Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme
Afbeelding van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinismeToon afbeelding van titelpagina van In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (8.19 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de greep van het reus-achtige. Een literator over calvinisme

(1967)–Cornelis Rijnsdorp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Onvermijdelijke confidentie

Men moest minder over zichzelf spreken. Men moest meer over zichzelf spreken. Het is allebei waar. Soms is het onvermijdelijk en dat is hier het geval.

Het denken behoort zich te voltrekken in een serene sfeer: de ideale denker is ‘sachlich’ en niet ‘ich-haft’. Maar van het persoonlijke geldt hetzelfde als van het natuurlijke: chassez le naturel (personnel) et il revient au galop. Bij wetenschappelijke discussies lijkt het er vaak op, of de deelnemers alleen maar geoefende en onthechte breinen zijn, geen mensen met een herkomst, geschiedenis, psychologische structuur, beperkingen, voorkeur. Maar hoe minder menselijk de discussie is, des te veelvuldiger en groter de misverstanden zijn. Hoe verhelderend zou het al wezen, als alle deelnemers eens openhartig en precies de gevoelswaarde uiteen zouden zetten die bepaalde sleutelwoorden uit het debat voor hen bezitten. Bv.: ‘Mijn vader heeft me veel te streng opgevoed. Als ik het woord “norm” hoor, word ik al onpasselijk.’ Of: ‘Als ik aan mijn specifieke kerk denk, zie ik altijd mijn vrome moeder. Ik moet dit specifieke van mijn kerk, hoe dan ook, handhaven, anders heb ik ergens het gevoel dat ik haar nagedachtenis ontrouw ben geworden.’

[pagina 22]
[p. 22]

Of: ‘Ik ben opgevoed in wantrouwen tegenover jullie. Jullie hebt er geen idee van, hoe moeilijk het is dat wantrouwen te overwinnen.’ Er zijn mensen die zoiets zeggen onder vier ogen, na een goede maaltijd, maar de alcohol maakt dergelijke uitspraken vrijblijvend. Bovendien: met openhartig zijn weet men wel waar men begint, maar niet waar men eindigt. Stel je voor, dat je tenslotte ertoe kwam iets te zeggen bv. in deze geest: ‘Ik heb mijn lot nu eenmaal verbonden aan de behoudende (vooruitstrevende) groep. In hun ogen ben ik iemand. Argumenten voor het nieuwe (oude) zijn mij onwelkom. Ik moet nu eenmaal mijn conservatieve (progressieve) bril vaster op de neus drukken en overal rondvertellen wat ik er door zie.’

Is het niet het criterium van wetenschappelijkheid dat men met zijn eigen menselijkheid worstelt? Maar terzake.

Ondergetekende heeft, tot zijn veertiende jaar ongeveer, geleefd in de beschutting van een gereformeerd gezin en tot zijn elfde jaar ongeveer in de sfeer van een ouderwetse christelijke lagere school. Mijn vader was van het ouderwets-gereformeerde type, met een inslag van bevindelijkheid. Moeder was nominaal hervormd geweest en gesloten van aard. Hoewel deze hard werkende, kleine middenstanders voor opvoeding nauwelijks tijd hadden, voelde ik, de jongste van zes kinderen, mij in mijn milieu veilig en geborgen. Ook op de lagere school.

[pagina 23]
[p. 23]

Er was eigenlijk geen verschil tussen school en huis. Zonder erover na te denken, was ik ervan overtuigd dat zowel vader en moeder als de ‘meesters’ voor ons kinderen het beste zochten. Voor de grijze koppen in de ouderlingen- en diakenenbanken voelde ik eerbied. Toen ik op een keer van de zondagschool ‘gepuzzerd’ had, kwam ik een van de onderwijzers daar tegen. Ik verwachtte een schrobbering, maar de man groette me vriendelijk en op zijn gezicht las ik vrede.

Mijn vader, na een lang ziekbed, stierf: een christelijk sterfbed, met voor ieder kind een afzonderlijk woord. Enkele maanden later moest ik onder de mensen. Mijn puberteitsjaren waren gedrenkt in muziek en lectuur, maar ook in de frisse buitenlucht, want de helft van de kantoortijd liep ik op straat. Wat ik van het evangelie wist (alle hoofdzaken eigenlijk wel) ging ik esthetisch uitleggen. De kromgewerkte kerkgangers waren kenners van innerlijke toestanden en geestesstaten. Nabij God te zijn was je geïnspireerd voelen. De Openbaring van Johannes was het tekstboek voor geweldige oratoria. Maar het Germaanse heidendom, via Wagner, had een grote bekoring. Ik las van Felix Dahn: Odins wraak en Odins troost en het stond me nader dan het evangelie. Tenslotte zag ik, niet bewust, maar wezenlijk, de cultuurloosheid van mijn kerk. Ik was ongeveer pantheïst.

Toen ik zestien was, leefde ik in een soort roman-

[pagina 24]
[p. 24]

tische zwaarmoedigheid. Waarop het aankomt is dit: ik kende het evangelie en de weg der verlossing. Je moest, zoals dat heette, ‘tot Christus de toevlucht nemen’. Maar voor mij spitste zich dit alles hierop toe: wat ik doe, of me verbeeld te doen, blijft binnen de sfeer van de menselijke mogelijkheden. Wat nodig is, is een hand, een arm, die van buiten de menselijke sfeer me grijpt. Ik dacht dit niet - en zeker niet met de zoeven gebezigde woorden -, maar doorleefde dit. Het was voor mij eenvoudig een zaak van zijn of niet zijn. Ik kon niet verder leven zonder dat duidelijke teken vanuit het buitenmenselijke. En ik was niet bereid mezelf voor de gek te houden; ik had te veel fantasie om met fantasie genoegen te nemen.

In mijn roman Koningskinderen vindt men het gestyleerde, maar niet geromantiseerde verslag van mijn verdere bevindingen. Het is aangepast aan de gang van het verzonnen verhaal, maar als bericht is het authentiek. Na 53 jaar mag ik dat wel zeggen.

Het is mij niet om de confidentie als zodanig te doen. Ik wil mij alleen als calvinist legitimeren. Want - en dat staat niet in Koningskinderen - na de eerste dagen van extase had ik dringend behoefte aan verantwoording, aan samenvatting. De bijbel was een boek van vuur; waar je het opensloeg brandde om zo te zeggen het volle werk van een kerkorgel los. Op straat las ik de belijdenis-

[pagina 25]
[p. 25]

geschriften. Wat ik las, klopte op wat ik voelde: dit hier was waar. Een jongen van zeventien jaar loopt op de Nieuwe Binnenweg te Rotterdam in een catechisatieboekje te lezen en herkent de belijdenis van zijn kerk. Hij is zojuist ‘insider’ geworden en dit is voor zijn houding voorgoed beslissend: hij oordeelt niet vanuit de traditie, maar zal altijd, in laatste instantie, op deze persoonlijke ervaring, die nauwelijks mededeelbaar is, teruggaan. Ze is ook niet voor anderen: hij is geen profeet, maar ze is voor hemzelf. Ze is punt van uitgang; opening, geen sluiting.

Bij wat verder volgt dient men te weten welke gevoelswaarde het woord ‘calvinisme’ voor mij heeft, juist ook als ik deze term in zijn betrekkelijkheid en gevaarlijkheid ga zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken