Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

20

Het andere eind van de Peter Skramsgade kwam uit op de Nyhaven met zijn hotelletjes en kroegjes, een trekpleister voor zeelui en drinkebroers.

Zo 's morgens vroeg kon Huib er best met Martchen langs wandelen, op weg naar de koninklijke paleizen en de Kleine Zeemeermin.

Huib bleef staan voor een zaakje met een kleine etalage waaruit duidelijk bleek dat men zich daar kon laten tatoeeren. Hij was er wel eens uit nieuwsgierigheid binnen geweest.

Dat Peter Skalden een meester in zijn vak was, bleek wel uit de plaatjes die voor het raam lagen. Je kon kiezen uit ankers, uitdagende naakte meisjesfiguurtjes, welige borsten, havengezichten en kinderportretjes. Zodra de klant zijn keus gemaakt had spande Skalden een overdrukje van de begeerde voorstelling op elk gewild huidsdeel. Met de snelheid van een naaimachine vulde hij de gaatjes machinaal met zwart, geel of groen. Joost mocht weten wat deze mensen dreef en waarvoor ze de pijn en de narigheid over hadden van het genezingsproces en de kwelling van ellendig jeukende korsten. Eenzaamheid, ongetemde lusten, zelfkwelling, wreedheid... het tatoeëren was niet van vandaag of gisteren maar al eeuwen lang een ingewortelde gewoonte bij zeelui.

Martchen trok hem mee. Ze zou er niet graag 's avonds langs gaan, zelfs niet in gezelschap van Huib.

Ze genoot van een vakantiemorgen met zon in de stille deftige buurt van Kopenhagen waar ze nu belandden. De Amaliëngade met zijn consulaten, de vreemde, ongezellig uitziende paleizen waarvan er enkele niet bewoond waren, maar waar achter de grijze muren zeker net zo menselijk werd geleefd als in een gewoon huis. En dan de Lange Linie, waar op deze werkdag al heel wat vreemdelingen hun

[pagina 116]
[p. 116]

pelgrimstocht maakten naar de Kleine Zeemeermin. Op de Sont dansten kleine bootjes en voeren grote schepen voorbij. Aan de overkant Zweden, dat Amerika van Europa, zoals de chauffeurs het noemden. Hier, op de geliefde promenade van de Kopenhagers stonden volop bankjes en nog eer ze er erg in hadden zagen ze de ‘mairmaid’ zoals de Amerikanen haar betitelden.

- Wat is ze klein, hè? zei Martchen, die gewend was aan de overtrokken foto's op de toeristenfolders die ze op de boot verkocht.

- Klein, maar fijn... zoals jij, zei Huib verliefd.

Martchen stelde haar camera al in. Samen liepen ze, zoals de meeste toeristen, zo ver mogelijk op de platte stenen naar beneden om de zeemeermin zo groot mogelijk op de achtergrond te krijgen. Een paar rijke Chinezen keken geamuseerd toe toen zij, de armen om elkaar geslagen, door een behulpzame Engelsman werden gekiekt.

Een plaatje om vaak naar te kijken en in je tasje of portefeuille op te bergen. Huib en Martchen in Kopenhagen. Drie dagen en drie nachten... fluisterde hij. En zij: Du bist ja ein Taugenichts, Haib Stain! Je bent een deugniet, Huib Stein!

 

Ze waren er die avond vroeg bij in Tivoli met z'n bekoorlijke wereld van vermaak in 't hartje van de stad, midden in een enorm groot bloemrijk park, niet te vergelijken met het schreeuwerig kermisgedoe in Holland.

Zelfs in de tentjes waar gegokt werd en buiten, waar het Rad van Parijs je in een knusse cabine omhoog tilde, hoog boven het gezellig gewoel en de duizenden gekleurde lampjes met hun weerschijn in de vijvers, en de dure en goedkope restaurants, was het nergens lawaaierig. Overal was de muziek gedempt als in de huiskamer. Een echte sprookjestuin voor verliefden. Maar toch niet alleen voor jonge mensen. Je zag er ook eenzame oude dametjes op een bankje dutten en pientere oude heertjes naar de jonge meisjes kijken.

Martchen werd vertederd door de kleine tamboers, die knaapjes in hun rode tuniek en witte broek en zwarte kolbak, met slaande trom hun rondgang makend. Echt iets voor

[pagina 117]
[p. 117]

Duitsers om daar zo sentimenteel over te doen, schoot het door Huib heen, maar hij verdrong die gedachte gauw. Zo was Martchen niet, zo waren ze bij haar thuis niet. Ze hadden hun tol betaald aan de oorlog, haar vader in elk geval.

Ze bleven lang staan bij het Pantomime Theater, raceten met het berg-en-dal-treintje door en boven het uitgestrekte terrein en stapten overmoedig in een motorbootje.

Huib dacht niet aan geld. Alles wilde hij zien en overal wilde hij in. Martchen kon hem niet weerhouden, maar ze werd moe en was blij als ze weer eens, zwijgend genietend op een van de gemakkelijke banken neerzegen, kijkend naar de lichtjes, kijkend naar de mensen en de echt-Deense verbroedering die aan dit ‘Vergnügungspark’ iets gaf waaraan de meeste Westeuropese landen toch vreemd waren gebleven.

Toen Huib even was blijven kijken naar een kansspel en e[r] een paar kronen tegen aan gooide, kwam hij terug met een plastic popje, in bikini. Hij zag dat Martchen op haar bankje in gesprek was geraakt met een meisje dat naar de grote concertzaal wees en overtuigend knikte.

Huib legde het popje in Martchens schoot. Ze schudde lachend haar hoofd. Een mascotte voor jou in de wagen? Huib zag Sjors al grijnzen en borg het vleeskleurige gevalletje in zijn binnenzak. Toen hij het later nog eens bekeek had het meiske haar b.h. verloren. Uit zijn portefeuille haalde hij een stukje hechtpleister en repareerde het zo kuis mogelijk. Hij was tenslotte netjes opgevoed, o zo!

Martchen keek geamuseerd naar zijn gepriegel. Ze liet hem begaan.

Daarna wees ze op de verlichte concertzaal. - Denk es aan, Huib... Vrij toegang. Om negen uur het pianoconcert van Chopin, No 1 in E kleine terts, opus II.

- Zou je dat willen horen? vroeg hij, verwonderd.

- Heel graag Huib, zie je... ik speel zelf ook wat piano... Het klonk bijna als een verontschuldiging.

- Jij? Pianospelen? Waarom heb je me dat nooit verteld?

- Nooit verteld? lachte ze. - Hoe vaak hebben we rustig met elkaar kunnen praten? Eigenlijk weten we nog maar weinig van elkaar, nicht?

[pagina 118]
[p. 118]

- Ik hou van je, zei hij en kuste haar. Er zat nu niemand meer naast hen.

- Ich liebe dich..., fluisterde ze.

- Dat is toch het voornaamste?

- Het is het begin van het voornaamste, zei ze wijs.

 

Het vorige concert was nog niet beëindigd. Het was een curieuze blik door de glazen wanden al die mensen in de enorme zaal gespannen te zien luisteren, terwijl er van het geluid niets naar buiten doordrong.

Toen het zover was, schoven ze mee naar binnen. Martchen zei dat het Duitse meisje haar verteld had dat hier de beste buitenlandse solisten optraden. Huib, die wel eens met één vinger op een huisorgel had zitten zeuren en maar eenmaal in zijn leven naar een volksconcert van de Militaire Kapel in de Houtrusthallen was geweest, had van klassieke muziek weinig verstand. Wat de Norddeutsche radio 's nachts uitzond, was doorgaans amusementsmuziek. Daar bleef je wakker bij.

Bea was thuis de enige die nog wel eens op het oude Amerikaanse orgel speelde. Het was door de radio in onbruik geraakt. Alleen Kees gaf altijd gehoor als er op vaders verjaardag na het eten een psalm moest worden gezongen. Alle registers open. Job koos doorgaans ‘Verlaat niet wat Uw hand begon’. Waarom moest hij daar nu, op dit ogenblik aan denken? Het kwam zeker door het lange wachten.

Toen de dirigent zijn maatstokje ophief werd het doodstil.

De moderne zaal was vol licht. Bij de eerste aanslag op de vleugel was Martchen er direct in en voor Huib verloren, al zocht ze zijn hand.

Tersluiks keek hij meer naar haar gezichtje dan naar de Hongaarse dirigent die hij maar een kwast vond. Die man maakte zich te druk. Dat deden ze in Holland toch anders. Hij vond het wel heerlijk om hier te zitten. Huib bezag Martchen opeens van een kant die hij niet van haar kende. Ze was dus muzikaal en speelde piano.

Het kon minder. Beiden droomden weg in herinneringen. Zo, tot rust komend tijdens een concert, werd er, misschien ongewild, veel in je losgewoeld. Huib zag zich weer tegen-

[pagina 119]
[p. 119]

over Ria staan. Ieder aan een kant van de sloot. Dan weer zat hij naast Sjors in de cabine, de koplampen op de stille nachtelijke weg met de roerloze bomen. Allerlei gezichten van collega's doemden op. Ieder had zijn eigen zorgen, vaak verborgen achter rauwe taal. Toch voelde hij zich verbonden aan de makkers op de weg.

Martchen dwaalde over de hei bij Wildeshausen en zag de hunebedden waar ze als kind had gespeeld. Wat haar had bewogen de beslotenheid van het ouderlijk huis op te geven wist ze niet. Op een dag was het verlangen, zich los te maken en het nest uit te vliegen haar zo maar te machtig geworden. Frida had daar geen last van. En Karl studeerde maar. Hij hoopte nog eens te promoveren op een sociologisch onderwerp dat hem zeker niet in dank zou worden afgenomen. Hij had een hele bibliotheek van boeken en geschriften over het Duitse verzet tegen het nazidom. Ze zag ook haar vader met zijn slepende kunstbeen. Vader die nooit over de oorlog wilde praten, behalve een enkele keer met Karl, aan wie hij van jongsaf had duidelijk gemaakt dat hij de wehrmacht niet mocht vereenzelvigen met de SS. Als het wat zou worden tussen haar en Huib, zou hij nog heel wat te horen krijgen waarvan zijn oren zouden tuiten. Ze wachtte zich er wel voor er nu over te beginnen. De naam Hitler werd thuis nooit genoemd, want die tijd, die verschrikkelijke tijd zoals moeder die jaren noemde, had een herinnering nagelaten om er nachtmerries van over te houden. Karl had dat begrepen. Hij was een jongen van de nieuwe generatie, die Europees wilde denken, zoals hij dat noemde. Een idealist.

Opnieuw zocht ze Huibs hand. Het was een bijna hulpeloos zoeken, want tijdens de meest gevoelige passages, die voor Martchen het openleggen van haar verborgen verlangens en heimelijke vrees voor het leven betekenden, zocht ze steun. Zou Huib die steun kunnen geven of zou hij ontoegankelijk blijken voor wat haar ten diepste beroerde? Hij had iets in haar gewekt waarvoor ze bang was. Ze wist dat hij geen rokkenjager was, hij was er zo een die wel goed wilde, maar misschien gekke dingen zou doen als hij blijvend werd gedwarsboomd.

Was hij dat meisje, die Ria, al vergeten? Ze had een flauwe herinnering aan haar toen ze elkaar maar weinige ogen-

[pagina 120]
[p. 120]

blikken hadden kunnen taxeren, zoals vrouwen dat doen. Was ze niet wat hooghartig?

Martchen verzonk in een zee van muziek. Geen mooier instrument dan een vleugel. Vaak had ze Karl boeken laten meebrengen over het leven van grote componisten, want achter iedere compositie had ze een verhaal vermoed. Muziek betekende voor haar meer dan een briljant spel van noten. Ze was altijd op zoek naar de mens, zoals ze zich onder het aanhoren ook altijd gewonnen gaf aan herinneringen en fantasieën waarover ze met niemand sprak.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken