Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een verloving (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een verloving
Afbeelding van Een verlovingToon afbeelding van titelpagina van Een verloving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (9.83 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een verloving

(1903)–Jeanne Reyneke van Stuwe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

Het jongetje.

Het jongetje was een ventje van een jaar of vijftien, en derde klerk op een advocaten-kantoor.

Elken dag, zat hij, uren lang, in een groote, hooge kamer, aan een grooten, hoogen lessenaar, en schreef brieven in het net, en copieerde stukken, en liet de cliënten binnen, met beleefde woorden, en bood hun stoelen aan, in de wachtkamer; hetzelfde vertrek, waarin hij te werken zat.

Alles was groot in die kamer: in het midden een vierkante tafel met groen kleed bedekt, waarop stapels couranten en illustraties, en massiefhouten stoelen er omheen. Aan weerszijden naast den schoorsteen-mantel, reusachtige dossier- en folianten-kasten; vóor het eene raam een dubbele lessenaar, en langs twee der wanden enorme boeken-rijen, op witte, aan den voorkant met repen groen laken bekleede planken. Daar stonden ze, de geleerdheid-inhouders, waar het jongetje dikwijls naar keek, de dikke, zwarte boeken van het Rechtsgeleerd Magazijn, het ontelbaar aantal

[pagina 162]
[p. 162]

rood-bruine deelen van Dalloz' Répertoire... en dan de verdere blauw-grijze, gele, allen vaalkleurige, eentonige, heel-droog-er-uitziende werken... O, wat hinderden ze hem, wat had hij het land er aan, aan die onverschillige, onvriendelijke boeken, die hem ontzag en eerbied moesten inboezemen, maar die hem alleen een lichten wrevel gaven over eigen onwetendheid...

Véél liever keek hij, zoo vaak hij dat durfde doen, het raam uit, over het Buitenhof, waar het zoo aardig druk kon zijn, en waar hij de bladeren der boomen vergelen zag, en langzaam-aan verdwijnen... Maar dadelijk daarna rustte zijn oog weer op het witte blad, dat vóor hem lag, hij zuchtte even, en schreef weer héél-nette letters neer...

Het was vandaag zoo stil... Van Es, de oude eerste klerk, zijn vis-à-vis aan den lessenaar, was afgemetener en zwijgzamer dan ooit, en er was niemand geweest, dan een vervelende oude heer, die zich, zonder woord of groet, door hem bij meester Van Baerle binnen-leiden liet... Het jongetje wendde het hoofd ter zij, en zag met verlangende blikken naar het plein, waar de Woensdagsche trouwerij een levendige drukte onderhield. Daar had je de derde trouw-stoet al, die kwam van het Binnenhof vandaan, en juist ging d'r een de Gevangenpoort onder-door... Twee gele omnibussen d'r achteraan, en daar was die van de Staats-spoor óok, en 'n tram... hè, wat schoot die fiets daar fiks tusschen door...

Hij kreeg op eens sterk het gevoel, dat hij

[pagina 163]
[p. 163]

aangekeken werd; hij richtte zich op, en ontmoette van Es' ernstigen, zwijgend-verwijtenden blik. Hij kleurde even, boog zich over zijn blad, en schreef het eene vel vol na het andere.

Er werd gebeld. Gelukkig, een afleiding, dacht het jongetje, sprong vlug van zijn kruk, en spoedde zich door de gang.

Op de stoep, stonden twee dames: een oudere, vergezeld van een jonge.

- Is meneer Van Baerle thuis?

- Jawel, dames. Wilt u maar binnen komen...

De dames kwamen in de vestibule, waarna hij ze vóor liet gaan, met de woorden:

- Wilt u even in de wachtkamer gaan, alstublieft! Aan het eind van de gang, nummer vijf....

Aldaar bood hij beleefdelijk stoelen aan, en vroeg:

- Wie mag 'k zeggen, dat d'r is, dames?

- Mevrouw Van Alphen met d'r dochter.

Toen gegaan naar kamer nummer twee, en aangeklopt.

- Ja!

- Meneer, daar is mevrouw Van Alphen, met d'r dochter.

- Vraag, of de dames even willen wachten, zeg, dat 'k iemand bij me heb.

- Jawel, meneer.

Weer vóór de dames:

- Of u 'n oogenblik wachten wil, d'r is juist iemand bij meneer.

- Goed, zeiden de dames.

En nu weer aan het copieeren zijnde, moest

[pagina 164]
[p. 164]

het jongetje aldoor denken aan de dames, die, achter hem, bij de tafel zittend, zacht aan 't spreken waren met elkaer. Wat zouen ze komen doen? Hij wou, dat 't maar wat lang duurde, eer ze geroepen werden... 't werd anders weer zoo wanhopig-saai en vervelend, o, om te huilen zoo naar...

Wat kwamen ze doen? Zou het voor de dochter zijn, of was die maar voor gezelschap mee-gegaan? Hij wou, dat ze straks 'n paraplu of zoo iets lieten staan, die hij ze dan na-dragen moest, of dat ze dat groote, gele couvert op tafel lieten liggen... Wat zat daarin?

Zijn pennehouder viel op den grond. Hij bukte, en raapte dien op. Van Es, tegenover hem, veegde, met bedachtzame langzaamheid, de inkt uit zijn pen, tilde het blad van zijn lessenaar op, en haalde den stempel te voorschijn. O, jé, die was al weer klaar... nou hij ook maar wat voort-gemaakt, anders Van Es straks weer bar aan 't zaniken, dát zou je zien... en netjes deed-ie 't ook, nou, keurig, hoor, die letters van hèm mochten gerust vergeleken worden, met de calligraphische soort van Van Es...

De deur ging open, wat het jongetje even deed schrikken. Meneer Van Oosten was het, de jongere associé. Hij ging naar Van Es, na diep voor de dames gebogen te hebben.

- Hier, vul dat 's even in... September moet d'r staan.

Van Es nam zijn pennehouder, en schreef.

- Mooi.... En nou dit nog hier... Dank je.

[pagina 165]
[p. 165]

- Meneer, ziet u 's, zei Van Es, hem terughoudend, en las met gedempte stem wat zinnen voor uit een geschreven blad.

- Nee, nee, dat is heel goed, zooals 't d'r staat. Respectievelijke aandeelen beteekent dat.

- O, zoo, meneer.

Meneer Van Oosten vertrok.

De dames, die zich blijkbaar verveelden, stonden eens op, en keken, opmerkinkjes wisselend, uit het tweede raam. Ja, dat gewacht... hoorde hij zeggen.

En nèt ging daar de electrische schel.

Het jongetje stond op, wat triest, dat de storing al zóó gauw weer voorbij zou zijn.

- Wilt u me maar volgen, dames? Kamer nummer twee... alstublieft.

Hij liep langzaam weer terug, de lange gang door, over den breeden, bruinen looper, en keek uit elk raam, dat hij tegen kwam. Hè, die tuin... Niks was daaran... dorre boomen, en dor gras, en dorre blaêren over de paden...

Daar was hij weer.

- Ben je klaar, Van den Heuvel, met die stukken over de zaak Van Houten - Vermaes.

- Nog niet...

- Dan haast je wat... Meneer Van Oosten komt ze halen, direct.

Het jongetje legde de beschreven vellen opeen, nam een nieuw blad op zijn vloei-legger, onderdrukte zijn naar-buiten-kijkens-lust, en begon het papier te vullen, met rechte, regelmatige letters, van heel-bovenaan, tot aan het einde toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken