammeren dat ze naar de W.C. moest, o zoo hoog-noodig, maar het regende veel te hard om er door te gaan.

- Wacht even, 't is zoo droog, opperde de vader. Nee, dat kon ze niet....

- Doe het even hier onder de struiken, zei hij toen zacht met een verlegen en vragende blik naar Philip.

[pagina 181]
[p. 181]

- 't Is er toch al nat, grapte hij er vergoelijkend achteraan.

Anna knoopte driftig haar mantel dicht. - Laten we wat gaan wandelen, zei ze onrustig.

- Nee, antwoordde Philip stug. Hij greep één van de rieten stoelen en plaatste die verder het tuinhuisje in.

- Ik zit hier goed!

Er was een loome onverschilligheid over hem gekomen, die waaide door zijn gedachten als een kille tocht. - Ik zit hier als een ouderling op huisbezoek, dacht hij. - Oei, wat een trieste geschiedenis.... Kijk, daar heb je de zon, het laatste restje licht eer ze ondergaat spendeert ze nog aan deze troostelooze boel.... 't Is zonde....

Er liepen weer menschen op de paden.

Op het middenveld werd het ook drukker.

Heel het kippenhok begon weer te kakelen. Nu holden ook de kinderen weer weg, vroolijker dan daareven.

En toen plotseling zette de muziek schallend en schetterend een nieuwe marsch in.

- En m'n vader ligt thuis te sterven misschien, zei Philip ineens met een vreemde droomende stem.

- Dat moet er nog bijkomen, potdorie....!

 

De regen had opgehouden en het feest was in volle gang. Omdat nieuwe buien al weer boven de horizon

[pagina 182]
[p. 182]

opbolden werd het programma snel afgewerkt. De turven, die rond de vijver gestoken waren, werden een uur te vroeg aangestoken. Het licht was nog weinig fantastisch. Wel woei er een prikkelende zure rook tusschen het feestterrein en de tuintjes aan de Noordzijde, waar Philip en Anna zaten.

De menschen waren zwarte schaduwen, die met veel beweeg van armen en beenen door smook en vuur rondtrokken: een heksensabbat die door het daglicht overvallen was, dacht Philip.

Hij had vanavond meer van die bizarre en overdreven indrukken. Zonder rem en zonder critiek liet hij ze, bijna met een wellustige gelatenheid, in hem uitwerken.

Rondom drupte het water met korte gesmoorde pletsjes op de modder, regelmatig en monotoon. Het maakte de stilte op hun plek nog meer afgetrokken dan ze al was. De stank van de aangestoken turven mengde zich in de rinse geuren van aarde en groen, het laatste restje warmte dat onder de heesters was blijven hangen werd er nu onder vandaan geblazen; muf en giftig rook het. Onder het weelderige blad van een aardbeienbed vandaan sprong een grauwe pad voor het priëeltje, een dier met een vuile opgezwollen buik en stomme donkere staaroogen. Ook kwamen er

[pagina 183]
[p. 183]

lange bruine slakken kruipen, die een spoor van klefferig slijm achter zich lieten.

Philip zat, de vingertoppen van zijn twee handen wijdgespreid en waaiervormig tegen elkaar gelegd (een gebaar waar Tine zoo bang van was), zijn hoofd stak schuin voorover uit zijn opgetrokken schouders en met de punt van zijn schoen schreef hij zinlooze figuren in de modder, schraapte langs de uitgestrekte koppen van de slakken of trapte ze even raak; dan trokken ze zich tot een dofglimmende gerimpelde bal samen.

Hij zag dat Anna er van griezelde, daarom deed hij het telkens weer.

Arie Leffertstra had zich bij de anderen gevoegd. Tweemaal waren ze Anna met Philip komen roepen, maar beide keeren had ze geweigerd.

- Waarom hou je je zoo afzijdig? Het zijn je vrienden, zei Philip spottend, terwijl hij opstond om mee te gaan.

- Blijf hier, antwoordde Anna, - jouw vrienden zijn het niet....

Het was weer stil in het priëeltje. Anna zat kouwelijk in haar stoel gedoken en keek naar Philip. - Meneer Philippus Hagendoorn junior, mompelde ze enkele malen half luid en dan keek ze nieuwsgierig toe of hij het gehoord mocht hebben.

[pagina 184]
[p. 184]

Maar Philip verried zich met geen spoor.

Ze was wat onzeker geworden en ze vroeg zich bezorgd af of ze er wel goed aan gedaan had hem uit te noodigen.

Ook deed het natte stormachtige weer haar lichamelijk geen goed. De polderdampen bemoeilijkten haar ademhaling, een benauwde scherpe zwaarte drukte in haar borst en ze hoestte onophoudelijk.

- Je hoest erg, begon Philip op een toonlooze, bijna weifelende manier, half droomend, terwijl hij haar met een vreemde, haast sluwe blik aanzag.

- Kou, antwoordde Anna afwerend.

- Nee, het is een andere hoest, dat weet je zelf ook, droger, gevaarlijker....

- Je praat of je dokter bent.... dat ben je niet!

- Onzin, een kind kan het hooren.

- Kan me niet schelen!

- Daar trekken je longen zich niets van aan....

Weet je, mijn vader bijvoorbeeld had er al vijf jaar geleden uit moeten scheien, bleef ook net doen of er niks aan de hand was, nou overviel het hem terwijl hij aan de eerewijn zat om zoo te zeggen....

- Wat heb ik met jouw vader te maken? zei Anna hard en ruw. - Wat wil je van me en waar praat je over? Het is vanavond feest, ik heb je op een feest genoodigd en niet aan een sterfbed! Ben je bed....

[pagina 185]
[p. 185]

Ze vloekte.

Philip bleef kalm, een eigenaardige sluwe treiterende kalmte. Er was zelfs iets van een lach om zijn mond terwijl hij haar aankeek, iets langer dan Anna het verdragen kon. Hij schoof dichter naar haar toe, maar zij ging terug alsof ze bang voor hem was.

Philip lachte weer en zweeg.

Hij nam rustig de tijd om een sigaret op te steken. Hij boog de takken, die voor het pad hingen, terzijde, het was of hij alle triestheid van een onherbergzame grijze wereld naar binnen waaien liet.

Hij begon weer te praten.

- Je zou thuis bijna de haard aan kunnen hebben, zei hij. - Foei, wat een klimaat voor deze tijd van het jaar. Nederland heeft weinig warme zonnige dagen,.... dat is van invloed natuurlijk, op de menschen zelfs, ze zijn huiselijker en meer gesteld op intimiteit dan in het buitenland,.... de huizen die zijn knusser, meer afgesloten.... een haard met rooie lichten, veel kleedjes en meer van dat zachte spul,.... je kan er om lachen, maar ieder mensch heeft toch wel zoo'n knus holletje noodig waar hij zich nu en dan in verstoppen kan. De vogels vliegen hoog, maar ze bouwen hun nest in de laagte, dat ze met het dons van hun veeren zacht en warm maken....

Anna lachte.

[pagina 186]
[p. 186]

- Je praat als een vriendelijke opa, zei ze hoonend. Ik had je voor iemand anders aangezien.

- Dat kan, maar dan heb je verkeerd gekeken, meisje, dan kijk je ook bij anderen verkeerd.... Alle groote helden en avonturiers en revolutionnairen, noem maar op wie je wil, hebben zoo'n plekje gehad waar ze voor een oogenblik eens niet heldhaftig, maar huiselijk en tevreden konden zijn.... iedereen moet zoo nu en dan eens snorren als een poes, behaaglijkheid, beschutting.... Alleen jij, alléén jij, Anna, verbeeldt je dat je er buiten kunt blijven staan, en niemand heeft het harder noodig....

- Dan ik? Waarom juist ik?

- Je hoest! Ik ben geen dokter, zei je daarnet.... ik hoef je niks uit te leggen, je weet het zelf....

- Schoft, siste ze.

Op dat oogenblik wandelde Arie Leffertstra met enkele van zijn vrienden het tuintje binnen. Anna wilde opstaan en wegloopen, maar ze kon niet. Een lustelooze vermoeidheid was als lood in haar lichaam gegleden, met oogen vol haat en angst keek ze de mannen aan die in een kring om haar heen stonden. Ze voelde zich gevangen. Ze had geen kleur in haar wangen, alleen een paar donkere roode plekken teekenden koortsig op haar jukbeenderen. Philip stak het vuur in een nieuwe sigaret, langzaam en met aan-

[pagina 187]
[p. 187]

dacht alsof er niets naast hem op de wereld bestond. Moedwillig liet hij na, er de anderen ook een te presenteeren.

- Dadelijk is alles afgeloopen, zonder dat je er iets van gezien hebt, zei één van de kerels verwijtend. Anna wilde wat zeggen, maar inplaats van te spreken begon ze te lachen. Een diepe schokkende keellach, maar al harder! Het klonk te schril en te krampachtig voor de anderen om mee te doen, ze stonden verschrikt toe te zien en keken achterdochtig en vragend naar Philip. Ieder oogenblik kon het gillen of schreien worden.

- Scheelt er wat aan, vroeg Arie Leffertstra onnoozel, maar niemand antwoordde.

- Jullie hebben wel een mooie avond uitgezocht voor jullie feest, zei Philip, zonder acht op de vraag te slaan. - Het is goed om een ziekte op je hals te halen, met zulk weer kan je beter thuis zitten....

- Scheelt er dan wat aan? vroeg Leffertstra nogmaals, maar nu fluisterend aan hem alleen.

- We praten zoomaar eens ernstig samen, antwoordde hij onverschillig en hij zag hoe Arie hem begrijpend toeknikte. O zoo....! Hij had zich niet in meneer Hagendoorn vergist, meende hij.

- Laten we weer gaan, mannen! noodigde hij de anderen.

[pagina 188]
[p. 188]

Anna zweeg.

- We snappen niet dat jij die goozer daar in jouw priëeltje maar zijn gang laat gaan, waarschuwden ze onderweg.

Maar Arie lachte, slim en bezadigd.

- Ze is in goeie handen, antwoordde hij en hij voegde er in gedachten aan toe: Hij kan me niets dan helpen.... alleen als hij ze duizend gulden geeft, verknoeit hij mijn kansen, maar daar zie ik hem ook niet voor aan.... voor de rest.... met of zonder vrijerijtje duwt hij aan mijn wagentje....

En het fanfarecorps speelde.

Het was nu veel donkerder geworden en het gerucht van het feestterrein drong tot het priëeltje door harder dan tevoren. Het klonk vreemd, schor en uitgelaten.

Maar het hinderde Philip niet. Integendeel, hij had het graag. Er was een troebele raadselachtige glans in zijn oogen gekomen, hij keek naar Anna, en onontwarbaar waren liefde en haat. Wat deed hij? Wilde hij iemand redden of zat hij zich te wreken? Wilde hij haar verlossen of rammelde hij met de kettingen waarmee hij zelf gebonden was? Hij zag hoe onrustig ze werd en hoe de vertwijfeling haar ieder oogenblik bespringen kon. Het gaf hem een diep en redeloos genot. Onder de strakgespannen kleeren was de stage onregel-

[pagina 189]
[p. 189]

matige deining van haar borst, vol en week. Het wekte geen lust, maar afkeer.

- Mijn vader, begon Philip weer en hij zag Anna opschokken of ze in de rug gestoken werd.

- Ga naar huis als je daaraan denkt. Waarom praat je er met mij over? snauwde ze wanhopig en gepijnigd.

- Jij hebt me er weggeroepen.

- Ik wist het toch niet....

- Ik verwijt het je ook niet, maar ik wil er met je over praten. Enkele dagen geleden vroeg hij nog naar je.... Hij heeft je vader goed gekend, het waren geen vrienden die twee. 't Is jullie slecht vergaan in het leven, maar dat moet je eigen schuld zijn.... jouw leven en het mijne, ze zijn van te voren bepaald, er is maar één kans om je te redden, terug te keeren en je hoofd buigen.... Ik hoef geen namen te noemen, maar jou zijn de kansen ook aangeboden, Anna.... Hij zag ze mistroostig de schouders ophalen, haar lach was een zucht.

- Het is een sensatie, elk uur van je leven voor de dood weg te graaien als een kleinood voor de wielen van een auto, voor het gezicht erg boeiend om te zien, eens grijp je te laat en dan dondert het over je heen.... er zijn menschen die het minder roekeloos aanleggen, het lijkt minder mooi, maar het is veiliger.... Mijn vader.... hij heeft weinig angst gekend in zijn leven,

[pagina 190]
[p. 190]

of het moest om zijn afvalligen zoon zijn en om de zaak, voor de rest wist hij de antwoorden al eer hij aan het vragen toe was. Ik heb het altijd als een zwakheid beschouwd, het was mij te klein naar m'n zin, ik voelde me tot meer in staat, net als jij.... maar gemakkelijk is het.... als 't een beetje wil ontglipt hem de adem argeloos terwijl hij al op weg is naar het eeuwige leven.... Da's ook wat waard!.... Zeg niet: wat heb ik daarmee te maken? Je kan de dood en alles wat daarmee in verband staat niet uit je leven wegzetten als een meubelstuk uit de kamer.... Elke keer dat je hoest, Anna, blaf je zijn naam.... Jij, je bent te vroeg van school af gegaan om iets meer van de middeleeuwen te weten. Nooit was er een tijd waarin feller geleefd werd, ruwer gezopen en gehoereerd als toen en toch waren ze bang voor de dood en dachten ze nergens meer aan dan aan de dood.... Hans Holbein leefde in die tijd, hij was een schilder.

Ik heb eens een boekje met teekeningen van hem in handen gehad, op elk plaatje stond de dood, je weet wel, die doodskop, het geraamte, die kromme beenstaken en de knokvingers....

- Hans Holbein kan naar de bliksem loopen voor mijn part! interrumpeerde ze met een wild gebaar, maar Philip lachte fluitend tusschen de tanden.

- Dat zeg je alleen omdat je het griezelig vindt,

[pagina 191]
[p. 191]

Anneke.... En toch was die Hein niet het ergste. De levenden die erop stonden, die net dachten als jij, die hij halen kwam en die niet meewilden.... Gek, geen van allen wilden ze, dat viel me op bij het doorkijken.... De koning zat nog te schranzen, de boer was halverwege zijn akker aan het ploegen, de vrek had zijn geld nog niet uitgeteld, de marskramer moest het naaste dorp nog bereiken, en zoo maar door.... Hij overviel ze midden in hun liefste bezigheden, ze hadden niet op hem gerekend, maar daar stoorde hij zich niet aan! Hij kwam toch!.... je zag ze worstelen en argumenteeren, bidden en probeeren los te komen..... en weet je..... dat was het allerberoerdste..... op die plaatjes kon je zien dat het ze niet lukken zou, dat het afgeloopen was, wat ze ook kermden en rukten, afgeloopen, onherroepelijk en zonder pardon.... Hij zweeg. Hij keek haar aan, maar het was al te donker om de uitdrukking op haar gezicht te onderscheiden. Wel hoorde hij haar hijgen en de rest kon hij raden.

Hij voelde nu een dwingende drieste drang tot spreken, hij moest, hij was een profeet.... Maar wie fluisterde hem vanuit generzijde de woorden in?....

- Ze raakt de kluts kwijt, dacht hij, een eigenaardige uitdrukking van zijn vader gebruikend. Het bevredigde hem zoo diep alsof het hem daarom te doen

[pagina 192]
[p. 192]

geweest was. Hij zat alle schrikbeelden op te roepen die hem vroeger beangst en achtervolgd hadden, maar nu zat hij er mee te spelen als een toovenaar. Hem deden ze niets meer. Alle halfheid die zij hem vroeger verweten had (Jongetje, je bent nog nooit van huis weg geweest; hij heeft je gemerkt als een boer zijn koeien, had ze gezegd), alle geheime bewondering voor haar vrije ongebonden levensdrift, die nooit de zijne kon worden, de onrust die het wegloopen van het ziekbed van zijn vader hem gaf en misschien diep weg de zelfbeschuldiging dat zijn toetreden in de zaak toch in zekere zin een vlucht, een capitulatie was.... hij zat het alles te wreken en af te reageeren op dit weerlooze overrompelde meisje. - Ziedaar, jij kapseist ook, dacht hij, - als er zoo'n stormpje losbarst boven je hoofd....

Anna trachtte hem af te weren met een enkel woord, maar het kreeg geen klank. Ze zat of ze zoo op wilde springen, toeloopen en hem op zijn gezicht wilde slaan, maar ze scheen midden in haar beweging plotseling verstard, geparaliseerd als een vogeltje dat in de giftige bek van een slang staart.

Bijna fluisterend sprak Philip door:

- Hoe zou die Holbein ons hier teekenen? De dood, hij legt zijn knokkelhand op de trompet van dien muzikant daar, die blaast, bláást, maar er komt geen

[pagina 193]
[p. 193]

geluid meer, tegenspartelen natuurlijk, eerst het lied uitblazen, maar afgeloopen, zonder pardon.... Of hij overvalt dat kleine meisje van Leffertstra, net stond ze nog hier, ze lebbert aan een ijsco, half op, het is zonde van de rest, het is zoo lekker, afgeloopen, zonder pardon.... Hoeveel zitten er hier in de priëeltjes? Al die knapen die vanavond hun zin willen hebben, je weet wel, midden in hun spel, bijna hebben ze de laatste weerstand overwonnen, maar de dood is nog iets vlugger.... afgeloopen!.... Ik heb eens een koninginnedag meegemaakt, er liep een stelletje feestvierders, lange tutters, mutsen op, je kent dat wel.... toen reed een auto er één pardoes van de vlakte.... Terwijl hij dood lag te bloeden stond de papieren neus nog op zijn gezicht, een beetje scheefgezakt, het bloed zat aan de haartjes van zijn imitatie snor.... Hoe vind je dat? Zoo gaat een mensch dood!.... En wat jij? en wat ik? Blaas es op de handen, je voelt een klein vleugje warme lucht over je pols gaan, dat even de haren kriebelt.... Als je het op de spiegel doet is het een vlekje van een vierkante decimeter.... je haalt het naar binnen, je blaast het weer uit.... het stokt even.... het is toch niks van bedui.... afgeloopen.... Heb je weleens voor een aquarium gestaan? Heb je toen niet gezien hoe moeilijk die visschen hun kakement opendoen, langzaam, benauwd

[pagina 194]
[p. 194]

lijkt het, iedere keer verwacht je dat de laatste zijn zal.... je ziet het, dat kan zoo nooit eeuwig aan de gang blijven, daar houden ze een keer mee op.... en dan op d'r dooie rug.... Afgeloopen!.... Is het met de menschen anders? Er zetten zich kleine, waanzinnig kleine, zoo klein dat je ze niet zien kan, bacteriën, maar veel, zooveel dat je ze niet tellen kan, in je longen vast.... je hoest.... Het is de kou, zeg je.... Bah! je weet beter.... de dood.... de dood... Anna rees overeind, wankel en slap zette ze haar beenen op de grond, het leek of ze duizelig was, een paar onzekere stappen deed ze, links, rechts, links weer.... De natte takken dropen rond haar hoofd, de avond was een kille winderige nacht geworden.... Nu moest de feestverlichting op zijn mooist zijn, maar geen van beiden keek er naar, haar troebele blik was in het priëeltje blijven hangen, lang en onbewegelijk hield ze haar oogen op Philip gevestigd.

Op een feillooze manier gebruikte hij alle stemmingsmiddelen die in de natuur voorhanden waren. Met lange tusschenpoozen tikten hier en daar nog druppels op de grond, dof en vettig of het stroop was. Bij elke tik hief hij de vinger op en telde.... één.... twee.... drie.... vier.... vijf.... zes.... zeven.... Hij voelde zelf hoe de spanning van tel tot tel steeg, het was of hij de laatste minuten van een ter dood veroordeelde afriep.

[pagina 195]
[p. 195]

- Kreng! siste Anna toonloos. Het was haar laatste verweer.

- Gelogen wat ik zeg? vroeg Philip, triumphantelijk bijna.

Ze antwoordde niet meer. Met een plof viel ze in haar stoel terug.

- Ik ben drie jaar geleden eens in Moscou geweest, het land van jou vader en van Kees Lamoen.... en ik heb er mijn verwachtingen ook nog van gehad.... Intourist zette dat zaakje in mekaar om je te laten zien hoeveel nieuws er te vinden was.... dingen nog ‘nie dagewesen’.... Maar mij is toen één ding opgevallen, dat was oud, dat was nog van vóór de revolutie.... Dat wordt zoo oud als de wereld zelf, dat behoort er net zoo wezenlijk bij als het geboren worden en het leven.... de dood, de doode mensch.... de mensch die doodgaat.... Nu en dan reed er een vuile vrachtauto over de keien, zoo één waar ze bij ons steenen mee versjouwen of kisten of kolen of biertonnen.... en hard reed ie, flink hard.... hots hots hots.... de lui die er op zaten moesten zich vasthouden om er niet af te tuimelen.... Er lag een lijk tusschen hen in, het was een begrafenis.... Daar ga je ook dood.... overal ga je dood. Weg d'r mee en vlug! Of het moet zijn dat er ééntje, een potje asch in de muur van het Kreml gemetseld wordt, dan duurt

[pagina 196]
[p. 196]

het langer, maar dan kunnen ze het overdonderen met veel geschetter en parade's....

Hoort ge de vreugdige roep Tadzjikistan? Uw dag van vreugde is gekomen!

Was jij het niet die dat voordroeg? Anna, was jij het?....

Anna zat voorovergebogen, schokkend in een benauwde hoestbui. Over haar pols en handen lagen kleine vochtige spatten, donkerder dan de nacht.

Met nieuwe hevigheid was de wind losgebroken. En het regende weer. Op het gruispad was het drukker geworden.

- Ga weg, smeekte ze toonloos.

 

Arie Leffertstra had niet misgerekend.

Vanavond hoefde hij haar antwoord niet eens af te wachten. Hij sprak het zelf voor haar.

Er zijn oogenblikken in het leven dat een mensch in elk paar armen vlucht dat zich opendoet.

Zelfs Anna....

Philip Hagendoorn was geluidloos verdwenen, sluipend en snel als een misdadiger die zijn slachtoffer onder de struiken laat.

 

Toen hij thuiskwam was zijn vader gestorven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken