Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een zoon begraaft zijn vader (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader
Afbeelding van Een zoon begraaft zijn vaderToon afbeelding van titelpagina van Een zoon begraaft zijn vader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (11.90 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een zoon begraaft zijn vader

(1938)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 197]
[p. 197]

VIII

Ph. Hagendoorn senior stierf, betrekkelijk onverwacht, toen de jubileumversiering nog niet van de gevels weggenomen was.

Geen tien minuten had zijn vrouw hem alleen gelaten die avond, toen werd ze even weggeroepen en in die kleine spanne tijd overviel hem de dood.

Toen ze terugkwam vond ze hem in het laatste gevecht.

Eer Ali den dokter opgebeld had was de strijd al voor haar vader verloren.

Dat alles gebeurde kort nadat Philip vertrokken was naar de volkstuintjes. Hij had geen bericht achtergelaten (hij vroeg zich naderhand af, waarom eigenlijk niet). Aanvankelijk verwachtte men hem gauw thuis, maar toen hij langer wegbleef zocht men hem tevergeefs.

In die tijd was Conrad al gewaarschuwd.

Zijn garnizoensplaats lag nog geen vijf en twintig kilometer van huis. Binnen het uur was hij er, nog in veldtenue, midden onder de dienst was hij weggeroepen, maar hij kwam te laat, zijn vader vond hij niet meer levend.

Wel kwam hij in die eerste geweldige oogenblikken

[pagina 198]
[p. 198]

vlak na het overlijden, waarin dood en leven elkaar nog schijnen te bekampen, hoewel de strijd al beslecht is; niet het gemis is er nog, maar het onherroepelijk en onverbiddelijk wegtuimelen.

Hij vond zijn moeder en zijn zuster aan het sterfbed en gedrieën hadden ze daarna de onbegrijpelijke tegen dood en vertwijfeling opsteigerende verbondenheid beleefd, die haar oorsprong vond in den vader, die, terwijl hij heenging, een nieuw en onvervreemdbaar leven in hen herbegon.

Alleen Philip had daar geen deel aan gehad.

Niet de zoon, maar Piet Verbeeke en buurman Petersen hadden de eerste plichten vervuld die er bij een sterfgeval te vervullen zijn.

Philip was er niet, terwijl hij er had kunnen zijn.

Niemand kon beter dan hij begrepen hebben wat er die dag dreigde te gebeuren, toch was hij heengegaan. Waarheen?

Het weer was guur, achter de muren van het huis lag de stad, door elke opening gierde de wind, elke straat eindigde in een verlokking.... En Philip was zwak, meenden ze....

Daarmee scheen bevestigd te worden wat ieder van hen altijd gevreesd had, maar nooit had durven of willen erkennen, dat er één van hen een vreemde geworden was.... Drie nabestaanden waren er om den

[pagina 199]
[p. 199]

doode te betreuren.... terwijl er vier hadden moeten zijn.

De pijn die dit besef veroorzaakte was bij oogenblikken grooter dan de droefenis om het verlies van den vader, dien ze, zelfs in zijn dood, dichter bij zich wisten dan de zoon.

Toen Philip tegen middernacht thuis kwam vond hij zijn moeder, Ali en dominee Hardenberg in de oranje lichtkegel van de staande schemerlamp, dicht bij elkaar, gevlucht uit de duisternis als hazen rond de lichtbak.

Ze zaten in een hoek van de kamer; er stond een kleine rustbank, een soort canapé, een salontafeltje en twee crapauds. Het rook heel sterk naar eau de cologne. In de voorkamer waren Conrad en Piet Verbeeke bij het bureau bezig.

Dominee Hardenberg had juist gebeden, de bijbel lag nog opengeslagen op het tafeltje.

De eerste wilde uitbarstingen van smart waren voorbij en Philip vond ze rustig en overgegeven alsof vader sliep inplaats van gestorven was.

De stilte was bijna plechtig van ernst.

Hij overzag dat alles, hij schrok niet, hij had het niet anders verwacht en hij voelde zich door zijn afwezigheid niet beschuldigd.

Had hij niet de gansche avond aan het sterfbed ge-

[pagina 200]
[p. 200]

zeten, schrikkelijker en duisterder dan één van hen ooit vermoeden zou?

Hij had rondgezworven in de storm, vluchtend voor de schrikbeelden die hij zelf opgeroepen had, maar hij vluchtte tevergeefs....

Op de drempel bleef hij staan, hij aarzelde er als een indringer, hijgend, in zijn oogen de verlorenheid van een schrikdoorwaaide nacht. De regen droop uit zijn kleeren, de druppels tikten op de grond zooals ze vanavond van het dak van het priëeltje bij Anna Zonruiter op de modder vielen.... één.... twee.... Maar scherper, vlugger....

Stom en ontledigd stond hij daar, hij was te angstig om nog meer te kunnen schrikken, te verslagen om nog verslagen te kunnen worden.

De anderen waren opgestaan en liepen zwijgend op hem toe.

- We hebben je gezocht, jongen, zei moeder, terwijl ze zijn twee handen greep, met in haar stem de behoefte om een antwoord, een verklaring waarmee hij zich rechtvaardigen zou.

Maar Philip had niets te antwoorden.

Ze stonden in de gang.

Rechts van hen brandde een klein nachtlichtje in de sterfkamer. Alles lag er alweer ordelijk en gereed alsof de dood vrijwillig zijn plaats ingeruimd gekregen

[pagina 201]
[p. 201]

had. Met het hoofd op de schouder van haar verloofde was Ali opnieuw in een huilbui uitgebarsten, maar het klonk niet wanhopig of vertwijfeld, het was het verlossende snikken, waarin de spanning zich bevrijdt.

- Uw vader is naar huis gegaan, zei dominee Hardenberg rustig en met zachte stem.

Philip knikte stom.

- U bent de oudste zoon, ik betuig u mijn deelneming, maar ik hoop dat u ook dit begrijpt: wij treuren, maar niet als degenen die geen hoop hebben. Weer knikte hij zonder woorden.

- Vader heeft den Heer gekend en gediend een leven lang, hij is tot geen vreemde gegaan....

- Nee, hij is tot geen vreemde gegaan, herhaalde Philip.

Van terzijde was het hoofd van den doode te diep in de kussens weggedoken om het te kunnen zien, maar de twee samengevouwen handen lagen roerloos en donker op het witte laken.

- Hij is rustig gestorven, dacht Philip. - Kon het anders? We zijn elkaar vreemd gebleven tot nu toe.

- Het is genoeg, zei hij toen hardop, terwijl hij terugtrad.

- Kom dichterbij, hij is goed te zien, antwoordde Conrad met een kleine ergernis om zooveel zwakheid naar hij meende.

[pagina 202]
[p. 202]

- Nee, antwoordde Philip stug en met een vreemde harde klank in zijn stem vervolgde hij: - Ik heb hem al uitgeluid....

De anderen schrokken om zooveel hardheid en spot. Hoe zouden ze het anders kunnen begrijpen?

 

Op het dressoir lag een telegram van Tine uit Bazel. Ik kom bij je. Daar heb ik op gewacht. Morgen thuis. Hoera! stond er op, een vroolijkheid die bijna satanisch leek voor hen die ze niet begrepen.

- Ze wist niets van de toestand van vader af? zei moeder vragend.

- Nee, antwoordde Philip. - Ik had haar er niet over geschreven....

Het maakte een pijnlijke indruk, maar hij trachtte zich niet te verdedigen, elke verklaring zou het misverstand grooter, zijn daad onbegrijpelijker gemaakt hebben.

Hij haalde de schouders op.

Zonder een woord schikte hij zich in de kring onder de schemerlamp.

- Het arme kind! Wat zal ze schrikken als ze thuiskomt, je moet haar voorbereiden, begon moeder weer.

- Ja, dat moet, zei Philip stug.

- Vader hield veel van haar.... soms was hij wel-

[pagina 203]
[p. 203]

eens bezorgd over d'r, maar hij heeft nooit getwijfeld of ze wel een kind van God was....

- Dat kan, zei Philip weer.

Moeder had haar handen om haar zakdoekje in de schoot gevouwen. Haar oogen hadden een peinzende naar binnen gekeerde blik gekregen, die scheen zich telkens met dieper glans weer naar buiten te wenden en dan zagen ze Philip.

Het was laat en de dominee raadde naar bed te gaan, Conrad en Verbeeke waren nu ook klaar met hun werk, allen waren vermoeid en de dagen die volgden zouden genoeg vergen.

Maar moeder weerde hem af, ze scheen plotseling behoefte te hebben nu even door te praten.

De kinderen keken haar aan of ze haar nu pas ontdekt hadden.

Ze had nooit veel aandacht gevraagd voor zichzelf, ze was naast haar man altijd in de schaduw gebleven, vooral toen de kinders ouder werden, eigenlijk was ze nooit zelfstandig naast hem opgetreden, ze was de zachtere toon van zijn stem geweest, ze was de glans, hij het voorwerp, bescheiden en ingetogen, de verklaarster van hetgeen vader gebood, zijn verdedigster en gedurende een heel leven, verborgen voor het oog van de kinderen, zijn troosteres en toevlucht voor alles wat ook hij aan menschelijke behoefte noodig had.

[pagina 204]
[p. 204]

- Er zijn heel wat dingen die jullie van je vader nooit geweten hebben, zei ze. - Nu hij van ons heengegaan is zal ik er jullie nog veel over spreken, als God me de tijd laat. Hij zal daardoor al dichter bij ons komen... Misschien had ik het al eerder moeten doen, maar jullie weten hoe onnoodig vader het vond dat men hem prees en ook hoe bang hij was voor zwakheid. Ik bedoel dat zoo: hij was altijd bang dat de menschen niet aan hem zouden gewaar worden dat hij een kind van het Koninkrijk was, dat hij wist wien hij toebehoorde en wien hij te gehoorzamen had.... Hij heeft mij vaak zijn nood geklaagd wanneer hij hard en streng moest zijn, terwijl zijn hart hem drong toe te geven en mild te zijn.... Daardoor is hij weleens verkeerd begrepen, nietwaar Philip?

Moeder keek hem aan, lang, toen glimlachte ze hem weemoedig toe en voortgaande scheen ze alleen tegen hem te spreken.

- Misschien dachten jullie dat niet, hij heeft veel zegen in zijn leven ontvangen, en hij is velen tot een zegen geweest: Een stad op een berg kan niet verborgen blijven, staat er immers.... en toch is zijn leven niet gemakkelijk geweest. Er zijn twee dingen uit zijn leven die me nu vanavond zoo helder voor de geest staan en die ik jullie daarom zeggen moet, hoewel het eigenlijk veel te laat is, jullie zijn ook moe en

[pagina 205]
[p. 205]

we moeten gaan slapen, de dominee heeft gelijk.... maar het is of ik het opgedragen krijg, nu.... Toen we pas getrouwd waren, je vader en ik, hadden we het minder breed dan nu, jullie weten dat niet, tenminste begrijpen niet wat dat was en dat heeft me wel eens gespeten. Ik heb er zelf wel eens naar terug verlangd, maar dan bestrafte vader me en zei dat het een miskennen van Gods zegen was. Maar het leek me soms toe dat ik hem af moest staan aan allerlei dingen, waarvoor ik hem eigenlijk niet missen wilde. Ik erken het tot mijn schande. Hij moest me weleens terechtwijzen en zeggen dat onze tijd niet van ons was, ook daarin zijn we rentmeesters, niet wat wij graag willen, maar de eere Gods beslist.... Hij was streng in die dingen.... Maar ik wilde dat weleens anders zien in mijn egoïsme. Er was vroeger meer gelegenheid tot praten,.... dan zat hij 's avonds in die ouwe rieten zorgstoel die nu nog op zolder staat (ik heb hem nooit weg kunnen doen).... hij was vaak erg moe, vooral in de winter, weer of geen weer, hij moest er op uit en de wegen waren toen nog niet wat ze nu zijn.... Als hij thuis kwam vertelde hij hoe hij soms achter de kar psalmen had loopen zingen, zooveel ruimte maakte de Heere dan voor hem, en later heeft hij me weleens gezegd, toen was de uitbreiding er al.... en van het één kwam het ander.... toen zei hij wel eens: het is

[pagina 206]
[p. 206]

in het kantoor moeilijker zitten dan ooit het loopen achter de handkar geweest is.... Maar dan schaamde hij zich weer om zijn zwakheid en ondankbaarheid.... Moeder sprak zacht, haar ingehouden ontroering bleef ze moeilijk meester, ze deed het bijna plechtig en het enkele gebaar dat ze maakte was breed en nadrukkelijk. Toen ze zweeg, bleven de anderen stil.

- Dat is het eerste en dan dit: zijn gebed voor jullie, voor jullie alle drie en.... ik mag het zoo wel zeggen, voor één van jullie het meest.... want die had het ook het hardst noodig....Van jullie geboorte af deed hij het, en toen Philip Tine leerde kennen en jij, Piet, er bij kwam, voor jullie ook.... Het is vanavond de eerste avond dat dat gebed niet meer gebeden wordt... ik weet zeker de eerste avond, want waar we ook waren en hoe vol hij kon zitten met andere dingen.... hij vergat het nooit.... En het is vooral daarom dat ik jullie nou zooveel eenzamer zie dan voorheen.... Het gebed des rechtvaardigen vermag veel.... de Schrift zegt het....

Het was twee uur in de nacht.

Moeder was opgestaan, midden in de kring stond ze; met gebogen hoofden zaten haar kinderen om haar heen, ze had een rijzige gestalte, gebukt aan haar voeten leek het dat ze zaten.

En nu ze haar kinderen zoo zag, weezen, dacht ze,

[pagina 207]
[p. 207]

toen scheen elk gemis dat de vrouw geleden had en al haar verdriet opnieuw vervuld en gesterkt te worden in het besef dat ze moeder was, moeder, die, zoolang er één van haar gezin haar zorg behoefde, gereed en bereid moest zijn.

- Het wordt bedtijd, zei ze en haar stem was dezelfde als van twintig jaar terug.

Zoo werd ze ook gehoorzaamd.

Eer ze uit het midden van de kring wegstapte liep ze op allen toe en kuste ze op het voorhoofd. Philip het langst.

En voor het eerst die avond wendde hij zijn blik van de wereld van de dood vandaan, schuw nog of hij het leven, dat aarzelend herbegon, niet herkende. En langzaam en zonder pijn welden in zijn oogen de eerste tranen, bronnen in een dor land.

 

De staande Friesche klok in de gang slaat drie uur en nog is Philip wakker. Uit de kamer naast hem hoort hij de diepe regelmatige ademhaling van Conrad. Die slaapt. Beneden hem zijn moeder en Ali, nadat hij ze nog een kleine poos samen had hooren praten, blijkbaar ook ingeslapen.

Buiten heerscht nog oppermachtig het geweld van de storm. Philip staat midden in de kamer. De boog-

[pagina 208]
[p. 208]

lampen van de straat zwieren wild omhoog, omlaag, de wereld is een schommelende schuit, met elke zwaai van de lamp deinen de wanden mee.

Philip wil zich nu wel neerleggen en weg laten drijven of hij misschien landen mocht aan een droomkust lichter dan deze nacht.

Maar de onrust heeft zich in hem opnieuw vastgebeten, rukt en schudt hem elk oogenblik dat de vermoeienis zijn geest en lichaam dreigt te verdooven.

De stilte in het huis is hecht en onaantastbaar, alleen hij staat er in als een vreemde, hij heeft er geen deel aan.

Het kamertje waar zijn bed staat is nog hetzelfde van vroeger. Zonder te zien weet hij de plaats van elk voorwerp rondom hem. Men vervreemdt gemakkelijker van de menschen dan van de dingen.

Hoe lang is het geleden dat hij op de arm van vader door de gang hierheen gedragen werd?

Er brandde alleen het licht van een ouwerwetsche ganglantaarn achter de glazen tochtdeur. Op de blanke muur liep een lange gedrochtelijke schaduw dansend voor hen uit, die binnen ging eer vader met hem over de drempel stapte.

Als hij dat gezien had leek het hem altijd toe dat er twee in de kamer waren en dat maakte hem bang.

- Er zijn er ook twee, troostte vader. - Elk kindje

[pagina 209]
[p. 209]

van God wordt door Zijn engel bewaard, ook in de nacht....

Dan kon hij inslapen, terwijl hij meende in de ruischende stilte van het huis de vleugeltjes te hooren kleppen.

Dat is voorbij.

De anderen, die zullen hun oogen ook nu weer toegedaan hebben in hetzelfde kinderlijke vertrouwen, dat nooit bij hen verdwenen was, maar dieper en inniger geworden.

Ze wisten zich veiliger dan hij.

Maar geen van hen had zich ooit zoover van huis gewaagd als Philip.

Eigenwaan? Trots? Ongehoorzaamheid?

Hij kent alle verwijten die de thuisblijvenden op hem gericht hadden. Hij buigt het hoofd, geen beschuldiging wil hij ontkennen, hij weet toch dat geen verklaring toereikend is.

Maar wie was het die hem uitgedreven heeft, telkens weer, God of Satan?

Hij weet het niet.

Wel dit: in geen van zijn angsten, in de nachten van schrik en onheil, in zijn ontgoochelingen en telkens opnieuw verlangen, als kind, als jongeling, als man, heeft iemand van hen, die nu de slaap der rechtvaardigen slapen, naast hem gestaan. Niet omdat ze niet wil-

[pagina 210]
[p. 210]

den, of omdat ze hem in de steek lieten, maar omdat men van huis weg geweest moet zijn om de verlatenheid te kennen.

Het is waar dat hij uit alle schutsel en steun, heel het bouwsel van wet en regel, waarin de zegen en de blijdschap het loon was van ieder die er zich wel in gedroeg, dat hij eruit gebroken was en erin had huisgehouden als een dolle hond in een moestuintje.

Maar dan was het, en dat weet God!, omdat hij achter elke beschutting vandaan geroepen werd als Adam uit de schaduw van het geboomte: Mensch, waar zijt ge....

Maar onbegrijpelijk en licht wordt nu het geheim dat moeder hem vanavond toevertrouwde, dat, ondanks alles, hij nooit zoover van huis kon gaan en dat hij, spijts alle vervreemding, nooit zoo alleen gelaten was, dat hij niet ingelijfd bleef in het verbond dat vader elke avond opnieuw in de genade van den Heer verzekerde.

Philip is de gang opgeloopen, hij vindt de trap zonder weifeling of tast, als hij de deur beneden openduwt, behoedzaam, opdat niemand hem hooren zal, weet hij dat twee stappen links de deur is van de kamer waar de handen van zijn vader nu voorgoed gevouwen liggen.

Hij treedt er binnen, ergens in het duister ligt de

[pagina 211]
[p. 211]

doode, Philip heeft er geen angst voor, hij heeft schrikkelijker ontmoetingen gehad in zijn leven.

De gordijnen zijn dichtgetrokken, maar de wind rukt ze log en langzaam heen en weer, dan rammelen de houten ringen aan de roe, een droog en tikkend geluid, het knarsen van een karkas dat meewiegt met de schimmige vlek, die wegzwenkt over de vloer en de gevouwen handen op het dek aanraakt en weer in de duisternis terugduwt. Op de smalle streep, die van de ramen zichtbaar wordt, versplintert het laatste fletse maanlicht tot een wazig stof.

Het eerste lichten van de dag trekt diffuus van nachtdonkerte over de stad.

Om deze schemerende sfeer van droom en toover te verscheuren gaat Philip naar de schakelaar en knipt zonder aarzeling het electrisch licht aan. Dan keert hij zich naar het bed van zijn vader.

De stille glimlach van vrede die hij op het gelaat vermoed had is er niet. De dikke blauwgezwollen lippen liggen scheef en half vaneengetrokken, een donkere spleet tusschen de diepe verwrongen huidgroeven. Een lange benauwde gil schijnt plotseling door het laatste restje adem afgesneden. Philip ziet nu ook dat de handen, die op het laken liggen, niet saamgevouwen zijn, maar de vingers zijn in een kromtrekkende kramp verstijfd.

[pagina 212]
[p. 212]

Een lange tijd staat hij zonder beweging en sprakeloos toe te zien. Hij had gedacht een afglans te vinden van hemelsche rust en heerlijkheid. Hoe zou hij dit ooit herkend hebben als zelfs de voorloopige aardsche rust van zijn vader hem vreemd gebleven was.

Nu vindt hij een mensch, die hij, hoe langer hij er naar kijkt, steeds dieper herkent en begrijpt.

Nooit is zijn vader hem meer vertrouwd en nabij geweest dan nu.

Waar is de grossier die jubileerde? Waar is de burger die zoo zeer gezegend werd? Waar is de partijman?

Ze zijn er niet!

Weggevaagd in die laatste stormveeg, toen de afgronden openspleten voor zijn verduisterde oogen, toen alles wat hij bezat aan zijn krampende handen ontviel en de laatste en diepste, alles overstemmende kreet van zijn leven de lippen vaneenrukte: Christus, genade....

Vader, fluistert Philip, - vader....

En wat in zijn mondhoeken trilt wordt bijna een glimlach.

- Dit laatste wat je me geeft aanvaard ik, het is goed voor ieder mensch die even verloren, even vertwijfeld en even arm is.... genade....

Philip heeft zich aan het bed neergezet, het lijkt zoo rustig of het een zieke is die hij bezoekt.

[pagina 213]
[p. 213]

Het wordt lichter aan de ramen. De wereld rekt en stoot zich stommelend en schokkend een nieuwe dag in. Uit de garage op de hoek borrelen de eerste geluiden onder de wegtrekkende floersen van de nacht vandaan, een motor heeft er zich uit losgewrongen en mitrailleert daverend in de straat.

Philip zit, met zijn eene been hoog opgetrokken op de sport van de stoel, de armen om zijn knie geslagen, en praat, overwogen en gedempt of het een afspraak is die hij maakt.

Nu heeft dan eindelijk zijn vader de uniform afgelegd, hij kan nu met hem praten, nu de opgeprikte onderscheidingsteekenen, die telkens opnieuw misverstand wekten, verdwenen zijn.

Maar dwaas was hij dat hij nooit de mensch daarachter herkende!

Ze zijn ver van elkaar weg geweest, maar in deze nacht zijn ze tot elkaar weergekeerd, onvervreemdbaar en voorgoed, nu ze elkaar ontmoet hebben daar waar geen dekking meer bestaat waarachter ze zich voor elkaar verbergen konden.

- Hier ben ik, zegt Philip, je ziet me, ik zie je.... ik weet nu dat in die eene laatste seconde waarin zes en zestig jaren van je leven, vader, opstonden in één enkele kreet, het genade, niets dan genade was waarom je riep.... zondaar, bedelaar.... broeder....

[pagina 214]
[p. 214]

Ik kan nu met je praten.... ik weet wat je van me verwacht, het huis te betrekken waar jij woonde, op wacht te gaan staan waar jijzelf een heel leven waakte, maar vannacht is het huis over je ingestort, en je hebt de hulp ingeroepen van Hem dien je meende te moeten verdedigen....

Vader, dit wil ik je zeggen, iets van wat jij nu onderging, beleefde ik al toen ik nog kind was.... ik heb geen recht om het te zeggen, en ik weet dat het gek klinken moet uit mijn mond, maar ik heb ook op post gestaan en mijn huizen gebouwd waar ik God meende te ontmoeten, ik heb bemerkt, vanavond nog, en telkens weer dat ik demonen herbergde....

Hij is opgestaan. Even legt hij zijn hand op de verstijfde vingers van zijn vader. De aanraking met de dood beangstigt hem niet.

Nu heeft hij van zijn vader afscheid genomen, nu, eer hij weer schuil gaat onder de vrome en nette bekleedselen waarin de grossier Ph. Hagendoorn senior begraven zal worden.

Door de poriën van de gordijnen sijpelt de dag de kamer binnen.

Een nieuwe dag, een dag als gisteren en eergisteren, als morgen en overmorgen, als elke dag, Gods dag! Nog is de zon niet boven de huizen gekomen, maar op de vochte tinnen van de toren ziet Philip het glimme-

[pagina 215]
[p. 215]

ren van een zwakke gele schijn, die zal elk uur feller worden en grooter, zich uitbreiden over stad en land, mensch en dier betooverend met een heerlijkheid, die warmte is en liefde.

Zal dan de jubileumveertig bovenop het dak even vroolijk en speelsch zijn vonken tusschen de bloemslingers schieten, nu onder de versiering den jubilaris de laatste adem afgesneden werd?

Natuurlijk! En waarom niet!

Dan heeft reeds een ander zijn plaats ingenomen, dezelfde naam, hetzelfde bloed.... alleen, die zal zich onder de ‘veertig’ minder thuis voelen, want hij weet dat het opgericht staat in een wereld, waarin dood en leven, recht en onrecht, voorspoed en ondergang trekken zijn van hetzelfde aangezicht.

Als Philip behoedzaam de kamerdeur achter zich sluit, staat hij nog een oogenblik stil.

Wat doet hij?

Het is een wereld die hij achter zich in het slot werpt, en toch, nooit heeft hij dieper in haar hart gekeken.... Vader....

 

Als Tine thuis komt vindt ze haar man slapende....

 

Drie dagen later volgt de begrafenis.

[pagina 216]
[p. 216]

Als de zwarte stoet stilstaat voor de grossierderij, schuift de bloemenventer in het winkeltje van Petersen voorzichtig de neergelaten gordijnen op een kier. De groenslingers aan de overkant zijn nu weggehaald. De daknok blakkert kaal onder de heete zon. Zijn oogen waren zoo zeer aan de versiering gewend geraakt, dat alles nu een armer en triester indruk maakt dan ooit te voren. Een onttakeld schip lijkt het huis.

Hoe lang is het geleden, de Zaterdag waarop het jubileum van de firma inzette?

Het lijkt gisteren.

- Dat wordt een minder vroolijke receptie deze keer, mompelt hij hoofdschuddend.

- Misschien ligt de rest van de jubileumontbijtkoek nog in de broodtrommel bij de klanten....

Als de kist onder de zwarte gordijnen weggeschoven is kijkt hij scherper toe. Dan worden de kransen en bloemen onder de donkere huif gelegd.

- De één z'n dood is de ander z'n brood, filosofeert hij onbarmhartig verder.

In de laatste volgkoets rijdt zijn baas in de stoet.

Die denkt er anders over.

- Deze keer werk ik met verlies, zegt hij tegen zijn buurman, het hoofd van de bijzondere school, waarvan Hagendoorn bestuurslid was.

Zij begrijpen elkaar, want ze verliezen alletwee.

[pagina 217]
[p. 217]

Wie de stoet nakijkt moet er zich wel over verwonderen dat die kring zoo groot is.

Maar de overledene heeft niet voor niets elk terrein des levens voor den Christen opgeëischt. In de zeven koetsen waaruit de stoet bestaat hebben het gezin, de kerk, de staat, school en maatschappij hun plaats achter de baar betrokken.

Hoewel Hagendoorn gestorven is hebben allen het zekere besef dat dit hem goed moet doen, niet om de eer, menschengunst en roem heeft hij nooit gezocht, maar om het symbool.

Maar erg blijft het dat de oudste zoon daar in de eerste volgkoets in dit beeld vertegenwoordigd is als de afvallige en de ontrouwe.

Maar dat is geen reden tot twijfel voor hen die gelooven, het komt op het eigen hoofd van Philip, die door eigen schuld de rijkdom van zegen verspeelde, die weggelegd is voor de gehoorzamen....

Op de begraafplaats heerscht de drukte van een openluchtsamenkomst.

Eer de kist omlaag verdwenen is heeft zich een deinende haag volk rondom gesloten en is de laatste blik van Mr. Willem Goedhart, neef van den gestorvene en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, driemaal door de cameralens opgevangen.

De pers!

[pagina 218]
[p. 218]

Als Ali, dapper en zonder tranen (vader is in den hemel) terugtreedt van de schuine aarden wal, fluistert haar verloofde:

Kijk, deze belangstelling, het beste bewijs van vaders werkzaam leven, Ali....

Ze knikt stom en vangt tegelijk de bemoedigende glimlach van Tine.

Tine is een heldin!

Wat ze aan geschenken, liefde en levensmoed meebrengt heeft onder de zon en het licht van de Zwitsersche bergen nieuwe kleur en dieper glans gekregen, als het rood van de zomerappels in de boomgaarden op de heuvelhellingen.

Het is genoeg, meent ze, om zelfs over dit sombere graf de blik weer tot het leven te wenden.

Alleen haar man verontrust haar. Die lijkt zoo star in de kuil te turen dat ze vreest dat dit beeld zijn laatste restje idealisme verlammen zal.

- Arme jongen, denkt ze terwijl de tranen haar in de oogen dringen.

En ze heeft gelijk.

Armer dan de minste van hen die rondom de groeve staan is Philip.

In groot officierstenue blinkt Conrad tusschen de zwarte pakken.

Hij is onrustig.

[pagina 219]
[p. 219]

In de verte glimt het water van de rivier achter de groene lanen van het kerkhof.

Zijn garnizoen houdt daar manoeuvres in klein verband. Telkens als er een vliegtuig over ronkt heeft hij het gevoel weggeroepen te worden.

Hij hoeft zich daarover niet te schamen. Als zijn vader nog spreken kon zou hij hem naar de plek wijzen waar de plicht hem gebood. Nergens kan hij hem meer eer bewijzen dan daar.

Aan zijn arm voelt Philip een huilbui van moeder in kleine schokjes naderbij komen.

Hij zou haar hoofd tegen zijn borst willen buigen, maar het tekort aan weemoed en droefenis voelt hij als een kille holte rond zijn hart, dat er zich in te bersten slaat bijna.

Het licht van een stralende zomerdag prikkelt zijn oogen.

Hier staat Philip Hagendoorn nu, hij is gekomen om zijn vader te begraven, hij is zijn zoon, hij weet het en erkent het.

Er is een diep en onberedeneerd besef van eenheid en verbondenheid, het heeft zich baangebroken door alle versperringen en misverstanden heen.

Maar het is niet enkel blijdschap die dit besef hem geeft.

Het is tevens de erkenning van schuld, de rekening

[pagina 220]
[p. 220]

die deze wereld zijn vader aangeboden heeft en die hem onbetaald is nagelaten.

En Philip twijfelt eraan of hij die ooit voldoen kan. Tot zoolang zal hij zich teveel schuldenaar weten om het Koninkrijk Gods ergens anders te zoeken dan in Christus, die genade bewees zelfs aan twee verloren menschen als Hagendoorn senior en zijn zoon.

Daarmee waagt hij het nu te leven.

En dat is het wat hij vergat Anna Zonruiter te zeggen.

Maar hij zal het doen!

Het kan nog!

Philip voelt zich in de kring geen vreemde meer. Hij begrijpt nu dat hij zich van hen allen afkeeren moest om tot allen te kunnen gaan.

Onderwijl is Mr. Willem Goedhart aan zijn grafrede begonnen.

Wie zou het beter kunnen dan hij?

....En deze keer willen wij het zeggen, het geloof en de zekere wetenschap dat het kruis heerschappij te voeren heeft op alle terreinen des levens heeft hem, een sterke onder de sterken, pal doen staan tegen het opdringend geweld van deze eeuw, ongeloof en revolutie....

Philip glimlacht.

Hij buigt het hoofd en het is of hij onder de last van

[pagina 221]
[p. 221]

bloemen en kransen het doode gelaat van zijn vader toeknikt....

Nu en dan davert een escadrille vliegtuigen laag over het kerkhof heen. Zij vervullen de lucht met onrust en dreiging. Ze sluiten dat kleine groepje menschen op daar onder de boomen van het kerkhof.

En plotseling herkent Philip het als een beeld van een waanzinnige ondergaande tijd, waaraan zij allen schuldig staan. En dan weet hij dat wat hier door hem begraven wordt veel meer is dan een mensch, het is een wereld, het is de zekerheid en de triumf van allen, die, vroom of onvroom, niet voor de decors getuimeld zijn, waarmee deze wereld haar afgronden camoufleert.

Dan is dominee Hardenberg naar voren getreden om de plechtigheid met gebed te besluiten.

‘Onze Vader die in de hemelen zijt....

Weer knorren achter het geboomte de vliegtuigen naderbij.

Aan de rivierkant hagelt het luchtafweergeschut zijn knallen de lucht in.

‘Uw naam worde geheiligd....

Dan zijn ze vlakbij gekomen, in duikvlucht scheren ze laag over het geboomte.

‘Uw koninkrijk kome....

[pagina 222]
[p. 222]

De stem van dominee Hardenberg wordt overdonderd door het geloei der motoren.

Het is het laatste wat voor Philip verstaanbaar is gebleven.

Het is genoeg!

Rustig en zakelijk maakt het hem, zoo dat hij, alleen en langzaam, de kuil dicht wilde werpen nu, bij elke schep luisterend naar de doffe plof op het hout....


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken