Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een verloving (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een verloving
Afbeelding van Een verlovingToon afbeelding van titelpagina van Een verloving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (9.83 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een verloving

(1903)–Jeanne Reyneke van Stuwe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]

Rendez-vous.

Hij was er het eerst.

Hij liep, met schijnbaar-kalme, langzame passen, het pad langs de Vosmaer-bron op en neer, het hoofd een beetje nadenkend voorover gebogen, neerziend op zijn bewegende voeten. Er waren niet veel gedachten in zijn hoofd; op dit oogenblik drong, méer dan iets anders, het bewustzijn van zijn omgeving tot hem door.

Op dit vroege morgen-uur lagen de Boschjes nog in bedaarde stilte; op enkele bankjes zat een ziekelijk-uitziende, rustig-lezende dame, of een van de natuur genietend, oudachtig heer; over de paden wat sport-karren en kinder-wagens, waarachter kalm-stappende, soms samen pratende kindermeiden; wat kinderen hier en daar; om de bron stoeide een luidruchtig troepje, elkaer met water gooiend, of drinkend uit den tinnen beker.

Van den ouden Scheveningschen Weg drong het tram- en rijtuigen-rumoer door tot hier. Een enkele maal een omnibus-bel of een luide roep.

[pagina 174]
[p. 174]

Hij liep maar altijd dezelfde laan op en neer; de handen, met zijn handschoenen en wandelstok, hield hij bijeen op den rug. Zoo liep hij langzaam, met bedachtzame passen.

Soms even wuifde een zoelend windje door het groen getop der boomen. Over de paden strekte, in breede banen, het zonlicht zich blank-golvend uit.

Op eens werd hij er zich van bewust, dat men aan hem kon zien, dat hij wachtte; hij keerde zich om, met een energieke beweging, en sloeg een zij-pad in, van verre de bron in het oog houdend.

Het was nog veel te vroeg. Zij kon er nog niet zijn; 't was zelfs moeielijk aan te nemen, dat zij op klokslag tien uur - de bepaalde tijd - komen zou, en 't was nu nog tien minuten vóór.

In gedachten bekeek hij zichzelf. Hij zag zich loopen in het lichtgrijs zomerpak, met de bruine schoenen en den wit-strooien hoed. Hij zag het vermengd-kleurige lint er omheen; hij zag zijn boord, zijn manchetten, die te ver uit de mouwen kwamen, en onwillekeurig schoof hij ze terecht.

Zou ze komen?... Zou ze...

Natuurlijk. Ze had het beloofd. En waarom zou hij aan haar twijfelen? Waarom zou ze ja hebben gezegd, als ze niet wou?

Hij ergerde zich over zijn eigen gedenk. Maar toch trok hij, een beetje geïrriteerd, zijn horloge te voorschijn; onmiddellijk gerustgesteld, toen het nog vijf minuten voor tien bleek te zijn. Dan kón 't nog niet...

Hij begreep het niet, vanwaar hij den moed

[pagina 175]
[p. 175]

had gehaald, dit samen-zijn van haar te vragen. Maar 't was een bruuske, onbedachte handeling geweest, en hij was zichzelf héél dankbaar voor dat moment van sterken wil.

Maar had het ook anders gekúnd? Toevallig hadden zij elkaer, den vorigen avond, weêrgezien bij een beiden bekende familie. Hij wist niet, dat zij logeerde in Den Haag, waar hij ook een paar dagen verblijf had gehouden; hij zou zijn zieken broeder naar het Zuiden brengen, en dezen middag reeds naar daar vertrekken. En toen hij haar terug-zag, veel liever en mooier, dan hij haar in zijn gedachten gehouden had, toen voelde hij de onweerstaanbare neiging in zich opkomen, om haar nú reeds de vraag te doen, waarmee hij tot zijn weerkeer had willen wachten.

Maar de tuin, waarin zij tusschen twee dansen hadden rond-gewandeld, was niet ongestoord-stil; gedurig werden zij door hen-ontmoetenden aangesproken, of moesten blijven staan voor een gepresenteerde verversching. Toen had hij plotseling zijn élan genomen, en het gezegd:

- Tilly, je weet, ik ken de familie Raders, waar je logeert, heelemaal niet, en ik heb je verteld, dat ik morgen-middag al weêr weg-ga... En ik moet je iets vragen, Tilly... Zou ik je niet ergens anders kunnen spreken... al was 't maar even?

Ze had niet geantwoord, en in het half-duister kon hij haar gezicht niet zien.

- Toe, Tilly, smeekte hij, toe, doe het maar... Wil je? Kom, zeg nou maar, dat je wil...

[pagina 176]
[p. 176]

Maar, ondanks zijn aandringen, bleef zij aarzelen, totdat een andere danser haar had opgeeischt.

Aan het eind van den avond, kon hij haar nog even spreken, en, met neergeslagen oogen, had ze toen toegestemd.

- Zeg jij dan maar wáár...

Ze had het blijkbaar al bedacht, want haastig zei ze, zonder hem aan te zien:

- Weet je de Vosmaer-bron in de Boschjes? Dáár... Morgen-ochtend om tien uur.

Nu wás het zoo laat. En onrustig ging hij kijken in de richting van waar zij komen moest. Telkens ging er een schok van ontroering door hem heen, als hij haar te herkennen meende.

Eindelijk zag hij haar. Zij veinsde, hem niet te zien, en liep met snelle, kleine passen voort, de japon coquet opgenomen, de parasol laag voor 't gezicht. Toen ze vlak bij hem was, zag ze hem aan, met een vluchtigen groet, maar gaf hem geen hand. Gejaagd zei ze:

- Ik kan maar even, maar heel even, Ernst... Ik wist tóch al niet, wat ik zeggen zou.

Hij keek een beetje teleurgesteld op haar neêr, hij had gedacht, dat ze stil-zacht en verlegen zijn, en niet zoo dadelijk weer van hem weg willen zou.

Hij zocht naar woorden, te geëmotionneerd, om dadelijk te kunnen spreken. Ze stond naast hem, zenuwachtig, ontroerd, niet door hun samenzijn, maar door den angst hier met hem samen te worden gezien.

[pagina 177]
[p. 177]

- Laten we toch doorloopen, zei ze, een beetje bits, die man daar doet niets dan naar ons kijken... en ze liep snel een bankje voorbij, waarop een heer, met de handen op den knop van zijn stok geleund, het paar aandachtig te beschouwen zat.

- Tilly... zei hij, zoekend naar een begin.

Ze hief het hoofd niet naar hem op. Hij zag naar haar elegant beweeg, naar het van hem afgewende gezichtje, en wou, dat ze hem aanzien zou:

- Tilly... zeg, Tilly, je weet wel...

- Pas op, daar komen menschen...

Een paar uit-zijnde burger-juffrouwen, met ongegeneerde kijk-gezichten, kwamen gemakkelijk aangedrenteld. Met onverborgen nieuwsgierigheid gaven zij hun oogen den kost.

Ernst wendde even het hoofd om, toen zij voorbij waren

- Waarom doe je dat? Natuurlijk keken ze om... Ik hoorde 't aan hun stemmen.

- Tilly, zei hij; al zijn lieve woordjes vervaagden in zijn hoofd, hij voelde er niets anders in, dan een spijt-gedachte. Heb je berouw, dat je gekomen ben?

- Ja, zei ze dadelijk. Ik wou, dat je 't me niet had gevraagd. We kunnen hier toch niet praten... we hebben er heelemaal niets aan.

Hij vond dat óok, maar wou het haar niet bekennen.

- Hoe moest ik je anders spreken, Tilly? Natuurlijk had ik 't je nooit durven voorstellen, als er een andere manier was geweest...

[pagina 178]
[p. 178]

- Maar schrijf me dan, zei ze ongeduldig. Waarom schrijf je me dan niet? Dat was beter geweest, voor alles veel beter...

- Goed, zei hij, ik zal je schrijven. Mag ik?

- Dat zeg ik je immers...

- Ga je dan nou al weg, Tilly? Je weet, dat ik je in zóólang niet terug zal kunnen zien...

- Zóó lang? Een paar weken! Ik wou nou heusch liever gaan... als ik nog langer weg-blijf, weten ze niet, wat ze er van moeten denken...

- Nog langer? Tilly...

- Adieu, Ernst, goeie reis. Ze stak haar hand uit, die hij even vluchtig drukte. Het ging zoo gauw...

- Dag, Tilly, dag... Tilly... Ik schrijf je uit Nice... Morgen.

Ze knikte nog even met het hoofd, toen hij, licht-buigend en achteruit-gaand, den hoed voor haar had afgenomen.

Hij bleef ondanks zichzelven staan, en zag, hoe ze vlug een zij-pad insloeg, dat uitkwam op den grooten weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken