Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmentenToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.76 MB)

Scans (15.59 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Baur



Genre

drama

Subgenre

verzameld werk
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten

(1960)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

Vijfde bedrijf
Triclinium in Allectus' villa

Prachtige maaltijd. Allectus aan tafel met Camillus, hovelingen en heren, Claudia, Gellia en andere vrouwen. Slaven en slavinnen dienen.
De genoten liggen wellustiglik op tafelbedden uitgestrekt rond de Sigma; de vrouwen zitten. In den achtergrond ene grote gordine.
Geklang en gezang van omhoog.
 
En als de goede Vader,
 
bij wiens gefrons de olympus trilt,
 
de Goden al te gader
 
verblijden wilt,
 
dan wenkt hij Hebe schalk en blond,
 
en heet haar nektar halen. -
 
Ei, drinkerskoning, laat in 't rond
 
de gulden schalen kralen.
 
 
 
En uit omkransde amforen
 
schinkt Hebe daar zij lonkt en lacht,
 
en oefent in 't bekoren
 
haar tovermacht.
 
Haar blikken schieten wond op wond,
 
der Goden ogen stralen. -
 
Ei, drinkerskoning, laat in 't rond
 
de gulden schalen kralen.
 
 
 
De goddelike willen
 
beheerst allengs het godlik nat;
 
Diana zelf aan 't rillen
 
ligt liefdezat.
 
De Vader hangt aan Hebe's mond,
 
men weet hij kent geen palen. -
 
Ei, drinkerskoning, laat in 't rond
 
de gulden schalen kralen.
[pagina 210]
[p. 210]
 
De lonken spreiden vonken,
 
het voorbeeld volgt de geerten in,
 
de Goden neêrgezonken
 
wint drank en min.
 
Daar volt een nevel geurig bont
 
de goddelike zalen. -
 
Ei, drinkerskoning, laat in 't rond
 
de gulden schalen kralen.
de genoten
de handen klakkend.
 
O prachtig, overheerlik, goddelik!
eerste genoot
 
Weleedle Heren, minnelike Vrouwen,
 
ik bid u, doet nog eens de bekers vollen
 
met dezen drank, dien ons de Goden moeten
 
benijden, van rondom de tafels, waar
 
de steeds in jeugd herbloeiende Godin
 
den nektar schinkt. Geen wonder smaakt men, drinkt
 
geniet men hier wat den olympus afkomt.
 
Het troont hier iemand in ons midden, die, -
 
is 't hij niet die op den olympus woont,
 
in mensenlijf hier uit het zoele zuiden
 
gekomen, om het killig noorderland
 
op zijne beurt in lusthof te herscheppen, -
 
toch voor hem niet moet wijken, spijts den naam van
 
der Goden God, den Vader, Jupiter.
 
Een wilde streek, door wilde zee belegerd,
 
door wezens wilder nog bewoond, zo lag
 
dit land hier, 't wildste land der hele wereld.
 
En de oorlog woedde er steeds op land en zee,
 
verplette op zee de schepen tegen een
 
en deed de woonsten blaken op het strand.
 
Van alle kanten rezen sombre burgen
 
en torens, dreigend teken van den krijg.
 
Een man verscheen. Het straalde iets bovenmensliks
[pagina 211]
[p. 211]
 
rond hem: het krijgsgerucht verstierf allengskens;
 
geen wilde schepen meer op deze zee
 
die moord en brand op deze kusten spreidden.
 
Een teken zijner hand - en burg en toren
 
verdwenen, en het eertijds wilde land
 
verandert langzaam in een groenen lusthof,
 
waar, lijk de blanke bloemen in het veld,
 
van alle kanten luisterlike villa's
 
verschijnen in de plaats der sombere burgen.
Hij bemerkt dat Allectus onvrijwilliglik enen blik op Camillus werpt.
 
Wel dreigt in 't zuiden nog een oorlogsgod
 
en toornt, omdat de vrede hier wil heersen,
 
maar, groots en vreedzaam, toont hij hem den lauwer
 
en buigend onderwerpt zich Mavors en
 
beveelt den wilden oorlogsdraf te staken
 
die veld en woonst verwoest. En heerlik straalt
 
de vredezon om 't hoofd van Moerlands godheid.
 
Gij, uitverkoornen, die hem heden zien moogt
 
en den olympus waar hij troont begroeten,
 
zo ledigt nu de bekers waar de nektar
 
in tintelt en roept allen uit met mij:
 
Lang leve Allectus Jupiter Augustus!
allen
drinkend.
 
Lang leve Allectus Jupiter Augustus!
camillus
in zijn eigen.
 
Gij platte vleier van den nieting, dien
 
gij morgen reeds misschien misprijzen zult
 
wen zijne nederlaag in de oog zal slaan!
 
Heel Moerland is zo goed als 't onze reeds,
 
't Is hij niet die Constantius zal weren
 
van uit dit open land, en reeds bereidt zich
 
de vloot Britanie weder te bezetten.
 
Bezie dat in zijn trotse nietigheid!
[pagina 212]
[p. 212]
 
Wie weet, misschien heeft hem de wijn genoeg
 
bedwellemd reeds, opdat zijn ijdel hert,
 
als laatste hoop, zich met die tale paaie.
 
Het walgt mij in het diepste mijner ziel. -
 
Allectus, daar gij mij slechts morgen kunt
 
bescheiden, bid ik u mij de uur te stellen
 
dat ik uw antwoord mag verwachten, om
 
het aanstonds Caesar weêr te melden.
Hij maakt zich gereed om te vertrekken.
allectus
 
Hoe,
 
zo haastig, Primicerius?
camillus
opstaande.
 
Allectus,
 
ik wens aleen te zijn.
allectus
 
Doe wat u aanstaat. -
 
Men leide den legatus naar zijn kamer
 
en lette op wat mijn eedle gast mocht wensen.
Een kreet buiten.
 
Wat is dat buiten?
Een slaaf af.
camillus
 
Gudruns stem. O wee!
 
Misschien mishandelt, hoont men, slaat men haar,
 
en ik mag haar niet bijstaan als ik woude.
 
Ik ben hier als gezant en moet mijn zweerd
 
ter schede laten.
Komt de slaaf.
de slaaf
 
Goddelike Augustus,
 
er was een slaaf ontsnapt; men voert ze weder.
[pagina 213]
[p. 213]
allectus
 
Wie?
de slaaf
 
Gudrun, goddelike keizer.
allectus
 
Ga,
 
en breng ze hier.
De slaaf af.
camillus
 
Van hier vertrek ik niet.
 
En niemand zal ze honen in mijn bijzijn.
claudia
 
Gij ziet hare onderdanigheid, Allectus,
 
en dat gij ons geen zachtheid moestet raden.
gellia
 
Eilaas, mijn arme Gudrun!
de genoten
 
Gudrun, Gudrun.
Allen kijken naar de zijdeur. Gudrun komt binnen, wijst de slaven van zich af en rukt enen doek van voor haren mond.
allectus
 
Zij is te schoon om langer slaaf te blijven.
gudrun
 
Uw hand van mij, oneedle slaaf. - Blijft achter. -
 
Allectus, Claudia, het is een jaar
 
geleden dat men mij ter villa bracht.
 
Ik kwam hier toe door wanhoop neêrgeslegen,
 
Gij naamt het u te baat en doemdet mij
 
tot slave, mij, uws Keizers dochter, mij,
 
eens konings bruid. Ik herdde, want de wanhoop
 
had mijnen geest verduisterd, mijn gevoel
[pagina 214]
[p. 214]
 
verstompt, en machtloos lag ik onder u
 
en onder uwen voet. Op heden rijze ik,
 
en ken mijn eigen weerde. Ik ben geen slave,
 
ben nooit slavin geweest. En, scheen het anders,
 
verneemt het allen, 't was dat Gudruns ziel
 
uit Gudruns lijf was. Heden keert zij weder.
 
Mijn koning had ze meê, mijn zeekoning.
 
Nu is hij weder, ik heb hem gezien,
 
mijn koning, o mijn koning! En hij nadert,
 
en wie gefaald heeft zal hij straffen. Beeft,
 
gij al die schuldig zijt.
claudia
 
Herdt gij dat langer,
 
Allectus? Slaven, grijpt ze vast.
gellia
 
Matrona,
 
vergeef het haar: zij doolt.
gudrun
 
Eerbiedig mij,
 
een koningin, o Claudia; zo niet,
 
zo klaag ik het aan mijnen koning en
 
zijn koningin laat hij niet strafloos honen.
claudia
 
Hebt gij gene oren, slaven?
allectus
aan de slaven.
 
Achteruit! -
 
Zij is te schoon, te godlik schoon; nog schoner
 
in deze vreemde dweperij die stralend
 
haar godlik wezen overtrekt, en schichten
 
van uit hare ogen schiet. - O maagd,
 
gij biedt mij wederstand, maar zijt de mijne.
Hij spreekt aan een slaaf die aanstonds vertrekt.
[pagina 215]
[p. 215]
camillus
in zijn eigen.
 
De wellust straalt uit zijn bedronken ogen. -
 
Allectus, wees voorzichtig, want ik voel
 
in sombre razernij mijn bloed aan 't koken.
gudrun
buitenwaarts.
 
O Herwig, ik ben hier! Verhaast u!
 
Dat u het stralen dezer lichten herwaarts
 
geleide door den nacht. O kom, verschijn,
 
en dat uw blik de dwergen beven doe,
 
o koning, en voor uwe voeten storten.
Zij staat als verrukt. Het onzichtbaar muziek gaat opnieuw aan het spelen, met een zweem van het lied in het begin gezongen. De gordinen in den achtergrond schuiven open. Men ziet het atrium der villa in lusthof herschapen. Het impluvium is ene fontein waarrond een priëel. Bosselkens in het ronde en grote vreemde planten. Hier en daar tussen de bosselkens en de bomen ziet men de gaanderij die het atrium omgeeft, en in het priëel Hilde en andere maagden.
de genoten
 
Hoe schoon, - een droom, - een wondre toverij!
een genoot
 
O nooit zag Rome, in zijne grootste weelde,
 
de pracht die uwe keizerlike goedheid
 
in uwer dienaars ogen schittren doet.
allectus
 
De keizer wenst den eedlen gasten vreugd.
De genoten groeten en trekken langzaam den hof binnen.
hilde
 
O wee, beziet ons Goden, zaalge helden!
de maagden
 
O Goden, zaalge helden, ziet uw' dochters!
camillus
 
Bij Mars! ik kan, ik mag niet weg van hier,
 
en moet mijn zweerd dien maagden weigren.
 
Hier dreigt iets schrikkeliker.
[pagina 216]
[p. 216]
gudrun
uit haar dromen schietend.
 
Mijne maagden! -
 
Allectus, ik beveel u, ga verlos ze.
allectus
 
Blijf hier, o schone Gudrun.
De gordinen schuiven toe. Camillus is blijven staan onmiddellik er bachten.
gudrun
 
Herwig! haast u,
 
ik heb iets schrikliks in zijne oog gelezen;
 
ik beef uit al mijn leden.
allectus
 
Eindlik! Eindlik
 
moet zij mij horen; o, ik ben haar meester!
 
Wat is zij schoon. - Indien zij mij beminde! -
 
Hier, schone maagd, u roept de keizer.
gudrun
met enen schruwel haar aangezicht dekkend.
 
Herwig!
Camillus komt voor den keizer staan tussen hem en Gudrun.
allectus
 
Wat is dat nu? ik zond u allen weg;
 
wat komt gij hier verrichten?
camillus
 
U verbieden
 
te doen, Allectus, wat gij in den zin hebt.
allectus
 
Verbieden! Mij, den keizer!
camillus
 
U, Allectus.
 
Gij weet dat ik uw keizerschap niet ken.
 
En waart gij keizer, waart gij Jupiter,
[pagina 217]
[p. 217]
 
gelijk men u te voren hiet, nog zoude ik
 
u roepen: deze vrouw zult gij niet raken.
allectus
 
Dat gaat te verre. Slaven!
camillus
het zweerd tiegend.
 
Ik gebied u
 
te zwijgen, zo gij aan uw leven houdt.
gudrun
 
O dappere Camillus, Herwig zal u
 
met zijnen dank en trouwe vriendschap lonen.
allectus
 
Geen uitweg om te vluchten. Mijne slaven
 
zijn ginter, maar zijn zweerd dreigt van nabij. -
 
Gij zijt een lafaard, Primicerius:
 
ik sta ontwapend en het zweerd in hand
 
bedreigt gij mij.
camillus
 
Kom mede buiten en
 
een zweerd bezorg ik u.
allectus
 
Dat ik zou vechten
 
met u!
camillus
 
Uw keizerschap herken ik niet,
 
ik zegde het u reeds. Ja, gij zult vechten.
 
Zolang ik leef raakt gij die maagd niet aan.
allectus
 
Ik zweer u dat ik haar zal eren.
camillus
 
Spaar
 
uwe eden, dubbele verrader. Haast u.
[pagina 218]
[p. 218]
allectus
 
Welnu, ik volg u. Ga. -
Camillas keert zich om. Allectus treft hem met enen dolk.
 
Gij zijt betaald.
gudrun
 
O lafaard!
camillus
nederstortend.
 
Lafaard ja. - Ik sterf voor u, -
 
o Gudrun! - Wees gegroet, - een blik van u, -
 
vaarwel. - Dat u de Goden hoeden!
allectus
 
Slaven!
Komen slaven.
gudrun
 
Vaarwel, Camillus, dappre jongeling.
 
En Herwig zal u wreken. - Kwame hij,
 
och kwame hij terstond. Ik siddre en beef.
allectus
 
Dit lijk weg, en men schenke wijn.
Slaven dragen het lijk weg. Een slaaf schenkt wijn en biedt hem.
een slaaf
 
Augustus,
 
een man staat voor de poort, en woedend dreigt hij
 
de villa en al wat er in is te
 
verdelgen, levert men hem deze maagd niet.
gudrun
 
't Is hij! 't Is hij! Gij hebt gehoord, Allectus,
 
en weet dat hij zijn woord niet eten zal.
 
O Herwig, kom, o kom!
allectus
 
Geen stap meer of...
[pagina 219]
[p. 219]
Gudrun wijkt.
 
Een schutter rede zijnen pijl en boog
 
en zende hem mijn antwoord.
Slaaf af.
gudrun
 
Alle Goden!
 
Let op: niet strafloos wordt de leeuw geserd. -
 
O Herwig, waak den pijl! - O angst, - o twijfel! -
allectus
 
Gij ziet het, maagd, gij zijt in mijne macht.
 
Wat ik u vroeg, gebiede ik u. Het weze
 
u lief of leed. Ik wil het: kom gij zelf,
 
zo loont u mijne liefde en al wat ik
 
bezit; Gudrun gij wordt een keizerin;
 
zo niet ik kome.
gudrun
 
Goden! Herwig! Herwig!
 
Zo veel, zo lang geleden, zo gedroomd
 
van hem, getreurd om hem, geweend, en nu
 
hem weêrgezien, gehoord, en in zijn bijzijn...
 
Gij zijt een wangedrocht, o noodlot!
allectus
 
Komt gij?
gudrun
 
Nog enen stond en hij is hier. - Onmooglik!
 
Wie zoude durven. - Herwig! - O Allectus,
 
ge zijt zo slecht niet, neen. Ik smeek u knielend,
 
heb medelijden. Zie, zo veel, zo lang
 
heb ik geleden en ik bleef hem trouw.
 
Daar is hij nu en ik bemin hem. Spaar mij, -
 
en eeuwig zal ik u erkentlik wezen.
 
O zie het schelmstuk ware afgrijselik.
[pagina 220]
[p. 220]
allectus
 
Nog éénmaal bied ik u mijn liefde; kom,
 
zo niet, ik kome.
gudrun
 
Kom dan zo gij durft.
 
Vernederd heb ik mij al voor u knielend.
 
Ik ben een koningin. Eerbiedig mij,
 
of gij zult zien. Mijn koning zal mij wreken
 
en onverbidlik.
allectus
 
Dat uw koning kome!
 
Gij zijt mijn slaaf.
gudrun
tegenworstelend.
 
Lafaard dat gij zijt!
 
Wijk achteruit. De zwakke vrouw herschept
 
de maagdelike woede in een leeuwin.
 
Uw handen weg. Ter hulp! ter hulp! mijn koning!
Zij rukt den dolk uit zijnen gordel. Hij wijkt.
 
Van mij, gij lafaard. Nader zo gij durft!
 
Mijn koning, Herwig, Gudrun zegepraalt!
 
Verhaast u, kom, ik houde hem gevangen!
Gewoel in de gangen.
 
Daar is hij. Zege! Zege!
Komen soldaten.
een soldaat
 
Vlucht, Augustus!
allectus
 
Wat is er, wat gebeurt er?
een soldaat
 
O Augustus,
[pagina 221]
[p. 221]
 
naar uw bevel wierd hem een pijl geschoten.
 
De pijl trof hem den arm. Hij heeft gebriest, -
 
de poort vliegt in, hij stormt de villa binnen, -
 
de wacht is overrompeld, - alles vlucht, -
 
het bloed stroomt in de gangen, - niemand kan
 
dier dolheid wederstaan. - Daar is hij! - Vlucht!
Naderend gewoel.
gudrun
 
O zege! zege! Herwig, o mijn leeuw!
allectus
 
Welhoe, een enkle man, gij lafaards al! -
 
Beschermt mij, wacht de deur. Ha gij hebt reeds
 
gejuicht: - Het is te vroeg! - Ik leve! Hier
 
dit wapen, - en gij zijt...
Hij wil den dolk ontrukken en worstelt.
gudrun
huilend.
 
O Herwig! Herwig!
de soldaten
wijkend.
 
Gevlucht! daar is hij.
herwig
buiten.
 
Gudrun! Mijne Gudrun!
Allectus en de soldaten vluchten. Herwig stormt binnen. Gudrun vliegt in zijne armen en bezwijmt op zijne borst.
gudrun
 
O Herwig, Herwig, Herwig.
herwig
 
Het is zij! -
 
Ja zij - hier in mijne arms. Herleef, mijn Gudrun,
 
mijn schat, mijn alles, mijne godheid.
 
Ons scheidt geen kracht van Goden meer noch mensen.
 
Herleef, herleef, - of wel ik sterf met u.
[pagina 222]
[p. 222]
Hij kust ze. Zij bekomt en aanziet hem twijfelend.
 
Och ja, ik ben het, Herwig.
gudrun
 
Herwig, ja;
 
't is hij. - Ik heb geleden, - o onzeglik! -
 
't Wierd tijd ook, dat gij kwaamt. - Nog enen stond...
 
Gij zijt het! - Och indien mij deze vreugd
 
niet doodt. - Het is te veel. - Mijn Herwig, Herwig...
Zij valt op zijne borst neder. Gewoel en noodgeschrei aan alle kanten.
 
Och in uwe armen - Herwig - ongelooflik; -
 
na zoveel lijden: - blijdschap, - zaligheid.
Komen Ortwin, Horand, wikings.
ortwin
buiten.
 
Hoiho! Hoiho! Hoiho! - Waar zijt gij, Herwig?
horand
 
Daar zijn zij, daar! - O wonderbare liefde,
 
haalt nu uw hert op.
ortwin
 
Zuster, lieve zuster!
gudrun
 
Mijn Ortwin, wat geluk! - Carausius,
 
ons keizerlike vader...
ortwin
 
Is gewroken!
 
't Is al bloed wat men ziet en lijken in
 
die zalen en die gangen. Niemand werd
 
gespaard. - En nu langs daar. Vooruit!
horand
 
Vooruit! Ter dood al wat Romein of Gal heet!
Geschrei achter de gordinen. Komt Gellia.
[pagina t.o. 223]
[p. t.o. 223]


illustratie
Roden bach's schets van Gellia aan Gudrun's voeten
(Ve bedrijf)


[pagina 223]
[p. 223]
gellia
nederstortend voor Gudrun.
 
O Gudrun, Gudrun, red mij van een ondier.
gudrun
 
Kom hier, mijn lieve Gellia. - O Herwig,
 
o Ortwin, zij is goed. Zij heeft mij steeds
 
getroost, bemind. Zij was mij ene zuster.
 
Wees zonder vrees, mijn Gellia.
gellia
 
Ik dank u.
 
Ik ben half dood van gruwel en van schrik.
 
Indien gij zaagt wat daar gebeurt! - Afschuwlik!
horand & ortwin
de gordinen openrukkend.
 
Hoiho! Hoiho! De wrake voortgezet.
Allen wijken van afschuw. De lusthof verwoest vol bloedige lijken: de genoten, de slaven, Claudia. In den acht er grand, Hilde en de andere maagden met bloed op hunne klederen. Wate in het midden met helm en zweerd, staande op enen lijkenhoop en ene maagd bij het haar sleurend.
wate
 
Hier blijft niets meer te doen. Hier zorgde Wate.
 
Dit is de laatste hier, de geile maagd
 
die zich den schenker heeft verkocht.
hildegarde
 
Genade!
wate
 
Het waals venijn heeft u bedorven maagd.
Hij doodt ze.
gudrun
 
Afgrijselik!
wate
 
Daar ligt zijn ganse hof;
 
daar ligt het wangedrocht dat hem gebaard heeft.
 
Allectus? - Nergens vond ik hem.
[pagina 224]
[p. 224]
horand
 
Wij ook niet.
ortwin
 
En gij?
herwig
 
Ik weet niet. Sinds ik mijne Gudrun
 
hervond, heb ik al 't andere vergeten.
ortwin
aan Wate.
 
Ontvlucht!
wate
 
Het is uw schuld. Den ouden Wate
 
ontsnapte niemand. - Komt, gij heldendochters.
Hij komt in de zaal door maagden gevolgd.
 
Ziet gij dat bloed op hunne kleedren, mannen?
 
Het is het bloed der lafaards die dit zweerd,
 
te midden hunne geile lusten sloeg.
 
En mij sloeg ook het zweerd naar mijne geerte.
 
Ik voel het bloed door mijnen lijfrok speersen. -
 
Een woord nog voor ik sterf. - O wilde Herwig,
 
zeg, zult gij nog de maagd verlaten die u
 
heldhaftiglik getrouw bleef?
herwig
 
Eerder sla mij
 
de kolf des dondergods, verwurge mij
 
de koord gelijk een niding.
wate
 
Hoort gij, wikings?
herwig
 
Zij blijven mij getrouw, zij volgen mij
 
waar ik hen leide, blijven waar ik blijf.
[pagina 225]
[p. 225]
wate
 
Welnu, zo vestig hen, o zeekoning
 
op dit aloude strand. Een nieuw vrij volk
 
ontsta, lijk in de aloude heldentijden,
 
en worde Moerenland herboren uit
 
de wilde kracht der kinders van het noorden.
 
O wikings, hier ook ligt voor u de zee
 
wijd open en verzoekt tot grootse tochten.
 
En hier staan vrouwen, jeugdig en getrouw,
 
die, wen de winter u van uwe tochten
 
naar 't vreedzaam strand en uwe hutten roept,
 
na lang verwachten, liefderijk en minzaam
 
u zullen plegen rond den heiligen heerd,
 
en kinderen u bieden, vrij geboren,
 
uw trotsheid, uwe hoop, hun vaders weerd...
ortwin
aan Gellia.
 
Wie zijt gij, schone maagd?
gellia
 
Allectus' zuster,
 
helaas!
ortwin
 
‘Helaas!’ gij zegt het wel.
gudrun
 
O Ortwin
 
Allectus' vader was haar vader ja,
 
maar zijne moeder was de hare niet,
 
en tergde haar gelijk zij mij ook tergde.
 
In Gallie ja wierd Gellia geboren,
 
maar 't hert is noords, en zij vertroostte mij,
 
beminde mij, was mij een zuster, Ortwin.
ortwin
 
Zo blijf haar zuster, maagd: word Ortwins vrouw.
Gellia geeft hem de hand.
[pagina 226]
[p. 226]
horand
aan Hilde.
 
Uw aangezicht herken ik, schone maagd.
 
Wilt gij mijn vrouwe worden, zeg mij hoe
 
ik u moet heten.
hilde
hem de hand gevend.
 
Heet mij Hilde, Horand.
Andere wikings naderen allengskens de maagden en hier en daar wordt de hand gegeven.
gudrun
 
O zie, de liefde zaligt menigeen,
 
doch niemand zaliger dan ons getween.
wate
 
Uit brede wonde ontvloeien mij de krachten
 
en de oude ziel met 't sijplend grijsaards bloed. -
 
Een laatste blik op het herwordend Moerland,
 
dat ik den vaders blijde maar vertelle. -
 
O ja, daar staat voor mij wat drie lange eeuwen
 
van slavendom vergeten doet. - Gezuiverd
 
ligt de oude grond met het onzuiver bloed
 
door 't wrekend weer gestort. De hoop der toekomst
 
staan jonge maagden, hoon en schande onttrukt,
 
met dapper, vrij jong volk gepaard. Ontembaar
 
staat aan hun hoofd een wilde zeekoning
 
en doet den vorst der vorsten hier herleven. -
 
Romeinen, gij moogt komen; - blanke zweerden
 
beschutten trouw de vrijheid en de heerden. -
 
O Etselingen, zaalge helden, wacht,
 
ik kom, - gij zijt gewroken; - ik volbracht
 
den eed. - Niets zal mijn laatste stonden storen:
 
Uit houwe trouw wierd Moerenland herboren.
Hij zijgt neder. Allen naderen.

1878.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken