Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

18

Het duurde lang eer Ria zich zelf hervond. Toen ze over haar eerste felle schrik over het ongeval, dat niet dodelijk bleek te zijn, heen was, doorstond ze het hinderlijk vragen van de collega's die hadden gehoord dat zij beiden eerst nog tussen Henry en haar de laatste ogenblikken voor het ongeluk, was Henry de achterhoede juist weer genaderd. Er waren veel getuigen en Wildschut met zijn personeel was getuige van haar terugkomst in de manege. Niemand wist wat er tussen Henry en haar de laatste ogenblikken voor het ongeval was voorgevallen. Alleen zij wist het. God wist het.

Ze had zich weten te beheersen en alleen maar gezegd dat Soraya die middag bij het uitrijden al erg steegs was geweest en dat was de waarheid.

Het algemeen medelijden ging uit naar de co-assistent die wel maanden verpleegd zou moeten worden.

Wildschut die vergeefs bleef wachten op een woord van Ria dat hem aanleiding had kunnen geven haar moed in te spreken, kon toch niet nalaten op te merken dat de romantiek er voor de goe-gemeente weer dik op lag. Natuurlijk was het een beroerd en zielig geval met die jongen, maar Penninx had hij nooit erg gemogen.

Het waren strakke dagen voor Ria van Bree. Ze moest er doorheen. Briefjes waren er nooit tussen haar en Henry gewisseld - de hemel zij dank. Toch knauwde haar het geval juist omdat zij het alleen moest verwerken. Haar bidden was in haar ogen waardeloos. Bemoeide God zich wel met zulke dingen?

Met een sterke verbetenheid deed ze haar werk - het uiterste van zich zelf vragend. ‘Werk sterkt’ stond er op het hek van oom Piet in Monster. Dat ondervond ze nu. Maar van binnen bleef er iets knagen. Soms dacht ze: ik heb hem bijna de dood ingejaagd.

Het was mevrouw Wildschut aan wie zij tenslotte haar

[pagina 97]
[p. 97]

nood klaagde. Het moest er een keer uit. - Het is en blijft een ongeluk, Ria. Een vreselijk ongeluk. Maar dat had dokter Penninx ook met zijn wagen kunnen overkomen, zei de oudere vrouw.

- Ik ben zo hatelijk tegen hem geweest, klaagde Ria dof. Ze kon er niet om huilen, maar dat zulke dingen gebeurden! En dat je er zelf bij betrokken kon zijn tegen je wil!

Mevrouw Wildschut vroeg geen bijzonderheden, maar het bezoek en het alleen maar even praten gaf Ria toch ontspanning. Ik blijf hier niet, dacht ze. Ik wil uit Arnhem weg.

 

Toen ze weer eens thuis kwam en gedachtenloos over het mooie betonnen pad liep dat Eert had laten aanleggen stond ze plotseling tegenover hem.

- Hé, Ria... leef jij ook nog?

- Dacht je dat jij alleen maar leefde met je nieuwe Venlokas en ketelhuis. Je kan wel zien dat je nergens anders meer oog voor hebt.

Terwijl haar deze woorden ontglipten had ze er al spijt van, want prompt reageerde Bert: - Toch niet als ik jou toevallig tegenkom...

- Bedankt voor het compliment. Het klonk nogal laconiek.

Ongeveer op dezelfde plaats waar Ria, gescheiden door de sloot, die nare ontmoeting met Huib had gehad waarvan ze lang de bittere nasmaak had geproefd, stond ze nu tegenover zijn succesvolle broer.

Er was maar één verschil, want er lag nu wèl een schuit en nog wel dwars over. Bert stapte er direct op (de eerste stap, dacht Ria) maar zij bleef op de kant staan.

- Ben je pas aangekomen of moet je al weer weg?

- Ben pas thuis.

- Nog altijd naar je zin in Arnhem?

- Ik ga verhuizen naar Utrecht. Academisch ziekenhuis.

Hij dorst niet naar de reden te vragen en hakkelde alleen maar een versleten complimentje.

- Lijkt me geen straf om in jouw handen te vallen.

- O nee...? Daar zou je je in kunnen vergissen, Bertus.

- Waarom zeg je Bertus? Zo noemde je me vroeger, toen we nog speelden.

[pagina 98]
[p. 98]

- Toen was ik nog Marie.

- Bertus en Marie... Bert en Ria...

Ze keken elkaar aan, geamuseerd door de woordspeling.

Ria zag wel dat hij er verzorgd uitzag in zijn lichtgrijze costuum. Echt een jongen voor een visgraatje. Zeker klaar om uit te gaan. In elk geval een knappe vent die wist wat hij wilde, zou vader zeggen.

In de weinige seconden stilte die er vielen schakelde ze snel op iets anders over. Ze wees op de royale Venlo-kas, van de nieuwste snufjes voorzien.

- Heb je nou je zin?

- Het kan goed worden... afwachten. Het is en blijft afwachten. Ik ga de sla er uit gooien... te veel werk. Nou alleen nog maar tomaten en komkommers.

- En een losse ploeg natuurlijk... Ja, Bert wist het wel. Een waaghals.

Ze mag me niet ontglippen, dacht hij snel.

- Zeg, Ria, heb je vanmiddag een uurtje?

- Pronken met je nieuwe wagen?

- Waar ik graag mee wil pronken is mijn zaak... maar zonder gekheid. Vakantie heb ik niet dit jaar. Ik neem zo nu en dan es een middag. Ga je mee een boulevardje maken? Hoe is het... durf je niet meer op een schuit te staan? We hebben hier anders heel wat gespeeld samen.

- Met Huib en Bea er bij.

Op vervelende opmerkingen gaf hij zelden antwoord.

- Nou... doe je 't? Ik kan er niet zo vaak een middag tussen uit. Je ben nou eenmaal met zeven zelen aan de tuin gebonden.

- Heb je een babysit? Ze wees naar het ketelhuis.

- Je vader let wel even op.

Wat niet zo vaak gebeurde in augustus: de wind was noord en dat was slecht voor de komkommers. Stoken maar. Door een paar wolkenflarden schoot een straal zon. Het zou zeker mooi zijn aan zee, dacht ze.

- Na het eten, om twee uur weg? drong hij aan. Ze zag zijn gezicht verhelderen. Bert had zich altijd wat op een afstand gehouden in de tijd dat ze met Huib op 't vrijerspad was. Hij was ondergedoken in de tuinbouwstudie. Van vrijages had ze nooit gehoord. Heel ander bloed dan Huib,

[pagina 99]
[p. 99]

die naar zijn moeder aardde. Bert had dat onverzettelijke van zijn vader: eerst de zaken en dan het meisje.

Ria beschouwde het als louter toeval dat ze elkaar juist op dit moment moesten ontmoeten. Ze was moe. Lichamelijk, maar ook geestelijk. Van die affaire met Henry had ze een flinke kater overgehouden. Eigen schuld. Ze wist het en had de tanden maar weer op elkaar gezet.

Zou ze het doen?

- Nou goed dan... maar tegen vieren wil ik weer thuis zijn.

 

Uit de verte zag Dirk van Bree toe hoe Bert zijn Fiat voorreed en Ria liet instappen. Eindelijk was het dan zover zoals hij altijd had voorspeld. Uit het oog uit het hart. Huib zwalkte op de autobahn en Ria had hij een toelage opgedrongen waarvan ze in Arnhem niet alleen een mooie kamer kon huren, maar er ook nog hobby's op kon nahouden, zoals dat paardrijden. Een foto van Ria in rijcostuum op haar Mariëska had hij in zijn portefeuille. Over haar goede salaris werd niet eens gepraat. Daarover mokte alleen maar haar moeder die het maar moeilijk kon hebben dat Ria zwom in haar geld terwijl Dirk haar altijd kort had gehouden en ze, naar gewoonte, nog elk dubbeltje omkeerde eer ze het uitgaf. Dirk mocht van geluk spreken dat ze geen gat in haar hand had gehad, anders hadden ze het nooit zover gebracht. Maar dat kind was zijn oogappel en tegelijk zijn ergernis. Ria was ook het Marietje van vroeger niet meer. Dat ze nou weer zo gemakkelijk met Bert op stap ging stond haar niet aan. Ook in Waldeck waren geruchten doorgedrongen dat Ria van Bree daar in Arnhem twee levens leefde. Dat was de schuld van Dirk, die het kind over het paard had getild. Ze was daar de voorbeeldige verpleegster in het gasthuis en de amazone die het in kringen zocht waarin ze van huis uit niet hoorde. En als ze nou ook Bert nog als speelbal ging gebruiken was de maat zo langzamerhand wel vol. Met die serieuze jongen viel niet te spelen noch te spotten. Maar hoe was de jeugd tegenwoordig? Een vriendje heette dat. Ze konden haar nog meer vertellen. Die jongelui van tegenwoordig deden maar.

[pagina 100]
[p. 100]

Nu de zon was doorgekomen kwamen er direct veel auto's op de weg naar Scheveningen. Het was zaterdagmiddag en wie er het eerst bij was kon een plaatsje uit de wind in de zon veroveren.

- Had je die wagen eigenlijk wel nodig, Bert? vroeg ze wat plagerig.

- Het is ook gemakkelijk voor vader die anders de deur niet meer uitkomt. Zondags rij ik hem naar de kerk, of naar het zaaltje, je weet wel.

Bert beschouwde het zaaltje als een protest van ouderen die niet wilden of konden meegaan met de nieuwe tijd. Hij zelf hield zich aan de Dorpskerk, ongeacht wie er sprak. Hij had heel goed in de gaten dat er een hele ommekeer plaatsvond in de kerk. Alleen al dat tornen aan de historische betrouwbaarheid van het paradijsverhaal, de nieuwe liturgie, de nieuwe psalmberijming, de korte toespraakjes inplaats van preken die naar de diepte afstaken waren voor mensen als zijn vader bewijzen genoeg dat het snel bergafwaarts ging. Of dat zo was? Bert wist het niet. Zo lang hij onder de preek zat boeide het hem wel, maar doorgaans werd hij door het werk verslonden. Wat hij wèl wist was dat de bevindelijke orthodoxie van de oude schrijvers een taai leven had.

- Jullie komen maar gemakkelijk aan een auto tegenwoordig. Het hoort er bij, hè? Een ton krediet, daar kan nog wel tien mille bij.

- En jij zelf dan? Hij keek haar van terzijde aan.

- Hard voor gewerkt en contant betaald, zei Ria.

- Nou ja... je vader is er ook nog, hè?

Tot geen prijs wilde hij met haar gaan kibbelen, al kon hij niet alles over zijn kant laten gaan, want Ria kon scherp uit de hoek komen.

Ria keek naar buiten. Ze reden nu langs de Segbroeklaan met de hoge flatgebouwen. Links het Rode Kruis Ziekenhuis. Dat trok haar meer aan dan die woonkazernes, met hun flatneurose. In Arnhem had ze net zo lang gezocht tot ze inwoning had gekregen bij een ouder echtpaar dat via een kerkelijke instantie schoorvoetend een van hun overtollige kamers had willen afstaan en dan liefst aan een verpleegster en zonder herenbezoek vanzelfsprekend. Het waren goed-

[pagina 101]
[p. 101]

willende, ietwat teruggetrokken mensen, precies wat Ria verlangde, want in het Ziekenhuis moest ze al genoeg praten. Hij moest haar gedachten hebben geraden toen hij plotseling vroeg: - Heb je gezellige omgang?

- O, dat is prima in orde.

- Vriendjes?

- Bij de vleet, sneerde ze. Het onderwerp beviel haar niet, maar dat had hij niet zo gauw in de gaten.

- Ik denk dat die jonge dokters ook wel es graag met een mooi meisje uitgaan?

- Jonge dokters... iedereen heeft het over jonge dòkters als ik es een keer thuis kom. Bespottelijk gewoon. Ik hou niet van die rotsmoesjes, zei ze snibbig.

- Sorry, Ria, ik klets maar wat...

Bert wist zich zo gauw geen houding te geven. Hij had weinig ervaring met vrouwen en eigenlijk heel wat mooie jaren voorbij laten gaan. Zijn enige grote hartstocht was tot nu toe de tuin geweest, die al zijn overtollige energie had verbruikt.

Ria mokte nog wat na toen ze bij Houtmeijer tegenover elkaar zaten. Het was een vrij koele dag in het laatst van augustus. Nog een paar dagen en het korte strandseizoen was weer voorbij. Voor het eerst na vele dagen ongewoon nat weer stroomden de terrassen weer vol. Ze vonden een plaatsje in de zon, beschut tegen de scherpe noordenwind.

Haar woede was al gezakt. Wat zij had meegemaakt, daar kon Bert geen weet van hebben. Ze mocht hem zijn onhandigheid niet te zwaar aanrekenen. Zoals hij daar zat, kon ze met een zeker welgevallen naar hem kijken. Een jongen die ze van kind af kende en die nu een man was geworden die had doorgezet. Een kerel was hij wel. En lang niet onknap. Als hij dat zelfingenomen trekje maar niet had.

Toen zij thee had besteld, had hij er gauw thé-complet van gemaakt, in het prettige vooruitzicht op een wat langere zit en iets van een huiselijke sfeer tussen hen beiden.

Op de boulevard drentelden kleumig nog wat late badgasten. De meisjes in veelkleurige maillots, de heren met sportief open hemd, blazer en fantasiepantalons. Toch weer anders dan Bert in zijn stijf onberispelijk grijs maatcostuum. Ze keek steels naar zijn nagels waaraan hij wel een heel werk

[pagina 102]
[p. 102]

zou hebben gehad. Ze kende maar al te goed de zwart-groene tomatenhanden.

Ze wachtte tot de thee goed sterk was.

- Kijk es hoe mooi de zee nu is, zei ze.

- Ik kan niet naar alle moois tegelijk kijken, lachte hij.

Hé, dacht ze. Bert kan dus ook gewoon lachen. Zo kende ze hem niet. Hij was ook zo volmaakt anders dan Huib die het leven heel wat minder zwaar nam. Huib was een echte dagenplukker. Bert moest wel veel kansen voorbij hebben laten gaan. Maar dat hij haar met zijn anders zo koele grijze ogen verslond was voor haar een gewaarwording waarop ze niet was voorbereid. Ze had Bert, vooral door vaders gezeur, altijd alleen maar gezien als een ‘partij’, als een zakelijke mogelijkheid en als een wat haar betreft ongewenste partner. Ze probeerde zich te herinneren hoe hij was als kind en als knaap. Een bazige natuur, die vaak had gebotst met de hare omdat zij ook niet voor de poes was. Hij was altijd hardhandiger dan Huib als ze eens handtastelijk werden. Het was bij Huib doorgaans een spelletje, bij Bert veel meer een poging zich snel en afdoende te laten gelden. Huib wist er, hoe jong hij was, iets grappigs van te maken. Bij Bert ging het: gauw, gauw! Dat hij ook nu de gave niet bezat iets langzaam voor te bereiden bleek wel uit zijn onverhoedse vraag: - Zeg, is het nou helemaal uit tussen Huib en jou?

Ze schrok en keek zwijgend naar het wisselend spel van licht en schaduw op de kruivende golven. Onder het inschenken van het tweede kopje thee zei ze tamelijk koel: - Moet ik jou daar tekst en uitleg van geven?

- Dat niet... maar ik zou toch wel willen weten of de geruchten waar zijn.

- Zou je iets wijzer worden als ik het zeg?

- Ik denk van wel...

Ik had niet met hem mee moeten gaan, wist ze opeens. Het was wel geen doorgestoken kaart (of was het dat wel?), maar ze voelde opeens dat Bert ergens op aan stuurde waarheen ze niet wilde. Maar wist ze eigenlijk wel wat ze wilde? Ik ben helemaal op een verkeerd spoor terecht gekomen, dacht ze. Hier, tegenover haar zat een respectabele jongen met wie ze het goed zou kunnen hebben. Helemaal in haar

[pagina 103]
[p. 103]

eigen milieu. Ze dacht ook aan haar vader. Altijd weer die tweestrijd!

Het was nu zo vol geworden dat een echtpaar verlof vroeg bij hen te mogen plaats nemen. Ria schikte in en begon, toen Bert naar de ruitersport vroeg, in het algemeen een en ander over paarden te vertellen. Kort daarna stonden ze toch maar op.

Ria was hem op de terugweg nog een antwoord schuldig op de vraag of het nu helemaal uit was tussen Huib en haar.

Ze reden langs de duinen.

- Ik heb echt van de zee genoten, zei ze.

Ze overdacht wat hem er toe had gebracht zo onomwonden over haar en Huib te beginnen. In het gunstigste geval moest het zijn omdat hij haar niet wilde afsnoepen. Daar had hij vroeger ook nooit moeite voor gedaan, al had ze wel eens iets in zijn spelen en in zijn ogen gevoeld en gezien wat ze niet goed kon thuisbrengen. Hij was zo gesloten als een pot. Wat wist Bert? Wat wilde hij? Zo maar een visje uitgooien, of had hij misschien altijd - heimelijk - van haar gehouden? Het zou wel zo zijn als ze altijd van Bert gewend geweest waren. Hij leefde en werkte volgens een vast plan. Punt voor punt had hij een programma afgewerkt en zich door niets en niemand laten weerhouden. De reorganisatie van de tuin was de laatste barrière geweest. En ook die had hij bijna zonder hindernissen kunnen nemen omdat zijn vader lichamelijk niet meer in staat was geweest het bedrijf in stand te houden, laat staan te vernieuwen.

Hij had enorm geboft met een koude winter toen heel Europa schreeuwde om vroege produkten en van 't jaar had hij de eerste klap op zijn harde kop gekregen nu de tomatenprijs zo slecht was. Over-produktie, zei vader. Maar met de winst van het vorige jaar zou hij dit jaar toch zijn verplichtingen wel kunnen nakomen.

Ria had dat opgemerkt uit de gesprekken op vaders verjaardag. Er werd dan meestal nergens anders over gepraat dan over de tuin en nog eens de tuin.

Er waren al weer nieuwe winkels bijgebouwd in Waldeck. Het leek wel een Rotterdamse Lijnbaan te worden. Nu er ook steeds meer flats kwamen begon het op een woonwijk te lijken. Het stuk Waldeck dat tuingebied mocht blijven

[pagina 104]
[p. 104]

lag daar nu geïsoleerd als in een vreemd grondgebied.

- Er mogen niet meer dan vijftien bungalows op de oude tuinen gezet worden, zei Bert. - Een er van is voor onze familie gereserveerd. Als ik een vrouw had, Ria, dan zou ik er gauw werk van maken.

- Ga nou maar gauw naar je ketelhuis kijken, zei ze.

- Eerst effe verkleje... (Zo dicht bij huis begon hij vanzelfsprekend minder Haags te praten.) - Zie ik je nog vandaag?

- Nee... bedankt voor het ritje.

Hij deed het portier nog niet open. - Achter de kassen van je vader heb ik vroeger wel es een zoentje van je gestolen.

- Troost je daar dan maar mee, zei ze. Het klonk zo gek uit de mond van Bert. Zo flemerig. Niets voor hem. Had hij het werkelijk van haar te pakken? Of was hij nu in ernst aan het volgende punt van zijn levensprogram toe: een vrouw?

- Kijk Ria, zei hij nog gauw. - Daar op dat heuveltje is nog een schâloos hoekie zoals mijn vader dat noemt. Een mooi plekje voor een bungalow.

- Schei toch uit, Bert... dacht je nou heus dat ik daar met jou samen zou kunnen wonen omdat het zo goed in de kraam van mijn vader en van jou te pas komt?

Haar woorden staken hem als doornen. Hij moest zich beheersen haar geen scherp weerwoord te geven. Firma Stein en Van Bree zou wel een illusie blijven!

- Je zou het natuurlijk ook moeten willen..., zei hij, uit het veld geslagen.

- Liefde komt ongevraagd, Bert. Je bent een beste jongen, maar haal je niks in je hoofd. Ik ben nog niet zover. Nou... gedag thuis... ik vond het een fijne middag, zei ze, zich plotseling bezinnend op zijn duidelijk zichtbare teleurstelling.

Hij stak alleen maar een hand op. Ik heb het verknoeid, dacht hij. Ria is niet voor één gat te vangen. En eigenlijk wist hij nu nog niet eens of het nu werkelijk uit was met Huib of niet. Hij ging zich gauw verkleden en liet zich vooreerst niet zien in de huiskamer.

Ook in het ketelhuis kwam hij nog maar nauwelijks tot zich zelf. Hij stelde de thermostaat bij en schakelde de circulatiepomp in zonder er bij na te denken.

Zijn gevoel van eigenwaarde had vanmiddag een klap ge-

[pagina 105]
[p. 105]

kregen die aankwam. Maar de pijn zou niet lang duren - hij wist dat. Tegenslagen had hij altijd nog opgevangen met een onverzettelijke wil tot slagen. Ria dacht zeker dat hij in de mening verkeerde dat zij de enige vrouw op de wereld was die hier als tuindersvrouw haar plaats kon vinden. Het was zelfs de vraag of zij, met haar steedse manieren, wel een echte tuindersvrouw zoals hij die zich voorstelde, zou kunnen zijn. Een luxe popje paste niet in zijn levenspatroon waarvan elke draad met het motief van de tuin was doorweven.

Toch voelde hij zich teleurgesteld en gekwetst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken