Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

21

Toen het de laatste dag plotseling warmer werd nam Huib de tram naar Amager. Hij wilde de plek nu wel eens zien waar zich eeuwen geleden Hollandse boeren uit Waterland hadden neergezet en die door de tijd hun stempel op Amager hadden gezet. In het museum van Magleby keken ze geamuseerd naar de klederdrachten van die oud-Hollanders die wel wat op Urkers leken, behalve dan hun grote hoeden die leken op ooievaarsnesten. Bij het kerkje kwamen ze in gesprek met de predikant die hen meenam naar het kleine kerkhof met de Hollandse namen Jan Jansen, Geert Willemsen, Annie Langerust. In het museum had Martchen al gauw Luthers kleine Catechismus voor de jeugd ontdekt, in plat-duits vertaald voor de Hollandse gemeente op Amager.

Ook de predikant verstond het plat-duits dat Martchen van huis uit zo goed kende en dat zoveel op het Hollands lijkt. Huib zag het welwillend aan. Een weetgierig meisje, dacht hij. Het landschap was hier zo vlak als in het Westland. Geen wonder dat hier het vliegveld was. Elk ogenblik zagen ze aan de horizon machines dalen en opstijgen.

Waar Huib tenslotte op aan stuurde was Dragør, een jachthavenplaatsje, dat hij oppervlakkig kende als hij met de Scania Vahis van Malmø overstak. Het was winderig weer, maar ze liepen met de vele vakantiegangers die Amager niet wilden missen, de pieren op. Later vonden ze een beschut plekje in een eenvoudig Kro-restaurant.

Ze zaten uit de wind en in de zon. Martchen sloot haar ogen als een spinnende poes. Daarna begon ze weer te bladeren in het gedenkboekje dat ze van de predikant had gekregen.

- Die Hollanders kwamen uit Oterleek, uit Waterland in Nederland. Ze werden naar Amager gehaald door een

[pagina 122]
[p. 122]

Amsterdamse vrouw, ene Sigbrit Villoms. Haar dochter Dyveke was de geliefde van koning Christiaan II. Toen Dyveke dood was werd Sigbrit, die een handige zakenvrouw bleek te zijn, in alles de vertrouwelinge van de koning. Die Hollandse boeren hadden een wit voetje aan het hof. Maar toen koning Christiaan doodging verscheen er een spotdicht op hem. Hollanders en schalken begunstigde ik. Ik liet vrouwen en mannen verdrijven die woonden op Amagerland. Hollanders liet ik er nederzetten omdat ik Sigbrit niet durfde tegenspreken. Ze zaaiden slechts erwten en bonen waar vroeger het mooie koren groeide...

Huib lachte. Toch wel leuk, zo'n Hollandse Kenau die een koning om haar vinger had gewonden. Evengoed werden diezelfde Hollanders in later tijd landbouwhervormers, stond er in het boekje.

- Zeg Martchen... die Hollandse vrouwen op Amager moesten elf verschillende schorten hebben om zich volgens haar eigen stand te kunnen kleden. En kijk eens... Hij wees haar naar een afbeelding van hun ingewikkeld borduurwerk.

- Ik mag die Hollanders wel, zei Martchen.

- Zullen we dan maar gaan? lachte Huib.

Het was hun laatste dag en de zon ging al dalen. Huib had voor deze laatste avond wat anders in zijn hoofd dan de ABC cafetaria op de Vesterbrogade. Zo vaak ze, naar de stad wandelend langs het Theater waren gekomen hadden ze een intiem klein restaurant gezien waar men bij kaarslicht kon eten. Het was dicht bij hun hotel.

Terwijl Martchen haar hoofddoekje schikte, keek hij heimelijk even in zijn portefeuille of hij nog voldoende bij kas was. Dat viel mee, al zou het daar wel duur zijn. Mag niet hinderen, dacht hij.

 

- Maak je mooi, Martchen. We gaan bij Brønnum eten.

- Toch?

Ze had nog een cocktailjurk bij zich die ze ook wel aan een diner zou kunnen dragen.

Toen ze er in te voorschijn kwam zei Huib: - Ik moet denken aan die elf verschillende schorten van die vrouwtjes op Amager.

[pagina 123]
[p. 123]

- Dit is toch wel de achterkant, hè? zei hij plagend terwijl hij zijn koele hand over haar laag uitgesneden rug liet glijden.

- Ich habe es so oft gesagt... Du bist ein Taugenichts!

Ja, ze had het al méér gezegd, hij was een deugniet. Dat had hij thuis ook zo vaak gehoord. Haar fijne wijsvingertje ging weer eens naar boven, maar haar ogen glansden.

Toen ze het restaurant binnenkwamen was het er al vol. Maar Huib gaf zich zo gauw niet gewonnen en ving een uitnodigende blik op van een jong echtpaar dat vertrok. Voor er beslag op de plaatsen werd gelegd ging Huib achter hun stoelen staan.

Er liepen twee oude kelners rond. Die liepen op een drafje naar hun a.o.w. Dat was op zich zelf al een komisch gezicht.

Huib bestelde aanstonds een fles rode wijn, nog voor zij keus maakten uit de spijskaart, die ze met voorgewende ernst bestudeerden.

Schuin tegenover hen zat een oude dame tijdschriften door te bladeren. Haar zilveren sigarenkokertje lag naast haar. Dat de dames hier sigaartjes rookten was Huib bekend, maar Martchen was verbaasd. Een van de oude kelners kwam al aan om de kaarsen te ontsteken. Het was een klein uitgebouwd rond zaaltje. Het leek wel een heel grote woonkamer, maar zo intiem dat Huib al gauw zijn knie tegen die van Martchen vlijde.

- Wat zal het zijn, Martchen? Schildpadsoep, ossetong met aardappelen, of lust je liever blomkal, snittebøner met aeblegrød.

Het was vermakelijk zo'n beetje Deens er tussen door te praten. Aeblegrød zou wel appelmoes zijn.

Het werd gepekelde ossetong met erwten en voor de rest zouden ze maar afwachten.

De rode wijn verwarmde Huib tot op de botten. Martchen kreeg een fijn blosje op haar wangen. Ze keken in de vlam van de kaars. Soms keken ze ook in elkaars ogen, maar niet te lang, want die verraadden te veel.

Terwijl ze na de soep wachtten op het hoofdgerecht rekende de oude dame van de sigaartjes omstandig af. Zij had blijkbaar op haar eigen manier een sommetje gemaakt. Dat kwam niet overeen met de rekening van de kelner.

[pagina 124]
[p. 124]

Daarna wisselden zij gedurig van rekening. Het werd tellen en overtellen, maar de kelner gaf geen krimp. Hun hoofden dicht bijeen telden ze nog eens omstandig hun eigen berekening na. Het verschil bleef. Tot driemaal toe gaven ze elkaar hoffelijk de rekening terug totdat de oude baas wat ongeduldig werd. Tenslotte nam ze haar verlies met een: ‘Het is mijn halve maandpensioen’ en bood zij haar belager sportief een sigaartje.

Hij hielp haar hoffelijk overeind en overhandigde haar haar stok.

- Mange tak! Veel dank!

Ze schreed waardig naar de buitendeur die rechtstreeks op de straat uitkwam. Met de zilveren knop van haar stok trok zij de deur achter zich dicht.

 

- Tjeener, jai wil betele! Kelner, ik wil afrekenen!

Wat Huib van zijn Deens maakte wist Martchen niet, maar ze begrepen hem altijd.

Het goede maal, de tot op de bodem geledigde fles, het warme kaarslicht en Martchens stralende aanwezigheid, haar feestelijk avondtoiletje en het gevoel dat het tot nu toe allemaal gelukt was wat hij zich ervan had voorgesteld, gaf Huib een prikkelend, zinnelijk genot.

Het sacherijnige wereldje van kleinering en op sleeptouw houden was hem de laatste tijd hoe langer hoe meer dwars gaan zitten. Hij had het hier ver achter zich gelaten. Huib had doorgaans een vrolijke dronk en ook Martchen was ogenschijnlijk buiten zich zelf getreden. Ze was los uit het strakke keurslijfje dat ze van huis uit had meegekregen. Huib lette nauwelijks op de rekening. In de vermoeide, naar zijn pensioen hijgende kelner had hij een flauwe vonk van genoegdoening en meeleven weten te ontsteken toen hij in drie talen zijn tevredenheid betuigde.

Toen ze naar buiten kwamen stroomde het cirkelvormige zaaltje tot berstens toe vol met theaterbezoekers die hier in de pauze even neerstreken.

Buiten waren de straten verlaten. Het was maar een paar minuten lopen naar het hotel. Ze hielden elkaar goed vast, arm in arm. Huib probeerde te huppelen op de wijs van Wonderful, wonderful, Copenhagen...

[pagina 125]
[p. 125]

Martchen, aangestoken door zijn jongensachtige vrolijkheid, neurde mee.

Ze kwamen uitermate vrolijk de hal binnen. - One, three, four..., ein, drei, vier..., eet, tre, fire... ja, hij kende zijn Deens ook nog. Koepenhagen, schöne Stadt. Ich bin ja heut so glücklich... U ook? Sie auch?

De receptionist, voor wie de gasten een nummer bleven, kwam even uit de plooi. Die vent kon dus toch wel lachen. Het deed Huib goed. Voor het laatst nam Huib de sleutel van hem aan. Tak, tak. In de lift weer dat heerlijk zwevende gevoel. Huib drukte overmoedig op twee knopjes en tegelijk hoorden ze een snerpend signaal van de alarmschel en het openen van deuren. Martchen herstelde vlug de fout. Hjalb, Hjalb! Help! Help! Nee, een noodsein was er gelukkig nog niet bij.

Nog naproestend betraden ze hun kamer. Huib gooide zijn jasje uit.

- De laatste avond, zei Martchen. Het was alles wunderbar.

Hij draaide haar om en om en kuste beurtelings haar rug en mond.

Martchen had niet zoveel gedronken als Huib. Ze wees lachend naar het kamerscherm.

- Hjàlb, bitte? vroeg ze schalks. Het kwam er nu op aan hem in toom te houden.

- Ich gehe gleich zum Badezimmer... Ik ga meteen maar naar de badkamer.

Hij hoorde het haar wel zeggen, maar begreep niet alles. In een helder ogenblik begon hij zich aan de wastafel klaar te maken voor de nacht. Bleef toen neuriënd op de rand van zijn bed zitten en trok een grijns tegen het kamerscherm.

Toen zij na enige tijd in het schijnsel van de bedlampjes binnenkwam in een kennelijk voor deze laatste avond bestemd lichtblauw nachthemd, stond hij op en begon hij ernstig met haar door de kamer te walsen. - Dronken van wijn en liefde.

- Morgen ist alles vorüber, Morgen ist alles vorbei...

Plotseling stond hij stil, legde zijn handen op haar schouders en vroeg:

- En wat denk je van óns sámen?

Ze probeerde zijn ogen te peilen.

[pagina 126]
[p. 126]

- Zullen wij trouwen, Martchen?

- Heiraten? Trouwen? Wir?... Wìj? vroeg ze gespannen. En pal daarop: Und jouw holländische Freundin Ria?

- Met haar dokter?

De schaduw die over zijn gezicht trok kuste ze snel weg.

Opnieuw nam hij haar mee, dansend op de muziek ‘voor het slapen gaan’.

- Je beeft... heb je koorts? Fieber?

- Nee... ich bin so einsam ohne dich... zo eenzaam zonder jou... geen koorts, kein Fieber... ja tòch wel... liefdeskoorts. Zullen wij samen trouwen? vroeg hij opnieuw en dringend.

Hij zag haar verwarring wel maar had het gevoel dat hij zou barsten als hij nu zijn zin niet kreeg.

 

De ontbijtzaal zag er uit zoals andere morgens. Wel waren er steeds nieuwe gezichten, maar ook mensen die hen al vertrouwd voorkwamen. Een oud echtpaar dat heel voorzichtig koffie dronk en de helft van de broodjes liet liggen. Een jonge vrouw en man met een meisje van vijf, dat maar babbelde, babbelde...

Ze waren laat deze morgen, maar er was tijd genoeg om met een enkel woord alles te bederven. Huib had zich na het ontwaken snel teruggetrokken, maar met stijgend ongeduld het ogenblik afgewacht dat zij uit de lift zou stappen.

Het was geen verslagen meisje dat hem tegemoet kwam, maar een zelfbewuste jonge vrouw.

Toen ze zaten en hun bestelling hadden opgegeven vroeg hij: - Spijt, Martchen?

Stom, maar hij had het gevraagd.

Ze legde de vinger op de lippen. - Nee... nee...

- Ik kom gauw naar Wildeshausen, praten met je ouders.

- Aber... Ze keek hem ernstig aan. - Ook jìj hebt ouders... Haib... en wat zullen zij zeggen als je met een Duits meisje aankomt? Liebe ist so einfach nicht...

Nee - liefde is zo eenvoudig niet.

- Doe wat je wilt, gekletst wordt er toch.

- Was... wat bedoel je?

Hij hield haar de broodschaal voor. Ze waren nu aan de

[pagina 127]
[p. 127]

zoete broodjes toe met de koffie. Goed, hij had zoete broodjes met haar gebakken, maar zijn besluit stond vast. - Tue was du willst, klatschen tut man immer. Wir gehen heiraten. We gaan trouwen, zo gauw mogelijk.

Het lachje dat over haar gezicht trok zou hij wel nooit vergeten. Ze had zich niet in die jonge Hollander vergist.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken