Van vier vroolijke klantjes in het zouteland

[p. 16]

Het strandfeest

Veel rood wit blauwe vlaggen,

Op palen in het zand!

Want heden is er wedstrijd,

Een wedstrijd op het strand!

In tonnenloopen, hinken,

In trekken aan het touw,

In wie in diepe zakken,

Kan loopen recht en gauw.

In krentenbroodjes happen,

In steken door den ring,

Die aan een lange ketting

Heel hoog de lucht in hing.

De prijzen staan op tafels

Te blinken in de zon.

‘Hè,’ zucht elk wedstrijdkindje,

Ik wou, dat ik iets won.’

Daar komt Lijs aangehinkeld,

Ja, zij is nummer één,

En Guus, met zakkenloopen

Is ook heel vlug ter been.

Hans krijgt den ring bij 't steken,

Al dadelijk aan zijn spies.

Tjit roept, als hij aan 't touw trekt:

‘'k Heet Boon als ik verlies!’

Hun Vader en hun Moeder,

Vol trots staan aan den kant,

Hoe grappig en hoe vroolijk,

Zoo'n wedstrijd op het strand!

[p. 17]