Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Over-Ysselsche sangen en dichten (1930-1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten
Afbeelding van Over-Ysselsche sangen en dichtenToon afbeelding van titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

Scans (21.47 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Editeur

W.A.P. Smit



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Over-Ysselsche sangen en dichten

(1930-1935)–Jacobus Revius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Aen M.H. Cornelis Pietersz. Biens raet ende penningmeester der groote visscherye tot Enckhuysen.Ga naar voetnoot*

 
U dicht, cloecksinnich Heer, soo reyn, en soo verhevenGa naar voetnoot1
 
Heeft mijn verdroogde bron een weynich weer doen leven,Ga naar voetnoot2
 
Die al voor lange tijt geworpen heb ter sy
 
Den last, daer toe den lust van duytsche poësy.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
T'comt hier oock niet te pas, alwaer van and're sakenGa naar voetnoot5
 
En beter, ick mijn werck verplichtet ben te maken.
[pagina 190]
[p. 190]
 
Op dat ick u nochtans, mijn Heer, niet schuldich blijf,
 
Dit is de antwoort die ick op u veersen schrijf:
 
Ghy trachtet (na my dunct) mijn pen daer toe te brengen
10[regelnummer]
Dat sy haer inden crijch vant haar sou willen mengen:Ga naar voetnoot10
 
Ick bidde u, mijn Heer, yet anders mij gebie't:
 
K'en vecht niet om het haar, ten is mijn handel niet.Ga naar voetnoot12
 
Sou ick het ondersoeck van wijsheyt laten drijven
 
En liggen om het haar te knorren en te kijven?
15[regelnummer]
Is voor Gods kercke niets daer meer dient op gelet?
 
Ghy vraechtet, en ick vraecht. hier staen wij bey verset.Ga naar voetnoot16
 
De pracht, de ijdelheyt, en het lichtveerdich wesen,
 
Moet aen de wulpsche ieucht sijn ijv'rich aengewesen,Ga naar voetnoot18
 
Maer dat een leeraer doch omsichtich gade-slae
20[regelnummer]
Dat met verdoemen hy niet alte hoog' en gae.Ga naar voetnoot20
 
Men moet het onderscheyt der wetten niet vergeten,Ga naar voetnoot21
 
Noch maken van het haar een strick voor het geweten.
 
Waer door het volck te hart gequellet en getercht
 
In plaets van betering' oog-schijnlijck wort verercht.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En sijn niet om dit stuck de wel-verdiende heldenGa naar voetnoot25
 
Soo vinnich uytgemaect met schimpen en met schelden?
 
Gants qualijck ist gedaen, t'becommert mij mijn hert,
 
Maer quaet ist, dat daer toe oock stof gegeven wert.Ga naar voetnoot28
 
Ghy spreect beleefdelijck van 't huys aen mij bevolen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dien planthof wel-gebout van kercken en van scholen,
 
Dien gront, waer uyt het lant trect soo een rijcke vrucht.
[pagina 191]
[p. 191]
 
Ick weet, het is een huys van leere en van tucht.
 
Daer veel te straffen valt, en vele te verdragen,
 
Daer altijt yet sal zijn te cuysschen en te vagen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
‘Die doet soo veel hy can, en op Gods segen wacht
 
Heeft rust in sijn gemoet, of yemant hem veracht.Ga naar voetnoot35-36Ga naar voetnoot36
 
(U doen ick by het doen van sulcke niet en reken:Ga naar voetnoot37
 
Ick neem het aen in danck wat rechte vrienden spreken)
 
Een dinck in u geschrift en can ick niet verstaen,
40[regelnummer]
Of soo ick het verstae en statet mij niet aen:
 
Ghy spreect met onderscheyt van de geleerde schrijvers,Ga naar voetnoot41
 
En stellet tegen haer de ongeleerde kijvers.Ga naar voetnoot42
 
Geleerde laetty staen, de andere ghy wroecht:Ga naar voetnoot43
 
Dien stijl van richten mij niet altewel genoecht.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Nooyt mensche meer als ick geleerde luyden eerde,
 
Maer waerheyt moet niet zijn een voetslet der geleerde.Ga naar voetnoot46
 
Geleert of ongeleert, wie recht heeft die heeft recht,
 
En die heeft ongelijck dien moetet sijn gesecht.
 
Comt yemant, voor het ooch van al de werelt, pralen
50[regelnummer]
Met groote wetenschap, met menichte van talen,
 
En brengt daer onder yet straf-weerdichs opde baenGa naar voetnoot51
 
Laet varen al de rest, en vat hem lustich aen
 
(Ick seg' niet, by het haar, maer) by sijn losse dromen,Ga naar voetnoot53
 
Waer door des Heeren kerck mocht onheyl overcomen.
55[regelnummer]
Wat nu het haar belangt, wat cander sijn geseyt
 
Dat niet van beyder-sijts opt scherpste is bepleyt?
 
De bloemkens lees' ick af, tsy waerse haer ontluycken,Ga naar voetnoot57
 
En laet voor 't ongediert de wilde doren-struycken.Ga naar voetnoot58
 
De Leytsche faculteyt (de eer van dese stat)
60[regelnummer]
Heeft, duncket mij, de saeck niet qualijcken gevat
 
En in het licht gestelt. daer by laet ick het blijven,Ga naar voetnoot59-61
 
En acht ondienstich, meer te schrijven of te wrijvenGa naar voetnoot62
[pagina 192]
[p. 192]
 
Van desen mallen twist en oorloch. Nu, mijn Heer,
 
(Op dat ick uwen wensch een weynich ommekeer)Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
K'wensch dat verstandich volck, en stichtelijcke mannen
 
Dit spottelijck crackeel met swijgen eenmael bannen.
 
Want stilte eyscht die sieckt. dat is haer medicijn.Ga naar voetnoot67
 
Soo haest dees crancke slaept sal hy genesen zijn.
 
Leyden, den 10 Junij. 1645.
[tekstkritische noot]Aen M.H. Cornelis Pietersz. Biens. Hs. van Revius in C; 4. den last, daer toe den lust: hierboven staat een variant aangegeven: ‘de br??delose const’; poësy: eerst: rijmerij.

voetnoot*
Aen M.H. Cornelis Pietersz. Biens. M.H.: Mijn Heere; Cornelis Pietersz. Biens: Enkhuizensch dichter uit de eerste helft der 17e eeuw (gestorven in 1645?). Hij gaf o.m. uit het ‘Profytelyck Cabinet voor den Christelijcken jongelingh’ en ‘Aendachtige en Vrolycke Rymen’; Raet: lid der vroedschap (waartoe Biens in 1640 gekozen werd); groote visscherye: haringvisscherij; tot: te.
voetnoot1
u dicht: Biens had blijkbaar een vers aan Revius gezonden, waarin hij dezen vroeg naar zijn meening omtrent den strijd over het lange of korte haar. Dit gedicht komt evenwel in Biens' bundels niet voor en is ook door Revius niet bewaard.
voetnoot2
mijn verdroogde bron: sinds zijn benoeming tot regent van het Staten-college te Leiden in 1642 vond Revius geen tijd meer voor de beoefening der poëzie (cf. ‘De dichter Revius’, pag. 103).
voetnoot4
duytsche: Nederlandsche.
voetnoot5
hier: nl. op het Leidsche Staten-college, waar Revius belast was met het toezicht op de bursalen in de theologie en bovendien hun studie moest leiden.
[tekstkritische noot]23. te hart: eerst: te seer.
voetnoot10
crijch vant haar: omstreeks 1640 was er in de Kerk een felle strijd begonnen over de vraag, of lang haar - zooals de nieuwe mode wilde - door mannen en in het bijzonder door predikanten gedragen mocht worden. Vooral de Utrechtsche faculteit onder leiding van Voetius verzette zich daar heftig tegen (voor een kort overzicht van deze twisten zie men Posthumus Meyjes: ‘Jacobus Revius, zijn leven en werken’, pag. 180-196).
voetnoot12
handel: bezigheid.
voetnoot16
verset: versteld.
voetnoot18
wulpsche: dartele, onbezonnen.
voetnoot20
alte hoog'; al te ver.
voetnoot21
het onderscheyt der wetten: Revius stemt hier in met het gevoelen van Salmasius, zooals dit door Posthumus Meyjes (t.a.p., pag. 182) wordt samengevat: ‘de apostolische geboden zijn niet van eenerlei aard en natuur: sommigen hebben alleen betrekking tot zekere, niet tot alle, plaatsen, tijden en personen; anderen daarentegen zijn eenig en alom en voor alle menschen verbindend. Het gebod omtrent het haar behoort tot de eerste soort’.
voetnoot24
oog-schijnlijck: klaarblijkelijk.
voetnoot25
wel-verdiende helden: verdienstelijke strijders (op het gebied der kerk en der theologie).
voetnoot28
stof gegeven wert: nl. door deze ‘helden’ zelf, in hun strijd-methoden.
voetnoot29
't huys aen mij bevolen: het Staten-college.
voetnoot34
te cuysschen en te vagen: te reinigen, (hier:) recht te zetten.
voetnoot35-36
De gewoonte om algemeen-geldige waarheden met aanhalingsteekens aan te duiden, ontleent Revius aan de Fransche Renaissancisten.
voetnoot36
of: ook al.
voetnoot37
sulcke: nl. deze ‘verachters’.
voetnoot41
onderscheyt: onderscheiding.
voetnoot42
tegen haer: tegenover hen.
voetnoot43
wroecht: beschuldigt, aanvalt.
voetnoot44
stijl: manier; mij niet altewel genoecht: bevalt mij heelemaal niet.
voetnoot46
voetslet: voetveeg.
voetnoot51
brengt...opde baen: brengt..in omloop.
voetnoot53
losse dromen: ongefundeerde verzinsels.
voetnoot57
de bloemkens: het goede en waardevolle.
voetnoot58
de zin is: ‘en laat het waardelooze voor de minderwaardige kijvers’.
voetnoot59-61
De Leidsche theologische faculteit, gevormd door Trigland, Polyander en Spanheim, deelde omtrent het beginsel van dezen twist de boven-aangehaalde meening van Salmasius.
voetnoot62
te schrijven of te wrijven: te schrijven en nog eens te schrijven. (wrijven: nl. met den arm over de tafel bjj het schrijven).
voetnoot64
een weynich ommekeer: Biens had immers den wensch uitgesproken, dat ook Revius er over schrijven zou.
voetnoot67
want stilte eyscht die sieckt: ondanks deze overtuiging werd Revius later toch gedwongen zich in den strijd te mengen. Hij schreef toen zijn ‘Libertas Christiana circa usum Capillitii defensa’ (1647), dat dezelfde zienswijze verdedigt en waarmee door de faculteit in een approbatie volledig werd ingestemd. Posthumus Meyjes (t.a.p., pag. 184) vat een gedeelte van de opdracht uit dit boek aldus samen: ‘Aanleiding daartoe (nl. tot het uitgeven er van) was het schrijven van een zeker uitnemend man, die mij tot het openbaar maken van mijn gevoelen hieromtrent aanspoorde [hiermee kan moeilijk een ander dan Cornelis Pietersz. Biens zijn bedoeld. Uitg.]. Mede op raad van Polyander weigerde ik, dewijl ik door dat gematigde schrijven de zaak tot stilzwijgen (“quod unicum huic malo remedium esse censerem”) hoopte te zien gebracht, maar toen de strijd werd hernieuwd, besloot ik voor mij zelf ten minste de zaak wat nader te leeren kennen.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken