Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 106]
[p. 106]

19

Huib had de trein genomen. Meerijden met twee collega's zou betekenen dat hij slaap tekort zou komen. Fris als een hoentje wilde hij Martchen op de boot bij Puttgarden ontmoeten. Het was hem vreemd als passagier te reizen en hij had het gevoel dat hij geleefd werd nu hij zelf niet aan het stuur zat.

Zij stond, nadat de trein op de boot was gereden, bovenaan het ijzeren trapje dat hij zo goed kende. Hij vond het vermakelijk dat ze hem niet direct herkende tussen de passagiers. Hij zag er nu zo anders uit, in dat sportieve pak. Het was echt iets voor hem een zonnebril op te zetten en haar even te laten zoeken.

- Martchen!

- Haib!

Die ui-klank zou ze wel nooit goed te pakken krijgen, dacht hij snel.

Ze omarmden elkaar met een zekere schroom. Er moesten zelfs passagiers voor wachten.

Nee, Martchen was vandaag niet in haar winkeltje en Huib zou niet stoppen bij Ols Nielsen voor cake met boter en suiker. Hij nam haar koffertje over en liep aanstonds naar de eetzaal, met een grote boog om het groepje chauffeurs dat al in hun hoekje zat. Martchen droeg haar beauty-case als een relikwie.

Er stond een lange tafel met koude spijzen. Keurend en kiezend liepen ze er langs met hun bordje. Huib had flink honger, maar wist wat hier de gewoonte was.

Je kon voor hetzelfde geld zo vaak je bord vullen als je wenste.

Hij bestelde er witte wijn bij. De start moest goed zijn.

- Nu is het begonnen, zei hij en keek haar zo verlangend aan dat ze bloosde.

[pagina 107]
[p. 107]

De zon wilde nog niet doorkomen, het was nu twaalf september. De temperatuur bleef nog goed.

Er waren veel Duitsers en Engelsen aan boord, op weg naar Scandinavië en er heerste een sfeer van ontspannende opgewektheid in deze comfortabele eetzaal. Het was nog maar in de middag - de dag kon nog genoeg verrassingen brengen.

Toen ze Kopenhagen binnenreden en uitstapten op het knusse oude Centraal Station keek Huib al uit naar loket P voor hotel-informatie. Martchen bleef wat achteraf bij de bagage. Alleen de beauty-case hield ze tegen zich aangedrukt. Ze zag dat Huib in de rij moest staan. Het was er nog druk in september.

Een vluchtige blik op het aanmeldingsbord had hem er al van overtuigd dat er alleen nog kamers in dure hotels beschikbaar waren.

Ze konden hem nog meer vertellen. Vrolijk hoofdschuddend kwam hij bij Martchen terug. - We bergen onze bagage in een kluis en gaan er zelf op uit, besliste hij.

Er bleken drie uitgangen te zijn. Tivoli en het Raadhuisplein waren gauw gevonden. Huib had een lijstje van alle Missionshotels, maar overal waar zij voor de balie van de receptie stonden, vingen ze bot. Martchen keek al steelsgewijs naar de nauwe winkelstraten en de lokkende etalages.

- Ik hoor dat er tegen de avond wel plaatsen vrijkomen. Weet je wat, zei Huib, we gaan eerst wat eten en dan nog es terug naar het Station. Die vent moèt ons helpen. Ik wil in de stad logeren, dan zit je overal dicht bij.

Ze doken een drukke cafetaria in op de Vesterbrogade. Vandaag dan maar geen uitgebreide warme maaltijd. Ze zouden morgen hun schade wel inhalen. Het was moeilijk ook hier een plaatsje te vinden. Een gezellige stad, vond Huib, die, gewend aan zaken met zelfbediening al gauw terugkwam met een blad vol hapjes.

Het beroemde smørrebrød zag er appetijtelijk genoeg uit. Huib had nauwelijks op de prijzen gelet. Later kreeg hij wel in de gaten dat het hier niet zo goedkoop was. Maar dat mocht niet hinderen. Vanuit hun hoekje keken ze naar de gaande en komende man. Helemaal vrij van zorgen, zei Huib.

[pagina 108]
[p. 108]

Vrij, vrij, helemaal vrij! Drie lange, lange dagen, Martchen!

- Laten we nu naar het station gaan, vroeg ze. Die onzekerheid voor een nachtverblijf vond ze toch niet prettig. Huib was zo gemakkelijk!

De jonge man die hem had afgescheept was nu vervangen door een meisje waarvan Huib de leeftijd niet kon schatten. In zijn beste Engels (hij wist dat de Denen niet graag Duits spreken), vroeg hij haar medewerking.

Al zou het een doorgewinterde vamp zijn, dacht Martchen, tegen de trouwhartigheid van Huibs veroverende lach zou ook deze informatrice niet bestand blijken. Alles was vol, mudvol in de prijsklasse die Huib noemde. Toen hij bleef wachten, taxeerde het meisje hem nogmaals en nam de telefoon. Het resultaat schreef ze op een hotel-reserveringsbiljet. Huib betaalde de provisie en zou haar een handkus hebben willen geven. Maar het loket was te smal en er stond al weer een hele rij mensen achter hem.

Triomfantelijk zwaaide hij met het papiertje naar Martchen.

- Wat staat er op? vroeg ze.

- Dat weet ik niet. Dat zullen we in de taxi wel lezen. We hebben in elk geval onderdak.

Ze schudde haar hoofd en moest toch lachen. Nee, een stijve Hollander was Haib zeker niet.

Hij ontsloot de kofferkluis en beende naar de uitgang, liep regelrecht op een chauffeur af en liet hem het papiertje zien. City Hotel, Peter Skramsgade. Zonder commentaar reed de man weg. Er was hier veel eenrichtingsverkeer en vaak reden ze door nauwe stille straten. Toen ze stopten zag Huib aan het eind van de niet lange straat een passagiersboot met alle lichten aan. Ze waren dus bij een haven. Boven hun hoofd flikkerde een lichtreclame. City Hotel. De e van Hotel was weggevallen, dat zou hem elke keer als hij hier terugkeerde hinderen. Maar het zag er goed uit. Huib toonde aan de receptionist zijn reserveringsbiljet, liet zijn pas zien en wachtte af. De jonge man in zijn wit shirt keek even over Huibs schouder. Taxeerde hij Martchen? Het was voor Huib even een spannend ogenblik, want hij wist al meer. Maar wat hij hoopte gebeurde. De boy kreeg maar één sleutel mee en nam hen in de kleine lift mee naar de bovenste verdieping.

[pagina 109]
[p. 109]

Toen de jongen het licht aanknipte bleek het een kamer met een dakkapel, precies zo een als Huib thuis had. Ze stonden er beiden even stil naar te kijken. Hier was het dus.

- Aber... zei Martchen. Maar direct daarop zei ze: - Geef die jongen een kroon, Haib.

Toen hij de deur achter zich sloot stonden ze in een knusse zolderkamer met een schuine wand. Onder die wand stond een bed. Aan de andere kant nog een bed. Daar tussen in een ineengevouwen kamerscherm.

Toen Huib de informatrice aan loket P had horen herhalen ‘only a single room with two beds’ had hij in alle talen gezwegen. Doe wat je wilt, gekletst wordt er toch! Was dat leven wat hij de laatste jaren deed? Tot nu toe had hij zich altijd nog terwille van Ria ontzien om zich met vreemde vrouwtjes in te laten onderweg. Veel meer dan vluchtige vrijages waren het niet geweest en dan meestal over de grens, liefst in Denemarken. Contact had hij altijd gauw genoeg en vaak eerder dan hij wenste. Maar met Martchen was het anders gegaan. Naarmate Ria zich minder had laten zien was haar beeld vervaagd. Een herinnering kon je niet omarmen. Martchen was juist dat type meisje dat hem in een min of meer depressieve toestand, waarin hij, voor zover het de liefde betrof al lang verkeerde, uit doffe onverschilligheid had gewekt tot iets wat hij niet goed thuis kon brengen. Liefde was zo'n groot woord. Dat verbond hij heimelijk nog altijd aan Ria zoals ze dat in hun eerste jaren na de grote ontdekking samen hadden beleefd, nog aangevuurd door de vernederende tegenwerking van haar vader. Maar Martchen... dat was, nu hij zich in een soort luchtledigheid bevond, dat was gratie, vrouwelijkheid, lieftalligheid, charme en tegelijk iets van dat degelijk-Duitse, dat haar als een beschermend afweermiddel, zeker keer op keer had bewaard zich in een onverantwoord avontuur te storten.

Maar nu? Toen ze had toegestemd met hem mee te gaan, moest ze willens en wetens een zeker risico hebben aanvaard.

 

Het was nu negen uur. De avond moest nog goed en wel beginnen. Het feit dat zij noodgedwongen op een eenpersoonskamer terecht waren gekomen had haar geen reden gegeven

[pagina 110]
[p. 110]

zich van hem af te wenden. Huib voelde zich opgelucht, nu de eerste barrières waren genomen.

Martchen opende haar beauty-case, vouwde het kamerscherm uit (haar besliste optreden en haar niet van humor ontblote gebaar van zie zo jongetje! verzegelde enige tijd zijn praatgrage mond). Ze begon zich mooi te maken voor de avond. Of zij wist dat hij, met de handen onder het hoofd op zijn bed achterover liggend, haar doen en laten nog voor een groot deel kon volgen door een spiegel, bleef voorlopig een geheim dat hij, wat hem betrof, nog lang een geheim wilde laten.

Dat ze zich mooi wilde maken vertederde hem. Het kon hem niet lang genoeg duren. De knusse kamer met zijn schemerlampjes naast de bedden en de hem vertrouwde dakkapel waaronder zijn bed stond, werd vervuld met een fijne zoete niet opdringerige geur. Heel deze kleine ruimte werd in korte tijd gemetamorfoseerd door de aanwezigheid van een jong meisje, dat iets uitstraalde waarnaar zijn hart en zijn lichaam hunkerde, iets wat de kameraadschap van zijn collega's, in welke genoegelijke Raststätte ook, hem nooit zou kunnen geven. Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen stond er in de Schrift. Daar stonden nog meer waarheden in die ronduit werden genoemd. Huib had bemerkt dat zijn vader wel eens een stukje oversloeg toen zij nog jonger waren. Aanhangen en liefhebben, stond er in het trouwformulier. Aan de sombere voorspelling in het oude formulier dat al direct sprak van: ‘velerlei tegenspoed en kruis vanwege de zonde’ wilde hij nu niet denken. Liefst wilde hij helemaal niet denken en alleen maar léven, echt léven. Martchen moest dat ook gewild hebben toen ze in dat korte ogenblik had beslist deze drie dagen met hem naar Kopenhagen te gaan.

- Kom luiaard, zei ze. - Knap je wat op. We gaan toch zeker nog uit?

Hij sprong op, kamde zijn zwarte haardos en verfriste zich aan de wastafel waaruit nog een bedwelmend geurtje opsteeg van verdwaald poeder.

- Nemen we de bus of de tram?

- Laten we lopen, zei Martchen, die wandelschoenen had aangetrokken.

[pagina 111]
[p. 111]

Ze wilde wat gaan flaneren door de luxueuze winkelstraten die op het Raadhuisplein uitkwamen.

Voor de ingang van Tivoli tegenover het station bleven ze staan. Het was al te laat om er het entreegeld uit te halen. Over Tivoli hadden ze beiden zoveel gehoord dat ze er de tijd voor wilden nemen. Bovendien begon het plotseling te regenen zodat ze hun toevlucht weer in het station zochten. - Ik heb daar een cineac gezien, zei Huib.

Er werd onder meer een filmpje vertoond met meisjes in toploze badcostuums. Hun broekje werd (voor de show?) nog wel opgehouden door twee kruiselings over de schouders geslagen bandjes. Hij had in Malmø, als hij daar een zondag moest overblijven en uit verveling de ene bioscoop na de andere inliep meer dan eens een nudistenfilm gezien. Eerst was het een beetje opwindend, dat sporten zonder kleren aan, maar het ging gauw vervelen. Toen hij er over vertelde gaf Martchen geen commentaar.

Toch wel een puriteintje, dacht Huib. Net als haar broer Karl die elke zomer met een groep van de Christlicher Verein Junger Männer naar Ockenburgh kwam. Ze zou wel uit een degelijk Duits gezin komen.

Na het cineacbezoek gingen ze nog wat drinken op het Raadhuisplein. Het was een dure tent, waar Martchen veel bekijks had. Ze was dat gewend, al kleedde ze zich nog zo eenvoudig. Maar ze hàd iets, dat wist Huib maar al te goed. Niks ordinairs, eigenlijk alleen maar iets moois om naar te kijken. Ze paste er wel voor haar natuurlijke charme door te veel make-up te bederven.

Martchen genoot ondertussen van het internationale publiek dat hier neerstreek. Nu stond ze niet achter de balie van haar souvenirwinkeltje op de boot. Ze was zelf op reis. Met een vriend.

Ze trotseerde de vrijmoedige blikken waarmee de heren haar terloops taxeerden. Ze konden opvliegen en legde haar hand op Huibs knie.

Huib voelde de warmte van haar hand en kon zich op dit ogenblik geen groter geluk voorstellen dan drie dagen met haar in Kopenhagen door te brengen. Onbespied en helemaal voor en met elkaar. Hij vertrouwde op haar standvastigheid. Van de zijne was hij minder zeker.

[pagina 112]
[p. 112]

Bij het thuiskomen vroeg hij de sleutel: een, tre, fiere, eins, drei, vier. Martchen schoot in de lach. Chauffeurs gingen er altijd prat op dat ze zonder boekjes alle talen spraken. De lift snelde naar boven. Huib stak gauw de schemerlampjes aan en draaide de knop van de radio om. Zachte muziek. Dat hoorde er bij. Afleidingsmanoeuvres. Hij wist het wel. En zij ook.

- Ben je moe, Martchen?

- Het was alles zo heerlijk... ja... ik ben moe, maar ik zal slapen... slapen... Morgen weer een gelukkige dag, een nieuwe, lange gelukkige dag...

Ze hief haar gezichtje tot hem op. Ze kusten elkaar nu eigenlijk pas voor het eerst en lang.

Toen Martchen voelde dat het hem teveel opwond, zei ze: Welterusten, Haib.

- Zo gauw al?

- Entschuldige, bitte... Ze vouwde het kamerscherm uit tussen de bedden.

Alleen de lampjes brandden. Huib keek door het venster, doch zag alleen maar kamers en nog eens kamers. Hier en daar brandde nog licht. Er werden gordijnen dichtgeschoven. Toen hij naar boven keek was er ook nog een glimp maanlicht tussen de wolken.

Na verloop van tijd nam hij zijn verlies en knipte het licht uit. Alleen de radio speelde nu nog, maar ook daar maakte hij een eind aan.

- Slaap je al, Martchen? vroeg hij zacht.

- Ja... Tot morgen vroeg...

Verrukkelijk kind, dacht hij en bedwong zijn begeerte naar haar lichaam.

Met inslapen had hij nooit moeite, zelfs vandaag niet.

 

Toen hij de volgende morgen op zijn horloge keek was het half acht.

Hij kleedde zich geruisloos aan, nadat een vlugge blik achter het scherm hem een nog slapende Martchen had laten zien.

Hij vond een stopcontact en begon zich te scheren.

Toen hij klaar was vroeg ze: hoe laat is het?

- Acht uur.

[pagina 113]
[p. 113]

- Bitte... ga jij eerst naar de badkamer en dan naar de lounge?

Hij dorst haar niet te naderen. Ze gaf hem met een lachje twee vingers ten afscheid.

Toen hij beneden kwam zat er nog maar een enkele gast aan tafel in de ontbijtzaal die de vorm had van een luxe treinwagon. Huib was volkomen uitgerust en stapte naar buiten. De haven was dichtbij en de passagiersboot voor Bornholm lag voor anker. Bornholm moest, volgens het reisboekje, een rotsachtig eiland zijn. Iets voor een huwelijksreis.

Trams, bussen en vrachtwagens reden langs de kade. Hij kon het best aanzien.

Op de hoek een café met wat armelijke stoeltjes. Teruglopend zag hij tegenover hun hotel een logiesgelegenheid voor havenpassanten. Dat juffie van loket P had hem toch maar een prima onderdak bezorgd.

Nog veel te vroeg kwam hij al weer in de lounge terecht waar hij het gedoe van het personeel aanzag, dat op alle ‘questions’ van de vraag-grage Amerikanen een kort en afdoend antwoord wist. Er stond ook een draaimolen met ansichten. Rustig laten staan, dacht hij. Wat niet weet, wat niet deert. Hij had trek en was blij toen hij zijn vriendin uit de lift zag stappen, zo fris als een pas geplukte bellefleur.

De oudere heer met reeds grijzend haar aan de slapen, die tegelijk met haar uitstapte had op de vroege morgen al een kort maar gezellig tochtje achter de rug, dat merkte Huib wel.

Ze namen tegenover elkaar plaats in een van de cabines. Het leer voelde lekker koel aan.

Was er iets gezelligere te bedenken dan samen een spijskaart te bekijken in een hotel? Er werd hier alleen ontbijt verstrekt, dat na afloop direct moest worden afgerekend.

Nu het hotel duurder was dan zij hadden gepland, kozen ze een menu complet. De een met koffie, de ander met thee. De blonde meisjes die hier liepen te bedienen zouden wel werkstudenten zijn. Ze spraken hun talen vloeiend.

Wat er op tafel kwam viel Huib niet tegen. Heerlijk, dat rustige ontbijten in een hotel, vond Martchen. Ze proefde

[pagina 114]
[p. 114]

van de twebak, de bolle beschuit, de heerlijke Deense boter, de marmelade. Het roggebrood liet ze voor Huib liggen, maar het zoete gebak bewaarden ze als laatste lekkere hapje bij de koffie, nadat Martchen eerst de theepot had leeggeschonken. Huib had soms aanvechtingen zich in de arm te knijpen. Hij zàt hier toch wel?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken