Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Hoofdstuk II
Eindelijk werk!

Na zich zonder succes in de Arbeidsbeurs te hebben begeven, stapte mijnheer Zandstra op zijn fiets, knoopte zijn jas hoog dicht en sloeg den weg naar Eindhoven in. Het was ruim een uur fietsen, doch hoewel het snerpend koud was, zag hij niet tegen den tocht op, daar hij het windje in den rug had. Na tien minuten moest hij voor den overweg van den spoorbaan afstappen, aangezien de slagboomen gesloten waren. En terwijl hij wachtte en zijn koude vingers warm blies, kwam een mager mannetje op hem af, dat eenigszins schuw tegen zijn pet tikte.

‘Meneer’, begon hij, huiverend van de koude. ‘Mag ik u iets verkoopen? Ik ben werkloos sigarenmaker en loop al drie maanden zónder. Ik heb een groot gezin, meneer, dat kunt u gelooven en de tijden zijn hard, meneer’.

‘De tijden zijn héél hard, beste man,’ antwoordde mijnheer Zandstra ernstig, doch er lag een blik vol medelijden op zijn gezicht. ‘Ik zelf ben óók al maanden zonder werk. Ik heb niets te missen, geen cent, geloof me’.

De sigarenmaker keek hem onderzoekend aan. Zou die mijnheer met zijn nette jas en zijn nog keurige schoenen waarheid spreken? Hij kon het bijna niet gelooven en daarom drong hij aan: ‘Toe, mijnheer, ik wil niet bedelen. Kijkt u eens, ik snij kleine vogeltjes en poppetjes uit hout. Koopt u er eentje van me voor een kwartje? Toe nou’.

‘Werkelijk, het spijt me, maar ik zou het niet met mijn geweten kunnen goed praten, als ik mijn laatste geld op zóó'n manier zou wegdoen’.

De werklooze sigarenmaker haalde de schouders op. Zijn hand gleed in een van zijn uitgescheurde zakken en kwam terug met een paar kunstig uitgesneden vogeltjes

[pagina 14]
[p. 14]

en mannetjes. En midden op de handpalm lag een heel klein houten molentje, donker glanzend en heel eenvoudig.

‘Wat is dat?’, vroeg mijnheer Zandstra nieuwsgierig, zich voorover buigend. ‘Snij je die molentjes ook?’

‘Wat zal ik u zeggen, meneer. Ik dacht er aan te beginnen, dit is het eenige wat ik in mijn bezit heb. Koopt u zoo'n vogeltje van me, meneer’.

‘Geef me dat molentje maar......’, antwoordde mijnheer Zandstra op vreemden toon.

‘Maar dat heeft geen waarde, mijnheer. Die vogeltjes......’

‘Voor mij heeft het wel waarde, beste man. Hier, meer kan ik onmogelijk missen’.

‘Daar wil ik het graag voor afstaan, meneer. Dank u wel, meneer’.

En de man tikte aan zijn pet en stopte het dubbeltje in zijn zak. Op het zelfde oogenblik passeerde een trein en even later gingen de boomen omhoog.

Mijnheer Zandstra bekeek het houten molentje aandachtig. Toen borg hij het zorgvuldig weg en terwijl hij op zijn fiets stapte en doorreed, kwam er een glimlach op zijn gezicht. Voor het eerst waren zijn oogen weer vroolijk.

‘Zou het geluk geven?’, mompelde hij.

In Eindhoven aangekomen begaf hij zich allereerst naar een familielid, dat echter niet thuis was. Daarna fietste hij naar een oude kennis, doch deze lag ziek te bed en het was precies half twaalf, toen hij verkleumd en hongerig in een der drukste straten stond, niet wetend wat nu te doen.

Mijnheer Zandstra verkeerde in geen prettige positie. Hij had nog enkele guldens in zijn portemonnaie, doch hoewel hij echte trek had, wilde hij geen onkosten in een lunchroom gaan maken. Hij dacht na en staarde moedeloos door de straat, waar de sneeuwvlokken wegsmolten

[pagina 15]
[p. 15]


illustratie
‘Zou het geluk geven?’, mompelde hij.


[pagina 16]
[p. 16]

in de zwarte modderplassen. Eindelijk besloot hij bij een bakker een paar broodjes te koopen en deze op straat op te eten. Dan zou hij wel verder zien.

Met die gedachte bezield, keerde hij zich om, lette niet op het verkeer en een jongen op een bakfiets raakte juist de voorband van zijn eigen rijwiel. Door de schok glipte de fiets uit mijnheer Zandstra's hand, en viel. Mijnheer Zandstra bukte zich haastig en kon de fiets nog juist op tijd vastpakken, doch door de beweging gleed er iets uit zijn vestzak.

Het was het houten molentje, dat met een dof geluid op straat viel. Opnieuw bukte hij zich, om het op te rapen. En terwijl hij het greep, gleed zijn fiets voor den tweeden keer weg.

Eensklaps klonk een hevig gekraak en gepiep van remmen. Een groote, donkerblauwe auto had de fiets finaal overreden. Er lag slechts een hoopje gebroken onderdeelen en verbogen stangen. Als de pennen van een stekelvarken staken de spaken door de banden heen.

In minder dan geen tijd hadden velen zich om den beduusden en onfortuinlijken wielrijder geschaard. Natuurlijk ontbrak het niet aan kwaadaardige uitroepen en verwenschingen aan het adres van den automobilist.

‘Wat schreeuwen jullie toch?’, zei mijnheer Zandstra, pijnlijk glimlachend. ‘Die man kan er niets aan doen. Het is mijn eigen schuld, ik had beter moeten uitkijken. Toe, loopen jullie door.’

‘Hij is waarempel uitgestapt, die woesteling!’, riep een slagersjongen.

Inderdaad was de prachtige auto een eindje verder gestopt en een heer in een bontjas liep vlug op het troepje omstanders toe. Ze maakten langzaam een opening, zoodat hij de verwoesting kon aanschouwen.

‘Sapristi!’, lachtte hij. ‘Dat ziet er treurig uit. Heele-

[pagina 17]
[p. 17]

maal niet bezeerd, mijnheer?...... Maar...... wat drommel...... ben jij het Zandstra?’

‘Niemand anders, Henk, oude jongen, hoe gaat het?’, riep mijnheer Zandstra. Zijn oogen lachten en hartelijk stak hij beide handen uit, die de ander stevig drukte.

‘Wat een toevallige ontmoeting. Wel, wel, wat geweldig leuk. Toe, kerel, laat die fiets maar door een van die jongens meenemen, die is geen cent meer waard. Mag ik je een lunch aanbieden? Ik heb je een massa te vertellen’.

Mijnheer Zandstra keek van hem naar de gehavende fiets en toen weer naar boven. Een glimlach kwam om zijn mond. ‘Het is zooals je zegt, Henk, alleen het belastingplaatje heeft nog waarde’. Hij bukte zich en greep het verbogen stuur. Het bewuste plaatje viel rinkelend op straat.

‘Hier!’ zei de automobilist tegen een jongen met een pienter gezicht. ‘Hier heb je wat voor de moeite. Wil je het stoffelijk overschot van dit vehikel ergens kwijt zien te raken. Maar haal het van de straat af, want het ligt in den weg.’

‘Wat graag, meneer!’, zei de jongen en meteen was er al een vriendje, die hem wilde helpen.

Mijnheer Zandstra wierp een laatsten blik op de fiets, waar hij zoovele jaren pleizier van gehad had. En toen liet hij zich door zijn ouden schoolvriend meenemen naar de auto, die geduldig te wachten stond.

 

*

 

‘En beste kerel, vertel nu eens iets van je zelf. Ik hoop, dat het niet zoo somber zal zijn als mijn verhaal!’, zei mijnheer Zandstra nieuwsgierig. Ze hadden zich in een der groote restaurants op het Eindhovensche stationsplein te goed gedaan aan een heerlijke warme lunch en onverwijld had mijnheer Zandstra op herhaald verzoek

[pagina 18]
[p. 18]

van zijn metgezel zijn treurige omstandigheden moeten vertellen, waarin zijn gezin en hij verkeerden.

Mijnheer Dalhuis presenteerde een fijne sigaar, schrok op uit zijn overpeinzingen en glimlachte.

‘Mijn avonturen kan ik je in drie minuten vertellen, oude jongen,’ zei hij warm. ‘Ik heb, wat je noemt, geluk gehad in de wereld. Zooals je weet ben ik acht jaar geleden naar Brazilië gegaan, zonder geld, zonder toekomst. Maar ik heb daar een fijn baantje kunnen krijgen en mij weten op te werken. Twee maanden geleden ben ik naar Holland overgestoken, als directeur van het eerste Europeesche filiaal van onze maatschappij. Ja, daar kijk je van op, hè? Dat er menschen zijn, die in deze crisistijden den moed hebben om nog filialen op te richten. Maar ze zijn er werkelijk hoor en ze lieten alles aan mij over. Eerst dacht ik mij in Amsterdam of Rotterdam te vestigen, doch bij nader inzien leek mij het Zuiden van het land beter en ik ben toen eerst in Eindhoven gaan neuzen. Het resultaat is, dat ik hier een flink kantoorgebouw heb kunnen huren, voorloopig voor vijf jaren en op het oogenblik zijn we bezig de boel daar in te richten. Volgende week komt een der directeuren over en zullen wij personeel aanwerven.’

Hij zweeg en trok bedachtzaam aan zijn sigaar. Mijnheer Zandstra keek hem van terzijde aan en dacht na. Koortsachtig werkten zijn hersenen, doch de brandende vraag, die hem op de lippen kwam, drong hij terug......

‘Zie je......,’ zei mijnheer Dalhuis, met zijn aangeleerd en typisch accent, ‘mij dunkt, dat we elkaar niet op een beter tijdstip tegen het lijf konden loopen.’

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Je bent toch zonder werk?’

‘Helaas wel, Henk.’

‘Maar kerel, snap je dan niet, dat je weer kunt werken? Kom bij mij. Ik heb minstens twee boekhouders

[pagina 19]
[p. 19]

noodig, eerlijke, ervaren kerels. Je bezit die beide eigenschappen, daar ben ik van overtuigd.

Mijnheer Zandstra zat een paar minuten sprakeloos. Toen keek zijn oude makker hem verbaasd aan en hun handen vonden elkaar in een stevigen greep.

Mijnheer Zandstra huilde. Hij schaamde zich daar niet voor. De tranen welden in zijn oogen en biggelden langs zijn magere wangen.

‘God zegen je, Henk......’

‘Laat je sigaar niet uitgaan......,’ zei mijnheer Dalhuis nuchter, doch zijn stem trilde.

Wat later betaalde hij den kellner en verlieten ze het restaurant. Toen ze in de auto zaten, greep mijnheer Zandstra zijn vriend's arm.

‘Henk...... rijd even naar het postkantoor. Ik moet...... ik moet mijn dankbaarheid en mijn blijdschap luchten. Laat mij een telegrammetje naar Maria sturen. Ze zal zoo blij zijn...... zoo vreeselijk blij...... en Liesje ook en Paul.’

‘A1 wou je naar Den Bosch tuffen!’, zei mijnheer Dalhuis goedig. ‘Ga nou maar gauw telegrafeeren en doe mijn groeten aan je vrouw.’

Mijnheer Zandstra hoorde 't al niet meer. Hij was met drie sprongen naar binnen. En hij verzond 't telegram...... dat kort daarna met duidelijke letters op het bekende groene formulier geschreven stond. Op een formulier, dat beefde in de handen van mevrouw, toen zij bijna ademloos van opwinding naar Liesje's kamer holde.

‘Vader heeft weer werk...... Vader heeft weer werk......’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken