Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 155]
[p. 155]

27

- Haib?

- Ja?

- Ik wou je wat vragen...

- Dat ken...

In de even vallende avondstilte hoorden ze het tijdsignaal van de tv bij de bovenburen. Acht uur. Er liep geen kip meer op straat. Huib liet zijn krant zakken.

Het was een van de weinige zaterdagavonden waarop hij thuis was. Bovendien had hij een week vakantie gevraagd want Martchen liep nu op alle dag. Hij wou graag in de buurt zijn als het kind geboren werd. Het had er al kunnen zijn, volgens de berekening.

Het flatje in een buitenwijk van Delft waar zij woonden was met steun van Kees gekocht. Martchens piano stond er met de portretten van thuis en boven het dressoir hing een gekleurde plaat van de bloeiende hei bij Wildeshausen, compleet met hunebedden.

Tussen de twee ramen, als pronkstuk, het glanzende biertonnetje dat dienst deed als bar. Er zat een deurtje in en bij het openen sprong er een lichtje aan. Huib had het in Zweden gekocht.

Martchen zette zich op de leuning van zijn stoel.

- Haib... (die ai-klank had ze niet kunnen afleren)... ik zou zo graag willen dat ons kindje bij mijn ouders thuis werd geboren...

- Wat is dàt nou? Alles is toch afgesproken met de kliniek?

De toon waarop hij tegen haar sprak was die van een vader tegen zijn kind.

- Ik zal zo alleen zijn... Jij onderweg... ik geen familie hier... moeder zou het zeker heerlijk vinden. En ik ook, Haib.

[pagina 156]
[p. 156]

- Je hebt dan toch het kind?

- Ja, dat is zo... maar toch zou ik graag naar huis willen. O... begraip het asjeblieft... ik wil het zo graag... je bent zo goed voor me, maar als je weg bent voel ik me soms zo eenzaam...

Hij legde zijn hand op haar knie, maar ze stond op. De houding waarin ze zat knelde. Hij zag haar naar de theetafel gaan. Wat duurden negen maanden lang! Er was een tijd geweest dat hij haar in haar zwangerschap mooi vond, maar nu ze last kreeg met het lopen begon hij net als zij naar het einde te verlangen. Bovendien was het met de nieren ook niet helemaal in orde.

- Is het al niet te laat om die reis te maken? Je zegt dat je hier niemand hebt, maar Kees en Alie zijn er toch!

- Ze zijn lief... maar ze hebben hun eigen kinderen en hun eigen zorgen.

- Ik zou je kunnen wegbrengen als de dokter geen bezwaar heeft, gaf hij aarzelend toe.

Er was iets in haar stem dat hem waarschuwde. Ze had zich dapper gehouden maar was nou aan het eind, dat merkte hij wel.

Hij stond op voor de rinkelende telefoon.

- Hier Huib Stein.

............

- Zou 't lang duren?

............

- Niet zo mooi, hè?

Martchen hield zich vast aan het dressoir. Ze kon beter staan dan zitten. Ze zag de frons op Huibs gezicht. Een prettige boodschap kon het niet zijn.

- Nou... as 't dan mot, dan mòt het, hè?

............

- O... wel goed... ik had haar juist naar haar ouders willen brengen. Ze loopt zogezegd op alle dag.

............

- Misschien... ik zal 't hem vragen...

Toen Huib de hoom neerlegde stonden ze tegenover elkaar.

- Of de duvel er mee speelt als ik es een paar vrije dagen heb...

[pagina 157]
[p. 157]

- Moet je weg, Haib? vroeg Martchen. Ze was nu wel heel wat gewend sinds ze met hem getrouwd was. Nooit zeker van zijn tijd. Altijd verrassingen. Altijd gehaast.

- Nol de Lange heeft in Hälsingborg een aanrijding gehad. Man doodgereje... Ze houden hem vast. Ja, in Zweden mot je dubbel oppassen met dat links rijden.

- Is het zijn schuld?

- Weet ik niet. Een ouwe heer stak plotseling de weg over, maar Nol reed boven de 50. Dat is een doodzonde in Zweden in de bebouwde kom.

Huib trok zijn bovenlip met duim en vinger samen. Dat was een gewoonte van hem als hij een snelle beslissing moest nemen.

Martchen zei niets. Ze wachtte af.

Even later had hij Kees aan de lijn.

- Mag ik effe? Ik val maar met de deur in huis, jôh... Mart wil graag naar haar ouders om daar het kind af te wachten. Ik zou haar brengen, maar net belt Flinterman op dat Nol de Lange in Hälsingborg een man doodgereje heeft. Ik mot er direct naar toe...

- Je wou mij zeker vragen of ik Martchen naar Wildeshausen wil brengen...

Iets voor Kees - altijd ad rem.

- Ja jôh... juist tegen de Pinksterdagen. Het treft slecht voor jou.

- Daar is misschien wel een mouw aan te passen.

- Denk je? Dan zou ik zover mee kenne rije en dan met de trein verder gaan. Of ergens een vliegtuig pakken. Jij moet natuurlijk weer zo gauw mogelijk op de zaak zijn.

- Geef mij Mart maar even.

- Hallo Kees...

- Mart... maak je niet ongerust. Ik breng je wel. Maar dat kan het best als we vannacht rijden en als de dokter het goedvindt natuurlijk.

- O Kees... wat lief van je... Ik ga direct inpakken.

............

- Hallo Kees... ik neem het maar even van Martchen over. Het is een beetje teveel voor haar inenen.

- Jij belt toch eerst de dokter, hè?

- Ja... dat doe ik... en ook Wildeshausen natuurlijk.

[pagina 158]
[p. 158]

- Over een uurtje ben ik bij jullie.

- O.K. en de groeten aan Alie...

 

Maandag, tweede Pinksterdag, wachtte Huib in Hälsingborg op Sjors.

De Scania van Nol had een lelijke dreun opgelopen bij het tevergeefs uitwijken. Nol zat in de gevangenis. Ze brachten hem flesjes limonade en wat snoep. Hij had een goede advocaat, maar het kon allemaal nog wel even duren.

Nol stond bekend om zijn harde rijden. Beroerd voor de jongen. Het kon je allemaal overkomen. Huib wist al wat Sjors weer zou zeggen: Met je ene been in de gevangenis, met het andere in je graf. Dat was het risico van de chauffeur. Wie dacht nog aan hen als ze met twintig ton goed van het veilingterrein afreden? Hoogstens kon je een Telexbericht krijgen voor een retourvracht. Of: kom gauw terug, we stikken in de komkommers.

- Alles goed gegaan met de vrouw? Schoonmama zeker in tranen?

- En niet zuinig ook. Of ze mekaar in geen jaren gezien hadden.

Huib zweeg er verder over. Hij was niet in de stemming om geintjes te verkopen. De gedachte dat Martchen vandaag of morgen zonder dat hij er bij was zou liggen te kermen van de pijn kon hij maar moeilijk van zich afzetten.

- Gelukkig dat de feestdagen achter de rug zijn, zei Sjors. - Al dat tuig op de weg! Ik heb van kind af een hekel an feestdagen gehad.

Sjors reed langs het kantoor van Ab Habil. Even doorgeven dat alles nu weer o.k. was.

Wat was hier alles bekend. Het was met hen als treinbestuurders. Elke boom, elke bocht, ieder torentje, elke brug konden ze dromen.

Alleen de mensen waren verschillend. Sjors mocht de Denen meer dan de Zweden. Die hadden het te goed. Geen bezetting meegemaakt. Net als de Zwitsers. Op het kantje af van hoogmoedig.

Dat ze vandaag niet naar Stockholm door moesten vond hij best. In Malmø gauw afladen en dan terug. Natuurlijk over Wildeshausen. Sjors merkte wel dat Huib zat te tobben.

[pagina 159]
[p. 159]

Dat was vaak het geval met jongens op de weg. Je zag het zo aan hun smoelwerken als ze in een of andere Raststätte aan tafel schoven. Er reden zeker wel vijftig duizend Nederlandse chauffeurs op de autobahn, werd er gezegd.

Eigenlijk wist je weinig van mekaar, behalve als je lang met dezelfde maat reed. Dat was ook het prettigste. En toch hielden ze mekaar de hand boven het hoofd want dat afgeven op hun beroep door de burgermaatschappij had een keerzijde. Er waren er maar weinigen onder hen die naar iets anders haakten dan naar hun woonkamer op wielen, naar het gezoem van de motor, naar de rustpunten onderweg, de sport om op tijd aan te komen en op tijd terug te zijn voor de volgende rit. De vertrouwde aanblik van een plukje wagens op een parkeerterrein - het geroezemoes in de café's, het eten en drinken, het rustige optreden van de Heinrichs en de Nielsens, de helle ogen van de blondines, de altijd weer voorhande verhalen over slechte wegen, een afgekocht kruis bij de douane, niemand zou dat leven voortijdig willen missen al hadden de meesten bij het naderen van de winter een raar gevoel in hun buik. Zaten ze er eenmaal weer midden in, dan ging het weer. Je kroop toch iedere dag weer door het oog van de naald.

En als er eens een mismoedige collega hun vak uitschold voor een moordenaarsvak, waren het alleen de ouderen die gingen aftellen hoe lang ze het nog zouden kunnen volhouden eer ze weer op het binnenland zouden worden teruggeworpen of op de veiling als pakknecht.

Naar Malmø was een stapje. Ze konden over Amager terug, dat was de kortste weg. Kopenhagen... Amager... Ik heb nog drie dagen vakantie... ga je mee, Martchen? Spijt, Martchen?

Huib rolde de ene sigaret na de andere.

- We have a Telex for you.

Over de schouder van Sjors las Huib mee. Fornuizen laden in Hamburg.

Daar had je het gegooi in de glazen!

- Dat komt slecht uit voor jou, Huib.

- We hebben geen mazzel. Fornuizen laden in de zomer, ja, dat ken natuurlijk geen dag wachten, sneerde Huib.

- Dienst is dienst jonge... zei Sjors alleen maar toen ze

[pagina 160]
[p. 160]

in Malmø hadden afgeladen en met de pont overvoeren naar Amager.

Huib kon toch niet nalaten te zeggen: hier was ik met Martchen, toen we drie dagen naar Kopenhagen gingen.

- Nèt negen maanden geleje, hè? Sjors grinnikte. - Ik noem het maar een prestatie...

- Niks geen prestatie..., zei Huib. - Ik vraag me af hoeveel kindertjes er van jou op de wereld rondlopen.

- Nooit klachten gehad. Nou ja, behalve die ene keer. Ik heb es een merakel mooi meisje meegenomen onderweg. Dat mocht toen nog. Nou ja, het kwam er van hè? Had ik ook niet kenne denke. Een meisje om door een ringetje te hale... Denk maar niet dat die ouwers mij dat vrouwtje gunden, hoor. Een tweeling, hoe bestaat het, Huib. Fijn katteliek waren ze. Ze wilden me niet eens zien heb ik later van me baas gehoord. Rijke lui. Kinderen in een klooster. Dat meisje ook misschien. Ik weet het niet. Jammer was het. Ik had 'er bèst wille trouwe, hoor. Ik ben maar blij dat jij Martchen niet besjoechemd heb... Dat wijfie van jou komt uit een goed nest.

- Daar is ze dan nou weer naar toegevloge zei..., Huib.

- Dat kan ik haar in haar toestand toch moeilijk kwalijk nemen, zo'n beetje heimwee. Wij zijn nou eenmaal geen jongens die elke dag precies om zes uur voor de deur staan.

- Toch ben ik er niet helemaal gerust op. Als we in Hamburg zijn wil ik eerst even bellen.

- Doe dat, jôh...

Huib voelde de kameraadschap.

- Dat wordt zeker een nachtje overblijven in Hamburg...

- Voor jou een straf en voor mij misschien een pleziertje. Ik heb daar nog een goeie ouwe kennis. Jammer genoeg wil ze niet met me trouwen...

Sjors zweeg er verder over en Huib had genoeg aan zijn eigen gedachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken