Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

9

Had ik zo te keer mogen gaan tegen deze kinderen? vroeg ik mezelf af toen ik in de koelte van de porche zat. Er waren misschien maar zes jongelui geweest die qua leeftijd niet meer op school hoorden, de anderen waren waarschijnlijk gewoon min of meer ijverige scholieren, die huiswerk maakten en voor de rest nog niet toe waren aan eigen meningen. Had ik recht zo meedogenloos hard te zijn, terwijl ik niets van hun persoonlijke achtergronden wist? En - hoe zwaar speelden de slechte vorderingen van het zoeken naar Marina in mijn agressie mee? Ruim een week zat ik nu al op het eiland, werd het geen heksenjacht, was het geen zeuren over een stuk verleden, zoals Otto meende? Nee, toch niet. Die schooljongens hadden ongelijk, hoe meer ik erover nadacht, hoe duidelijker het me werd. Maar ook mijn eigen ongelijk was evident. De dubieuze image die wij als volwassenen terecht of niet hebben, was door mij deze ochtend alleen vergroot. Ik had energie en tijd verspild, waar niemand mee gebaat was, bovendien zou mevrouw van Lier zich door mijn optreden helemaal gegrepen voelen.

‘Hallo - ook goede morgen, wat zit jij hier sip te kijken.’ Max en Moniek verschenen op de porche. Spontaan en eerlijk vertelde ik hun mijn ervaringen - nou ja eerlijk? Ben je oprecht als je de aanloop van een verhaal verzwijgt? Mijn katterigheid over de magere resultaten van mijn speurtochten zat immers verweven in de reakties van die ochtend. Toch praatte ik daar niet over. Ik realiseerde me dat het op zijn

[pagina 52]
[p. 52]

zachtst gezegd eigenaardig was dat ik deze mensen, die toch zo bijzonder hartelijk voor me waren, zo buiten alles liet. Waarom was ik van plan Yose wel in vertrouwen te nemen en Max niet? Hij kende alles en iedereen, hij zou me geweldig kunnen helpen. Goed - hij was niet het type man dat ik waardeerde, maar was dat van belang? Deed ik er toch niet beter aan van zijn mogelijkheden, kennis en relaties te profiteren? Hij reageerde op mijn relaas met: ‘Ach ja - die oorlog.’

Hij knikte me glimlachend toe, bood me een sigaret en vuur aan, bleef me fixeren op een manier die me verwarde. Wat probeerde hij? Mij voor zijn charmes te winnen? Hij herhaalde: ‘Die oorlog. Wat weet de jeugd daar van? Forget it. Je bent immers voor heel andere dingen hier? Ligt het wel op je weg jouw ideetjes aan pubers op te dringen? Ach kom. Alles op wat wij dan “doeshi Corsow” noemen is één groot probleem. Het is een complex van politiek, gescharrel, oude cultuur en mentaliteiten waar jij niets van weet en niets van begrijpt. Dat hoeft ook niet, maar hang dan ook niet de wijze tante uit bij kinderen voor wie het nauwelijks mogelijk is eerlijke, positieve mensen te worden, maar die hier dan toch maar moeten leven.’

Toen wist ik zeker dat ik Max nooit in vertrouwen zou nemen. Hij zou het allemaal best bedoelen, daar wilde ik helemaal niet aan twijfelen, maar er zou tussen ons nooit contact kunnen groeien, we spraken gewoon een andere taal en riepen bij elkaar altijd weer tegenspraak op. Zelfs over een doosje lucifers zouden we verschillend denken en kibbelen. Dat was het. Hij was het bij voorbaat altijd oneens met me, wilde argumenteren en ik kon zijn opmerkingen niet zonder meer negeren. Ook nu niet.

‘De wijze tante uithangen? Nou moe. Wil je er even aan denken dat ik uitgenodigd was. En dan: Curaçao mag dan voor mij niet te peilen problemen hebben,

[pagina 53]
[p. 53]

dat heeft niets te maken met de oorlog. Middelbare scholieren praten tegenwoordig overal even negatief en ik zal nooit laten daar tegen in te gaan.’

‘Ksst - ksst,’ plaagde hij. ‘Wil jij over oorlog en vrede praten? Jij? Zelfs met die brave Max maak je ruzie en dat terwijl wij met zulke vredelievende plannetjes hier kwamen.’

‘Ik wilde vragen of je vanavond mee ging naar de vrouwen-wereldgebedsdag,’ legde Moniek uit.

‘Maar we gaan nu eerst gedrieën lunchen in hotel Avila,’ zei Max overredend.

‘Kom, pak je badpak. Een koele duik is het middel voor heethoofden zoals wij. Zeg, ben je ooit samen met pelikanen te water geweest? Wel - dat kun je nu dan beleven.’

Ik kon niet tegen hem op en nog geen half uur later dreef ik op water dat nergens ter wereld zo helder, zo blauw en groen is als dat van de Caraïbische Zee. Pelikanen, links en rechts van me, doken naar vis en trokken zich van zwemmende mensen niets aan. Ze hadden zich niet laten verdrijven door de stroom van toeristen, die zich graag in het luxe Avila lieten verwennen. Toerist - ik ging er weer hoe langer hoe meer op lijken. Door het zwemmen, de merkwaardige vogels en daarna door de koelte van het prachtige terras kon het ook haast niet anders.

Moniek wilde na de lunch naar de kapper. ‘Ik heb vanavond een taak bij het lezen van de liturgie,’ legde ze uit. Max vulde spottend aan: ‘En dat kan alleen met een net hoofd.’

We spraken af dat hij mij ondertussen wat rond zou rijden. Ik liet niet merken dat ik bijna overal al geweest was met Yose, ik keek en speurde en was weer toeristaf.

‘Zeg,’ bedacht ik ineens, ‘kunnen we niet even bij die bungalow gaan kijken waar ik eigenlijk zou bivakkeren?’

[pagina 54]
[p. 54]

‘Ik was iets heel anders van plan,’ antwoordde hij, ‘iets dat veel meer de moeite waard is.’

Hij reed de stad uit en spoedig ontdekte ik dat hij richting noordkust koerste. Tot vlak voor de rotswand reed hij door. Een grote golf sloeg kletsend tegen de voorruit aan. ‘Daar zit kracht achter hè? Als we nu eens niet in de auto gezeten hadden? Zou jij je evenwicht gehouden hebben, denk je?’ vroeg Max. Hij verwachtte geen antwoord, ging snel verder: ‘Vallen in de diepte hier - dat heeft nog nooit iemand na kunnen vertellen. Sombere, levensmoede mensen kunnen, als ze van een Seinebrug afspringen, nog gered worden van hun wanhoopsdaad. Dat is er hier niet bij. Je slaat hier onherroepelijk te pletter, de haaien zorgen voor de rest en de wereld zal nooit weten of het opzet of een ongeluk was.’

Zijn toon was heel luchtig, alsof hij over een gezellig uitstapje praatte.

Ik vroeg me af waarom hij me hier gebracht had. Waarom praatte hij zo vreemd over zelfmoord? Het zou meer in de lijn liggen als hij over de grote kolonies parkieten praatte die meer landinwaarts in de bebossing tegen de rotsen huisden. Ik had ze weliswaar de vorige keer dat ik hier was zelf allang ontdekt, maar dat wist hij niet. Waarom weidde hij niet uit over de vuilverbranding; waar zwarte rook in grote wolken van af sloeg? Tijdens de lunch had hij wel allerlei bijzonderheden verteld over de pelikanen en de vele vissoorten die in de baai zwommen. Waarom was de sfeer in de auto, ondanks zijn vlotte conversatietoon zo vreemd, bijna onheilspellend?

Ineens reed hij achteruit, zette toen de motor weer af en stelde voor samen nog een keer te gaan kijken. Een paar meter voor de rotswand nam hij me bij de hand, leidde me dwingend nog een paar passen in de richting van de zee. Ik voelde een dunne mist van heel fijne druppels in mijn gezicht, koel en verfrissend, ik

[pagina 55]
[p. 55]

proefde het zout op mijn lippen.

‘Bang?’ vroeg hij kort.

Ik gaf geen antwoord, wilde niet bekennen dat ik inderdaad bang was.

Hij hield nog steeds stevig mijn hand vast.

‘Bang?’ herhaalde hij, harder nu, want we hadden nog een stap dichter bij de afgrond gemaakt en het kabaal van de wind was oorverdovend. Nog een stap dwong hij me te gaan. Ik zag in de diepte het water kolken en beuken.

‘Wil je me bang maken?’ schreeuwde ik terug, terwijl ik probeerde mijn hand los te maken. Op dat moment sloeg er een golf met niets ontziende, overdonderende kracht tegen de rotsen en werd huizenhoog opgetild. Maar het immense lawaai van het aanstormende water werd plotseling overstemd door het gierende geluid van een laag overvliegende straaljager. Schrok hij van dit onverwachte, extra geraas? Waarschijnlijk wel, want ik kreeg gelegenheid me los te rukken. Ik holde achteruit, werd nog ingehaald door een smak water. Hijgend, kletsnat en erg ontdaan kwam ik op veilige afstand en zag dat Max door de kracht van het water tegen de grond sloeg, toen haastig weer op krabbelde. Ook hij was natuurlijk doorweekt, zijn broek was gescheurd en ik zag dat zijn knie bloedde.

Met een verbeten gezicht kwam hij naar me toe, wankelend, spierwit en met vreemd blauwe lippen. Hij zei niets, pakte een paar kussens uit de auto, stak in de luwte van het portier twee sigaretten aan. Hij gooide de kussens tegen een grote steen, gaf mij een sigaret. Toen liet hij zich op de grond ploffen en maakte een gebaar dat ik zijn voorbeeld moest volgen. Minutenlang zwegen we. Toen zei hij: ‘Wat een avontuur. Erg geschrokken?’

Ik knikte, probeerde zo gewoon mogelijk te doen, kamde mijn haar, wat natuurlijk zinloos was door de sterke wind. Mijn ogen brandden van het zout, net

[pagina 56]
[p. 56]

als die middag toen ik hier alleen was geweest en ook verrast werd door een stortbad uit zee.

Max herstelde zich vrij snel, hij knoopte een zakdoek om zijn bloedende knie en merkte op: ‘Je was wel bang, toen we daar stonden hè? Natuurlijk was je bang. Ik had je maar een klein zetje hoeven geven.’ Even schertsend als hij gesproken had, ging ik er op in. ‘En niemand zou ooit te weten gekomen zijn of het per ongeluk of expres was gebeurd hè? Alleen jij. Alleen de grote Max van Lennep zou het weten.’

‘Ik had het kunnen doen,’ herhaalde hij.

Ik hield niet van zulke gesprekken. In een laatste poging de badinerende toon vol te houden, zei ik: ‘Het zou een makkelijke moord zijn geweest, dat wel. Maar -’

Abrupt stond ik op, wilde absoluut ophouden met deze manier van praten.

Max sprong ook overeind. ‘Maar?’ dwong hij me de zin af te maken.

‘Maar een moord zonder motief, wilde ik zeggen. Alsjeblieft, Max, laten we niet zo idioot doen. Waarom maak je geen excuus? Ik had te pletter kunnen vallen, door jouw schuld. Door die krankzinnige waaghalzerij. Ik dacht eigenlijk dat jij me zo nodig beschermen moest - zo was het toch? Jij was toch mijn waakhond die ervoor moest zorgen dat ik weer heel en safe naar Aldert terug kon? Waarom jaag je me zo op stang? Ik heb niet om bescherming gevraagd, die heb je me opgedrongen en die is door mij met tegenzin aanvaard. Het is nu wel genoeg en voor die sinistere grappen van je bedank ik verder ook. Moniek kun je ringeloren en stangen, mij niet.’

‘Laat Moniek er buiten, wil je? Inderdaad: ik wilde je helpen, beschermen. Maar geef je me een eerlijke kans? Helemaal niet. Je vertrouwt me niet. Je maakt tochten over het eiland, zonder dat ik weet waar je bent.’

[pagina 57]
[p. 57]

‘Ik ben geen klein kind, wat verbeeld jij je eigenlijk? Wat had je toch van me verwacht? Dat ik de hele tijd tussen Moniek en jou in het eiland bekeek?’

‘Wat ik verwacht had? Dat je ons vertrouwen zou. Dat je me gewoon verteld had wat je op Curaçao kwam doen. Dat verhaal over die reportage schrijverij gelooft immers niemand.’

Dat was het dus. Hij had begrepen dat ik maar wat verzonnen had en dat kwetste zijn ijdelheid. Het kwam me belachelijk voor, maar zo moest het wel zitten. Onder geen enkele voorwaarde zou ik me verder door hem laten intimideren, ik besloot gewoon vol te houden.

‘Geloof het of geloof het niet, het is mij om het even. Ik ben hier voor een reportage. Curaçao staat op het ogenblik geweldig in de Nederlandse belangstelling, dat weet je toch?’

‘Ja en dan sturen ze zeker een vrouw die van de situatie geen grein begrip heeft om eens poolshoogte te nemen? Kom nou.’

‘Zou Moniek al klaar zijn bij de kapper?’

Mijn plotselinge draai aan het gesprek werkte, vreemd genoeg, op zijn gevoel voor humor. Ineens kon hij lachen. Hij schudde me ruw aan mijn schouders heen en weer en zei: ‘Ik had je die duw toch maar moeten geven, heks die je bent.’

‘Vind je me echt zo'n vervelend mens?’

‘Als je me blijft beduvelen, ja dan wel.’

Bijna had ik gezegd dat gekwetste ijdelheid een mager en vreemd motief voor een moord was, maar ik hield het nog net in.

Voor hij Moniek ophaalde, bracht hij mij eerst thuis. Eer hij weg reed, zei hij: ‘En vanavond maar braaf bidden voor de wereld - er wordt nogal wat gemoord, weet je. Meer dan jij kunt weten.’

Die woorden lieten me de rest van de middag niet meer los. Het sarcasme van ‘braaf bidden’ bleef steken,

[pagina 58]
[p. 58]

maar ook het slot van zijn opmerking, herhaalde zich steeds in mijn gedachten.

Ik was ervan overtuigd dat hij eigenlijk iets heel anders bedoelde dan hij zei, maar ik begreep niet wat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk