Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

21

Anja vertelde: ‘Toen de oorlog afgelopen was, had jij verdriet om mensen, die dood waren en die je erg miste. Maar jij hoefde je niet te schamen, wel?

Ik was twaalf jaar na de bevrij ding en ik moest me wel schamen, al begreep ik eerst helemaal niet waarom. Maar men maakte het me snel duidelijk. Mijn vader werd opgepakt en in een grote, ijzeren kooi tentoongesteld in het gebouw waar de diverse afwikkelingsbureaus gehuisvest waren.

Het hele dorp mocht komen kijken hoe N.S.B.-er nummer 1 uit de streek gevangen zat. Er werd druk gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

De gevreesde, de gehate, de verachte was onschadelijk gemaakt en zat als een beest te kijk. Mijn vader, Hanna. Op school hadden ze me in de oorlog wel stiekem gepest, maar ik was een droomster en speelde het liefst alleen. Van oorlog en politiek was maar zo weinig tot me doorgedrongen, dat ik er niets van begreep. Thuis hadden ze me overal buiten gehouden. Ik weet niet hoe fout en verkeerd mijn vader is geweest, ook niet of hij mensen heeft verraden. Ik was een kind, dat graag op zijn schoot zat, we hielden van elkaar. Mijn wereldje stortte in toen hij gepakt werd. Mijn moeder verbood me naar “Zonnenhof” te gaan.

Wrede ironie van het lot, maar zo heette het grote huis, waar de kooi stond. Op een dag kreeg ik van een Canadees een stuk chocola. Dat wilde ik mijn vader brengen. Ik schoof het door de tralies van zijn kooi. Hij herkende me niet, met bloeddoorlopen ogen keek

[pagina 128]
[p. 128]

hij me aan, zonder me te zien.

Op weg naar huis zaten jongens uit de buurt achter me aan. Ze hadden gezien - ik ook trouwens - hoe hun grotere broers, hun vaders misschien ook wel, vrouwen en meisjes uit het dorp kaal schoren. Ik werd hun kans.

Drie jongens sleurden me een verlaten schoolplein op, de twee anderen hadden scharen gehaald. Toen ze gingen knippen, dacht ik: nu steken ze in mijn ogen. Het waren scharen met scherpe punten eraan, weet je. Maar mijn ogen bleven ongedeerd, ze verwondden alleen op verschillende plaatsen mijn hoofdhuid en knipten me verder zo kaal als maar mogelijk was.

Ontoonbaar, bebloed en een zenuwaanval van angst nabij, kwam ik thuis.’

Snel, nerveus en zo nu en dan hijgend praatte ze. Ze zat voorover gebogen en keek me geen enkele keer aan. Ook toen ze zweeg, bleef iedere spier van haar gebogen rug gespannen, alsof ze zich bij voorbaat wilde weren voor een klap die ze verwachtte.

‘Anja,’ zei ik zacht.

‘Geen commentaar, geen rouwbeklag. Ik ben nog niet klaar, je moet ook de rest nog horen.’

‘Anja,’ herhaalde ik, ‘kom een moment tot jezelf, probeer even flink te zijn.’

Ze schudde haar hoofd, ik hoorde haar ingehouden huilen.

‘Anja, het moet. Hoor je, je moet je beheersen. Max en Moniek komen er aan. Ze mogen je zo niet zien. We gaan hier weg en praten bij mij thuis verder.’

Het was bewonderenswaardig hoe ze haar best deed onder de ontreddering uit te komen, maar het lukte niet erg. Wankelend stond ze op, het hoofd nog steeds afgewend en gebogen.

 

Als ik ooit Max verfoeid had om zijn achtervolgingen, dan was het zeker op dat moment.

[pagina 129]
[p. 129]

‘Zo, meisjes,’ begroette hij ons uitgelaten, ‘we komen juist op tijd, geloof ik. Kom, op welke manier zullen we met elkaar eens gezellig een feestje bouwen?’

‘Max,’ probeerde ik hem te remmen, ‘we zijn niet erg in de stemming voor een feestje, we wilden juist naar huis.’

‘Naar huis? Zo vroeg in de avond? Twee lieve vrouwtjes met zulke mooie koppies naar huis? Geen sprake van. Dit is de kans van mijn leven me omringd te weten door vrouwelijk schoon.’

Anja leunde zwaar tegen me aan, ik sloeg mijn arm om haar heen.

‘Sorry, Max,’ overreedde ik hem, ‘maar Anja heeft erge last van haar maag. Je ziet hoe belabberd ze is. Een andere keer graag natuurlijk. Maar nu gaan we. Adios.’

‘Zal ik jullie even brengen?’

Met moeite wist ik hem van verdere interventie af te brengen, toen hij ons tot aan de auto begeleid had.

Gelukkig waren we met mijn gehuurde volkswagen, zodat ik kon rijden. Anja zat stil, zo nu en dan vreemd nasnikkend, naast me.

Thuisgekomen zette ik de airco in de zaal aan, sloot shutters en gordijnen, in de hoop dat Max en Moniek begrepen dat ze niet welkom waren, als ze toch nog kwamen.

In de verte blafte een hond, op het brommende geluid van de airco na was het drukkend stil in de kamer. Ik durfde geen vragen te stellen, wachtte tot Anja zelf de draad weer opnam. Ze had immers gezegd dat ik de rest ook moest horen. Haar aarzelen begreep ik zo goed. De inspanning alle weerstanden in jezelf te overwinnen eiste niet alleen een geestelijke concentratie, maar ook een fysieke bundeling van kracht.

Het willen uitpraten en tegelijk het willen zwijgen, vluchten of slapen, vernielde energie, werkte verlammend. Had ik niet exact dezelfde ervaringen? Een

[pagina 130]
[p. 130]

ander kon daarbij niets forceren, niet helpen of troosten. Haar hart bonkt hard nu, wist ik, haar oren suizen. Pas als dat tot bedaren komt, zal ze verder kunnen gaan.

Ik scharrelde wat rond, sorteerde oude tijdschriften, maakte wat te drinken.

De abrupte storing die Max en Moniek veroorzaakt hadden in haar biecht bemoeilijkte het proces van een nieuw begin.

Toch nog eerder dan ik verwacht had, begon ze: ‘Mijn moeder was een vrome vrouw. Ze hield erg veel van mijn vader, hoewel zij zijn politieke aspiraties niet deelde, ze is ook nooit lid van de partij geweest. Ik herinner me niet dat ze ooit ruzie hadden, maar ach - wat weet je als kind van spanningen in het huwelijk van je ouders? Ze hebben haar in ieder geval niet opgepikt en lieten haar met rust. Maar die middag dat ik thuis kwam met dat kortgeknipte en bebloede hoofd, is ze gillend de straat opgelopen.

De schande om mijn vader had ze al niet kunnen verwerken, voor een opgejaagd en doodsbang kind was helemaal geen ruimte meer in haar geest. In totaal overspannen toestand is ze diezelfde dag naar een inrichting gebracht, waar ze tot op de huidige dag nog verpleegd wordt.

Ik werd naar een stiefbroer van mijn moeder en zijn vrouw gebracht in Amsterdam. Langzamerhand werd ik toch weer kind. Dat kan blijkbaar. Oom en tante hebben alles voor mij gedaan, vooral van me gehouden, me een echt thuis gegeven. Natuurlijk had ik een ontzettende knauw gehad, maar ze hebben me er door gesleept, een mens van me gemaakt, me leren geloven en liefhebben.

Toen ik ongeveer een jaar bij hen was, heeft oom me verteld dat mijn vader dood was. ‘De Here God heeft hem gehaald,’ zei hij. Het heeft maanden geduurd voor ik dat verwerkt had. Voor mij had niemand hem ooit

[pagina 131]
[p. 131]

uit die kooi kunnen halen, ook God niet. Dat is zo gebleven, als ik nu aan hem denk zie ik hem nog steeds achter die tralies.

Van zijn dood heeft verder nooit iemand me iets verteld. Ik heb het ook niet willen weten. Is hij berecht of gestorven? Ik hoef het niet te horen. Maar tenslotte sleet ook van zijn dood de schrik en paniek en vond ik mijn evenwicht, dank zij mijn oom en tante. Pas toen ik mijn eindexamen had, mocht ik van de dokter mijn moeder bezoeken. Ik wist dat ik haar kind was, maar ik voelde met de teksten en gebeden mummelende vrouw die ik zag geen enkele band. Verdriet voelde ik niet om haar, eerder afkeer.

In mijn studententijd leerde ik Pieter kennen. Toen werd mijn verleden opnieuw een conflict. Ik geneerde me en wilde met een zekere trots over mijn ouders kunnen praten. Ik loog een verhaal bij elkaar over een idealistische, slappe vader, die door vrienden was misleid en opgejut. Want ik hield van Pieter en wilde hem niet verliezen door - eh - door een man in een traliekooi.’

Hard klonk dat, maar niet meedogenloos, want al het verdriet dat een kind van twaalf jaar had moeten ervaren, klonk er in mee.

‘Wat ik niet wist, was dat oom alles van vroeger aan Pieter had verteld.

Na mijn leugenverhaal over mijn vader, zei hij: ‘Anja, je liegt, maar ik hou van je. Je mag jezelf nooit meer kapot maken door tegen mij onwaarheden te vertellen. Jij en ik leven nu.’

Daarna hebben we er nooit meer over gepraat, dat was ook niet nodig. Pieter en ik zijn erg gelukkig, nog steeds. Mijn jeugd is ook nooit met andere mensen ter sprake gekomen. Ik vermoed dat Pieter achter mijn rug weleens wat heeft moeten rechtzetten voor mij. Nu zit hij op Aruba en moest ik na al die jaren toch zelf weer door alles heen. En dan notabene aan jou,

[pagina 132]
[p. 132]

terwijl het verhaal van jouw leven er zo volstrekt mee in tegenstelling is.’

Opnieuw kwamen er tranen in haar ogen. Ook ik kon mijn ontroering nauwelijks bedwingen, mijn keel werd dichtgeknepen, iets zeggen was me onmogelijk.

‘Weet je,’ zei Anja, ‘misschien vind je het gek, maar nu ben ik bijna veertig jaar en nog steeds lijd ik eronder geen vader gehad te hebben, waar ik trots op kon zijn. Maar als kind hield ik van hem, en dat wil ik toch blijven doen, wat hij ook gedaan heeft. Daarom kan ik jou niet helpen. Begrijp je dat? Niet om ideologieën, niet om jou te dwarsbomen, of om Mia te helpen, maar om hem is het me onmogelijk. Maar ik zal de dag zegenen dat jij na al die jaren rust vindt, dat wel.’

Toen hadden we geen van beiden meer woorden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk