Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme
Afbeelding van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinismeToon afbeelding van titelpagina van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (8.19 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme

(1967)–Cornelis Rijnsdorp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

Reuzen op de aarde

Over de bedrieger en leugenaar, al of niet pathologisch, behoeven we niet te spreken. Hun boodschap is alleen op henzelf betrokken en kan los van hen geen eigen leven leiden. Father Divine en Lou de palingboer zijn of waren hun eigen boodschap. Aanhang is altijd te vinden, maar er komt een moment waarop de pseudo-herder geslagen is en de pseudo-schapen worden verstrooid.

Het ziet ernaar uit dat de stichters van de wereldgodsdiensten te goeder trouw zijn geweest. Zij geloofden niet alleen in hun zending, maar ook in hun zender of in datgene wat hen zond. Natuurlijk is het de allesbeheersende vraag of zij inderdaad door buitenmenselijke machten tot spreekbuis gekozen zijn geweest. Dit is trouwens maar een eerste vraag, waarop nog andere moeten volgen, bv. naar de aard van deze machten en hun verhouding tot de mensen. De beantwoording van deze vragen valt buiten het kader van dit stuk. Wat mij boeit is het feit dat bepaalde gepredikte overtuigingen, die zich hebben gevormd om de kern heen van een veronderstelde boodschap uit het buitenmenselijke, ‘pakken’ en door een soort gemeente beleefd worden. Het geloof wordt overgedragen op nieuwe generaties; er ontstaat door geestelijke inseminatie

[pagina 18]
[p. 18]

een nieuw, menselijk gewas, er komen nieuwe levensvormen, cultisch, sociaal, cultureel. Er heeft een vermenging plaatsgevonden van iets dat als buitenmenselijk wordt gewaardeerd, met het aardse, en wat altijd weer treft is de levenskracht van dergelijke vermengingen.

Als men krachtens een projectietheorie ten aanzien van de religies al het buitenmenselijke wil ontkennen en tot de mens zelf herleiden, is er dan voldoende aandacht besteed aan de subjectieve zekerheid, aan het geloof als bewijs van zaken die men niet ziet? En als de mens goden schept naar zijn eigen beeld, is dit hardnekkige verschijnsel, deze merkwaardige, specifieke creativiteit dan wel als verschijnsel voldoende onderzocht?

Het lijkt er veel op, dat, wil iets op de wereld beklijven, vruchtbaar zijn, vormen en traditie scheppen, het moet teruggaan op een ‘heilige’ overtuiging, een subjectieve zekerheid, dat van buiten het menselijke bereik een geadresseerde boodschap is ontvangen. In de grond der zaak kan de mens met minder niet toe. Het behoort tot het mens-zijn om met het pure mens-zijn niet uit te komen.

Als ik voor mijzelf met deze dingen bezig ben, moet ik dikwijls denken aan Genesis 6: 4, waar de statenvertaling geeft:

‘In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren en zich kinderen gewonnen
[pagina 19]
[p. 19]
hadden: deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn mannen van naam.’

De uitlegging van deze moeilijke plaats laat ik rusten; ik citeer deze tekst als motto; misschien heeft het bericht over dat wonderlijke menselijke gewas, de reuzen, voor mij iets van een model in de zin van hulpvoorstelling.

Met ‘reuzen op de aarde’ bedoel ik dan niet er speciale nadruk op te leggen, dat de grote figuren op levensbeschouwelijk gebied reuzen zijn geweest. Natuurlijk: op een bepaald punt van denken kan men zeggen dat de kleinste profeet groter is dan de grootste dichter. Nietzsche zegt ergens ongeveer dit: ‘Als jullie, mensen, aan het verhevene denken, kijken jullie naar boven; ik kijk naar beneden, want ik ben verheven (ich schaue hinab, weil ich erhoben bin)’. Het woordenspel met erhaben en erhoben laat ik daar. De profeet Nietzsche acht zich verheven boven de dichter Nietzsche. De grootste in een lagere orde is altijd inferieur aan de kleinste in een hogere orde.

Iedere bijbellezer denkt hier onmiddellijk aan het bekende woord van Jezus over Johannes de Doper. In de gedachtengang die ik hier volg, staat ‘reuzen’ bij mij voor het sterke, het levenskrachtige, het duurzame. Boeddha's verlichting heeft het aangezicht van grote gebieden der aarde veranderd en de geschiedenis bepaald van de daar wonende volke-

[pagina 20]
[p. 20]

ren. Meer dan Boeddha is het Boeddhisme de reus. Meer dan Mohammed is de Islam de reus. Het is evenmin de bedoeling te zeggen dat het geestelijk niveau van de wereldgodsdienst in kwestie hoog uitsteekt boven dat van haar stichter. Het is veeleer omgekeerd: het geïdealiseerde beeld van de stichter staat waarschuwend, vermanend, bestraffend, sterkend, offers eisend boven de volgelingschap. Toch is, welbezien, de stichter niet meer in het geding; hij is aan alle gedingen ontrezen; in het geding is het gestichte, de gemeenschap die zich naar hem noemt, juist ook als die gemeenschap onderling verdeeld is.

Nu is het gevaar van zulk een motto - om het begrip model nu maar te laten rusten -, dat het de gedachtengang probeert aan zich ondergeschikt te maken en scheeftrekt. Als ik over ‘het reus-achtige’ spreek, bedoel ik niet daarmee een term te introduceren (want dan zou de betekenis nader moeten worden gepreciseerd), maar een verschijnsel aan te duiden dat men bij het denken over calvinisme niet uit de weg kan gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken