Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 112]
[p. 112]

Hoofdstuk XVI
En 's nachts.....

Over het golvende land van Zuid-Limburg goot de maan haar helder wit licht. Alles was wit door de dikke laag sneeuw, zelfs de telefoondraden, die door bergen en dalen van paal tot paal lijnden en met moeite de zware vracht torschten. De stormwind was bedaard en in de natuur was het vredig en stil, als dé heerlijke stilte van een Kerstnacht.

Het was ongeveer een uur of twee in den vroegen morgen, toen Paul zich oprichtte van de rustbank. Door het primitieve venster kwam het maanlicht helder in de rotswoning. De jongen liep naar het raam en keek met doffe oogen naar buiten. De zware stammen van het sparrenbosch staken scherp af tegen al die ongerepte sneeuw rondom en af en toe drong de kreet van een nachtvogel tot hem door.

Paul zelf verkeerde in een toestand van gedeeltelijke verdooving. Hij had een hoogroode kleur en zijn lippen waren kurkdroog. Wanneer een dokter hem op dat oogenblik gezien zou hebben, zou hij hem onverbiddellijk meteen onder de wol hebben gestopt. Want Paul had hooge koorts! Hij had een ziekte onder de leden, hoewel Laval en zijn vrouw in de meening verkeerden, dat hij al weer opknapte.

Het was Laval's plicht geweest, reeds denzelfden dag dat Paul door hem gevonden was, een dokter te raadplegen en wanneer hij zulks gedaan had, dan was Paul zoo vlug mogelijk naar een ziekenhuis vervoerd geworden. De vijf dagen dat hij zonder eten of drinken in de gangen van de vochtige en sombere grot had vertoefd, hadden zijn krachten gesloopt, en hoe goed vrouw Laval het ook

[pagina 113]
[p. 113]

met hem gemeend had, de paar borden pap waren niet genoeg geweest, om het verzwakte lichaam in die primitieve rotswoning sterker te maken.

Hoewel Paul met groote oogen door het raam naar buiten keek, had hij absoluut geen besef van wat hij zag. Hij was langzaam van de rustbank gestapt mett de handen tastend voor zich en de oogen wijd geopend. Maar hij wist niet, dat hij was opgestaan. Op den tast was hij naar het raam geloopen, zonder zich ergens aan te stooten. Nadat hij enkele minuten stil had staan kijken met nietsziende oogen, liep hij even langzaam en voorzichtig naar het triplexschot.

Hij opende geluidloos de deur. In de ruimte die hij nu betrad was het volslagen duister, omdat daar iedere opening in den muur ontbrak. Maar Paul wist van Laval's woorden, waar zich het gat bevond, dat toegang gaf tot de grot.

En zonder iets te kunnen zien in het duister vond hij onmiddellijk de lage opening, waar slechts een dunne lap verbleekte landhuisjesstof voor hing. Even later stond hij gebukt in het smalle gangetje. Zonder licht, zonder overjas, zonder pet en natuurlijk zonder het minste voedsel.

In dien droomtoestand begon hij het gangetje te volgen. Zoo vond hij spoedig rechts de toegang naar buiten, doch daar had hij niets te maken. Hij liep rechtdoor, dus in de richting van het ingewikkelde gangenstelsel van de grot. De gang werd langzamerhand breeder en hooger en eindelijk kon hij recht op doorloopen. Dat ging voetje voor voetje, angstig voorzichtig. En steeds hield hij beide handen tastend voor zich. Maakte de gang een bocht, dan was het alsof hij die bocht vooruit voelde aankomen en geen enkelen keer raakten zijn vingertoppen den vochtigen muur.

Paul slaapwandelde......

Slaapwandelen op zich zelf is buitengewoon gevaarlijk.

[pagina 114]
[p. 114]

Er zijn gevallen bekend, dat lijders aan die ziekte soms heele wandelingen in den nacht ondernamen en verschillende handelingen volbrachten, om daarna weer terug te gaan naar hun bed en verder rustig door te slapen. Wie eenmaal een slaapwandelaar is tegengekomen, zal dat niet licht vergeten. De lijder loopt voetje voor voetje, heel stil en bijna altijd met de handen beschermend voor zich houdend. Vaak heeft hij de oogen open, doch hij ziet niets. Hij loopt en handelt, zonder het te weten, doch steeds heeft hij een doel. Vaak is de handeling die een slaapwandelaar volbrengt heel simpel. Hij zal 's nachts ontwaken, zijn bed verlaten, uit zijn slaapkamer schuivelen en bijvoorbeeld alleen een kastdeur sluiten in de gang, om daarna terug te keeren en door te slapen. Maar er zijn ook gevallen bekend, dat ongelukken gebeurden. Menschen die al slaapwandelende te dicht bij een open venster kwamen en naar buiten vielen, om maar een voorbeeld op te noemen. Eén maatregel moet steeds voor oogen gehouden worden. Wanneer men mocht ontwaken en bijvoorbeeld op de gang iemand van het gezin ziet loopen, op een manier dat men denkt dat hij in zijn slaap zijn kamer verlaten heeft, dan moet men absoluut zorgen, hem nimmer te verschrikken. Want plotselinge schrik kan soms den dood beteekenen. In de meeste gevallen slaagt men er in hem langs een zoet lijntje weer in bed te krijgen, zonder ook maar iets te spreken en den volgenden morgen zal de slaapwandelaar zich niets van het gebeurde herinneren.

Het wonderlijke, dat slaapwandelaars zich zelfs in het volslagen duister nergens tegen stooten, was oorzaak dat ook Paul ondanks de grillige vormen der gangen, nergens tegen aanliep. Was dit wel het geval geweest, dan zou hij vermoedelijk wakker geschrikt zijn, doch hij liep verder en verder, passeerde zijgangen en inhammen, liep trapjes op en af en scheen geen moment te aarzelen. Kwam hij

[pagina 115]
[p. 115]

bij een twee- of driesprong, dan nam hij een der twee of drie gangen, zonder de andere gangen op te merken.

En nu was er iets buitengewoons! Iets dat zeer onwaarschijnlijk leek, doch toch gebeurde. Want hoewel Paul bewusteloos was geweest, toen Laval hem naar de rotswoning had gedragen, zoodat Paul den weg dus geen seconde had gezien waarlangs hij gered was, nam hij nu precies dien zelfden weg!

Zonder ook maar eenmaal te wijfelen, koos hij met open, nietsziende oogen de vlugste en zekerste route.

Doordat hij voetje voor voetje opschoot, vorderde hij niet snel, maar hij hield ook niet eenmaal stil om te rusten. Toen hij echter een kwartier onderweg was, begonnen zijn lippen te bewegen en ging hij woorden stamelen. Het was niets anders dan ijlen, praten tijdens een koortsaanval. En in de stilte van de onderaardsche gangen, in het absolute donker, klonk zijn heesche stem: ‘Inspecteur Zandstra...... ik ga geld verdienen...... ik kom al, inspecteur...... nog even geduld...... hoû je maar taai Kool...... ik weet het wel...... je bent niet zoo slecht...... als ik eerst dacht. Deze gang...... dit trapje...... Liesje...... je krijgt een biefstuk van me...... dorst...... ik heb zoo'n dorst......

Zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd, zijn handen waren klam. Maar zoo ziek als hij was, hij liep door, steeds verder. Slechts één drang was er in hem...... tijdig bij de drie mannen te komen, om hen den uitgang te wijzen. Wanneer Paul normaal geweest was, zou hij nimmer zoo onvoorbereid de grot zijn ingedrongen. Zoo zonder licht, zonder voedsel en drinken. Maar sinds het moment, dat hij in Laval's nederige woning ontwaakt was, had de gedachte aan de drie mannen hem niet verlaten. En hoewel Laval hem eindelijk scheen te gelooven en zijn woord van eer had gegeven, dat hij den volgenden morgen met Paul een onderzoek zou gaan instellen, had

[pagina 116]
[p. 116]

de jongen niet zoolang kunnen wachten. Hij was ingeslapen met de gedachte bij de ongelukkigen in de grot en hij was van hen gaan droomen. Van Kool met zijn sluwe oogen en zijn scherpe neus, van Valk met zijn breede schouders en zijn angst voor spoken en tenslotte van den inspecteur, wiens kalm optreden hem zoo geimponeerd had.

Toen, in den droom, had er een stem geklonken. Een stem in zijn hart, die hem herinnerd had aan die drie mannen. En Paul's besluit was genomen, hij zou niet wachten tot de dageraad aanbrak...... hij kon eenvoudig niet langer wachten. Iedere seconde, die hij langer op zijn legerstede zou doorbrengen, zou een der drie opgeslotenen kunnen dooden......

*

 

Ruim een uur nadat hij voor het venster had gestaan en over het witte dal had gekeken, bereikte hij eindelijk de plek, waar Laval hem gevonden had. Het was een smalle, lage gang, stikdonker en tochtig. Laval had verteld, dat Paul ongeveer midden in de gang had gelegen en nu bleef Paul ook op dat punt staan. Zijn beenen weigerden hem bijna den dienst, zijn hoofd was nat van het transpireeren en zijn adem zwoegde. Hij wankelde heen en weer, doch met al de kracht die nog in hem was hield hij zich staande.

Plotseling klonk een vreemd geluid achter hem. Het was het typische geluid van kleine pootjes op een harden bodem. Paul bukte zich voorzichtig en zijn handen tastten boven den grond. Toen voelde hij eensklaps iets zachts en harigs. Een warm lijfje wreef zich tusschen zijn klamme handen......

Het was Jimmy.

Jimmy, door wiens verdwijning Laval Paul bij toeval had gevonden. Jimmy, het verstandige, watervlugge aapje, dat Paul gevolgd was.

[pagina 117]
[p. 117]

En Jimmy ging parmantig op zijn achterpootjes staan en trachtte in het donker Paul's aandacht te trekken. Het was alsof hij zei: ‘Ga toch mee, terug naar huis, Paul...... je bent ziek en je zult hier verdwalen!’

Maar als Jimmy op menschenmanier had kunnen spreken, dan had Paul hem toch niet begrepen. Hij bukte zich wat dieper en nam Jimmy voorzichtig op den arm.

En nu alleen met de linkerhand tastend voor zich, vervolgde hij zijn wanhopige wandeling.

Het aapje nestelde zich ondertusschen warm tegen zijn jasje en sloot zijn pientere kraaloogjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken