Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De moeder (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De moeder
Afbeelding van De moederToon afbeelding van titelpagina van De moeder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.32 MB)

Scans (0.78 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

lekenspel
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De moeder

(1932)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 44]
[p. 44]

Derde bedrijf

 
BESCHOUWEND KOOR
 
Droomenden,
 
schroomenden
 
te toonen wat leeft binnen in, -
 
nadenkenden,
 
zwenkenden
 
van 't gewende naar nieuw begin, -
 
 
 
weiflenden,
 
vertwijflenden,
 
aan den zin van het leven,
 
dat om te derven
 
als een lang sterven
 
hun werd gegeven, -
 
 
 
verwonnenen,
 
bezonnenen,
 
dringend zacht tot hèn heen,
 
die twijfelmoede
 
innerlijk bloeden,
 
te stelpen hun geween, -
 
 
 
laat allen spreken,
 
de harde of weeke
 
woorden, die opzendt het gemoed, -
 
laat hun smarten vorm krijgen
 
en hun vragen stijgen
 
omhoog, uit de donkere sfeer van het bloed.
 
 
 
Moeder, verzamel al uw kindren,
 
roep hen allen terug in uw schoot;
 
vraag niet wie meerdren zijn, wie mindren:
 
ze bloeden, hun wonden liggen bloot;
 
ze bloeden allen, ze worstlen allen;
 
ze worstlen allen met den dood...
 
 
 
Kindren slaat allen uw armen
 
om de groote moeder heen;
[pagina 45]
[p. 45]
 
zij en gij, ge behoeft elkaars erbarmen;
 
alleen uw koestring kan haar verwarmen;
 
zij verstarde, zij werd haast tot steen.
 
 
 
Als ge zóó zult zijn gezeten,
 
samen in groote innigheid,
 
dan zal, gelijk licht door reten,
 
tot uw inglijden troostend weten,
 
dat ge nog niet verloren zijt...
 
EEN OUDE ARBEIDER
 
Moeder, ik wil jou bekennen
 
wat ik niemand nog heb bekend...
 
In mijn jeugd heb ik mij naar jou gewend,
 
ik liet jou den gang van mijn leven bestemmen.
 
En als jij zong van wat ging komen,
 
broederschap die wij zouden brengen op aard,
 
dan werd heel mijn hart met moed besnaard
 
en in een gouden droom opgenomen...
 
Doodarm waren we, we werkten lang,
 
de meesters behandelden ons als honden,
 
een krot onze woning; ons brood grof en zuur,
 
maar de lucht scheurde flarden van zegezang:
 
op weg, in makkerschap trouw-verbonden,
 
waren we naar een heerlijk avontuur.
 
Moeder, ik heb aldoor meegestreden
 
en altijd geloofd, dat ik voor jou streed;
 
maar nu twijfel ik... Ze zeggen, ons leed
 
werd minder, onze vreugd is toegenomen...
 
Ze rekenen 't ons met cijfers voor...
 
Maar het lijkt, of de jeugd van nu iets verloor
 
wat ònze berooide jeugd heeft bezete' en
 
besefte, te zijn haar kostbaarst bezit:
 
de hunkring die maakte onze wangen wit,
 
- niet naar meer gerief of wat beter eten -
 
maar naar een wereld van broederlijkheid.
[pagina 46]
[p. 46]
 
Die wereld, zij is nog niet geboren,
 
de kern van het leven is als altijd,
 
maar de hunkring naar haar ging in velen verloren,
 
't geluk van een droom die zou worden vervuld.
 
Wij leerden volharding, 't is waar, en geduld,
 
maar er is ook in ons iets verschraald.
 
Soms denk ik, dat we zijn afgedwaald
 
van wat we uittogen te verwerven,
 
dat we zijn gekomen op vreemde erven
 
en weer moeten zoeken het oude pad...
 
O moeder, ik had je zoo lief, ik had
 
jou zoo lief in mijn jeugd; ik wou voor je sterven!
 
En dit is, wat ik niet kan begrijpen,
 
dat ik den smaak dier liefde vergat.
 
Kunnen de schoonste vruchten nooit rijpen?
 
Is jou rijk een droom? Was ons denken wáán?
 
Is het groote willen voorbijgegaan?
 
DE MOEDER
 
O zoon... o broeder: o ons beider jeugd,
 
zoo vol zekerheid, zoo vol vuur en kracht...
 
Mij heugt wat ik was voor jou... mij heugt
 
wat ik geweest ben voor dat geslacht...
 
Maar niet meer voor deze - neen, voor deze niet meer.
 
 
 
Mijn wil verflauwde, mijn gloed verging,
 
en ze komen niet los uit der zelfzucht sfeer
 
zoo ik niet met nieuw willen hun hart doordring.
 
Maar aan welk vuur ontsteek ik mijn vuur,
 
in deez' duistre wereld, in dit duistre uur?
 
EEN KLERK
 
Moeder, ik ben klerk op een groot kantoor:
 
de machine stoot woorden in mijn oor
 
en ik tik en ik tik... aldoor, aldoor;
 
's nachts is 't, of ik ze nog àltijd hoor...
[pagina 47]
[p. 47]
 
Moeder! er was toch een belofte gegeven:
 
ik ving toch op de klank van een woord,
 
dat sprak van een rijker en voller leven,
 
maar ik voel mij in den hoek gedreven:
 
mijn ziel wordt bij stukjes en beetjes vermoord.
 
Moeder! Jij hadt ons vrijheid beloofd,
 
maar haar laatste restje wordt ons ontroofd.
 
Kun jij de willen niet anders richten,
 
moeder? Is er geen terug op dit pad?
 
Zie toch: strak als maskers zijn de gezichten
 
der millioenen, die ving in haar vangnet de stad,
 
hard als de bouwsels, die menschen nu bouwen,
 
met wreede torens en ziellooze muren...
 
Moeder! leer hun weer op hun hart vertrouwen!
 
Wek verlangen in hen naar de stille uren!
 
Temper de wentling van 't moordend rad:
 
wij menschen kunnen zijn vaart niet verduren...
 
DE MOEDER
 
O mijn kind... je hebt de vragen gewekt:
 
ik verdrong ze lang, ik wou ze niet hooren;
 
ik had mijn wil in die wereld verloren;
 
ik had mijn hand naar haar uitgestrekt...
 
Iets van haar gif besmette mijn bloed.
 
Mijn zuiverste kracht heb ik ingeboet...
 
Het ding heeft zij boven den mensch gezet:
 
recht tegen háár wet ging in mijn wet...
 
maar mijn eigen wet heb ik vergeten...
 
Met haar maatstaven leerde ik meten,
 
ik raakte in haar kronkels verward...
 
Mijn wil werd verwrongen, ontwricht mijn hart.
 
Kan nieuw-éénig willen in mij opstaan?
 
Dàn kan ik weer in den strijd vóórgaan,
 
dàn zal ik hervinden mijn oude kracht,
 
dàn word ik de Moeder van een nieuw geslacht...
[pagina 48]
[p. 48]
 
EEN ANARCHIST
 
Moeder! ik ben maar uw verloren zoon:
 
in het land der werkers heb ik geen vaste woon...
 
hongrig naar gemeenschap is mijn hart,
 
maar in die jou volgen is zoovéél verstard:
 
daarom kwam ik niet eerder tot jou.
 
Ik ben je kind en mijn hart is trouw,
 
maar het streeft ànders dan hun verstand...
 
Ik heb niet het geloof in dien bouw
 
en ik heb niet het geloof in dien band...
 
Moeder! kan ik je kind toch zijn?
 
Wilt je mij nemen, als ik ben gegroeid?
 
Of moeten we alle' op één wijze gesnoeid
 
worden en houden éénzelfde lijn?
 
DE MOEDER
 
Kom in den kring en voel je vrij;
 
de bouw en de band hooren óók tot mij,
 
maar de géést is het meeste: de vorm gaat voorbij.
 
Er is één wijze, maar in eiken toon
 
die welt uit het hart, klinkt zij vol en schoon:
 
wees dèzen een broeder, wees mij een zoon...
 
Vrijheid maakt sterk en dwang maakt zwak:
 
ik weet het wel, dat ik lang anders sprak,
 
maar dat was, eer hoogmoed in mij brak...
 
WERKLOOZE
 
Ik vraag jou niets! Ik wil enkel weten:
 
wanneer komt er een eind aan den druk?
 
'k heb gewerkt in 't noorden; ik woonde in de keten,
 
je wordt er van de luizen half opgevreten!
 
Dat en 't eeuwige zwoegen hebben mij verdroten:
 
ik trok op een dag mijn banden stuk:
 
ik staakte... Daarom werd ik uitgesloten
 
van den steun: ze late' ons als vuil vergaan.
 
Ik heb vandaag nog niets gegeten
[pagina 49]
[p. 49]
 
en ik durf niet naar huis toe gaan.
 
Ik heb het mijn wijf niet laten weten...
 
Mijn arme wijf, ze heeft het nu zwaar:
 
vijf kindre', en ze loopt op alle dagen...
 
Waarom blijven we toch alles verdragen?
 
Waarom trappen we de boel niet in elkaar?
 
Waarop wachten we nog? We zijn toch zoo velen;
 
jullie zeggen, we zijn zulk een sterke macht;
 
maar altijd heette het ‘wacht nog wat, wacht,’
 
als we vroegen: ‘komt nù de dag?’ - Jullie spelen
 
met ons. Als we klaagden, zei jullie altijd:
 
‘geduld maar: we gaan vooruit; we stijgen.’
 
Vooruit? Zie je nu, hoe millioenen hijgen
 
naar een stuk brood? Was er ooit zoo'n tijd?...
 
Je hebt ons verraden... gevoerd in een slop...
 
Je deedt zelf om onze nekken den strop...
 
O moeder! We hadden je zoo vertrouwd:
 
alles en alles op jou gebouwd...
 
Maar nu is dat alles stuk gegaan...
 
ik lach om je leuzen... Ik spuug op je vaan...
 
DE MOEDER
 
Kom hier mijn kind en zie mij aan.
 
Ik faalde vaak, ik was dikwijls zwak,
 
maar we mogen niet uit elkander gaan...
 
Zie: ik ben de boom en jij bent de tak:
 
we kunnen niet buiten elkaar bestaan.
 
 
 
Als je wilt volgen een ander špoor,
 
zoek het dan te samen met mij:
 
voor wie zoeken wil, is de weg altijd vrij,
 
maar weet, mijn zoon, zoo ik jou verloor,
 
en jij mij, dan was alles voorgoed voorbij.
 
EEN RIJKE
 
Ik durf u niet moeder noemen,
 
ik durf niet komen in den kring:
[pagina 50]
[p. 50]
 
ik ben een van hen, die uw kindren verdoemen:
 
ik ben een van de rijken...
 
 
 
Menschen zwoegen voor mijn bevrediging,
 
ze zijn verspreid over de aarde;
 
ik ken ze niet, ik zag nooit hun gelaat,
 
maar ik leef van hun arbeid... Dat is het kwaad,
 
dat maakt mijn wezen van onwaarde...
 
Ik weet het, ik lijd onder het te weten,
 
maar ik lig gebonden aan een gouden keten...
 
Aan mijn ruif veel vleiers eten,
 
maar vrienden bezit ik geen...
 
Eenzaam ben ik, eenzaam, gelijk een steen
 
eenzaam is...
 
 
 
Moeder, mag ik bij u komen?
 
Kunt ge mij verlossen van mijn verdriet?
 
Ik heb tot dusver altijd genòmen...
 
Ik moet leeren gèven... ik kan het niet...
 
DE MOEDER
 
Word dan ook mijn kind en kom in den kring:
 
zet je neer tusschen de and'ren:
 
we willen je helpen, je hart te verandren,
 
maar dat is een zwaar en moeilijk ding.
 
Zelfzucht is daarin zonder maat gegroeid...
 
Wie zal je wieden? Wie is 't, die je snoeit?
 
Machtswil spreidt haar ranken wijd-uit...
 
Wie zal maken jou onkruid tot kruid?
 
Alléén, o kind, kan ik het niet:
 
hier moet opengaan een nog grooter verschiet...
 
EEN GELOOVIGE
 
Moeder! Ik ben een mensch, die gelooft in God
 
en tracht te leven naar Christus' gebod.
 
Van hem leerde ik, dat we broeders zijn,
 
dat we moeten dragen elkanders pijn
[pagina 51]
[p. 51]
 
en samen tot één vreugde opgaan...
 
Daarom kwam ik tot jou, daarom volgde ik je vaan,
 
dáárom wil ik zijn je trouwe zoon,
 
want in dèze wereld is dit gebod hoon,
 
gebod van broederschap, dat Christus stelt...
 
Het stuit af op de duivelsche macht van het geld.
 
 
 
O moeder, wat is alles toch verward!
 
Deze wereld, zij spreekt in Christus naam...
 
Zij bidt met zijn woorden, zij knielt voor zijn kruis...
 
Velen, die hun broeders uitwrongen,
 
die persten de laatste lucht uit hun longen,
 
zeggen zonen te zijn van het vaderhuis...
 
 
 
En andren zie ik, zij loochenen God
 
en volbrengen al loochenend zijn gebod,
 
zij pogen op aarde zijn rijk te stichten...
 
Maar spreek ik hun over den zin van hun daad,
 
dan voel ik, hoe de stekende lichten
 
zich in mij boren, van hun spot en hun haat.
 
 
 
O het is alles zoo verward!
 
Moeder, is er geen weg te vinden,
 
waar bevred'ging opbloeit voor ons heele hart?
 
Kan 't gescheidene niet worden één?
 
Kunnen wij Christus naam en jou naam niet verbinden
 
in onze daden, in onze gebeên?
 
DE MOEDER
 
Ik weet niet, mijn zoon, of dit kan zijn:
 
ik ben zelf in die dingen nog als een kind,
 
ik ben zelf in dit schouwen nog zwak en klein...
 
Lang heb ik gepoogd zonder God te gaan,
 
steunend enkel op eigen kracht,
 
en waarlijk heb ik veel bestaan,
 
en waarlijk heb ik ook iets volbracht...
[pagina 52]
[p. 52]
 
Toen kwam de beproeving: ik faalde en viel...
 
Nu zoek ik en worstel, worstel om licht...
 
Kind, hef jouw gezicht naar mijn gezicht,
 
laat ons samen zoeken op den grond der ziel.
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Ja zoekt samen de moeder met het kind;
 
zoekt den uitgang van deze donkre grot,
 
dit diepe ravijn van dwaling en schuld...
 
Als de dienst der menschen met den dienst van God
 
versmelt tot één gloed, zijn de tijden vervuld...
 
EEN JONGEN EN EEN MEISJE NEL
 
Moeder! Ik heb Leendert verkoren,
 
om voorgoed mijn eigen jongen te zijn;
 
we zijn voor elkaar geboren;
 
maar hij wil niet van trouwen hooren...
 
Kunt je mij helpen in deze pijn,
 
moeder?
 
LEENDERT
 
We gaan al lang met mekaar:
 
met Paschen wordt het al een jaar.
 
Maar ze heeft me altijd op een afstand gehouden...
 
ze zou willen dat we trouwden.
 
Hoe kunnen we trouwen? Ik heb geen werk...
 
Ik ben gezond, als een paard zoo sterk,
 
ik wil werken, maar niemand heeft me noodig...
 
't Is waar, ik heb geen vak geleerd,
 
maar het loopt voor de vaklui nu ook verkeerd:
 
een kwart van hen, zeggen ze, werd overbodig.
 
Nel haar vader heeft vast werk bij 't spoor...
 
zij heeft die ellende nooit meegemaakt,
 
maar sedert mijn vader zijn gezicht verloor,
 
heeft het brood dat ik at altijd bitter gesmaakt.
[pagina 53]
[p. 53]
 
Ik ben de oudste, we zijn met zijn tienen,
 
moeder gaat uit werken om de kost te verdienen;
 
het is alles armoe, wat de klok slaat...
 
Moeder, dáárom wil ik niet trouwen.
 
Ik wil niet dat mijn vrouw uit werken gaat,
 
terwijl ik wat knutsel, of rondhang op straat.
 
Ik wil haar zich niet af zien sjouwen:
 
een man zit toch zijn trots in het bloed...
 
Ik laat mij niet door mijn vrouw onderhouden:
 
Moeder, dat is toch ook niet goed?
 
Waarachtig, ik pak alles aan;
 
't halve land ben ik doorgeloopen,
 
maar niet één deur ging voor me open...
 
Nel zegt: ‘We moeten tòch trouwen gaan:
 
samen slaan we er ons wel door’.
 
Ze huilt halve dagen, ze zeurt aan mijn oor,
 
maar ik màg dit toch niet toegeven...
 
Ik weet wat mijn moeder leed, wat ze verloor,
 
hoe van haar zelf niets is overgebleven...
 
En daarom is het dat ik zeg:
 
als een jonge' en een meisje niet meer kunnen trouwe' en
 
stichten een gezin, als het vroeger ging,
 
dan moet het nu maar langs een anderen weg,
 
bloed bleef bloed, in mannen en vrouwen,
 
en het heeft recht op bevrediging.
 
Dan maar in donker met elkaar gevrijd,
 
dan maar tersluiks elkaar genomen,
 
gezorgd, dat er geen kinderen komen
 
en niet eindloos gewacht op dien ‘beteren tijd’
 
dien we misschien nooit zullen beleven...
 
NEL
 
Moeder, wat hij vraagt mag ik toch niet geven!
 
Tusschen ons zou het beste worden verdrongen,
 
zoo we hierin niet eerlijk bleven!
 
En ik wil ook een kind van hem,
[pagina 54]
[p. 54]
 
dat zijn oogen heeft en zijn lach en zijn stem...
 
Ach God, wat is alles toch vreemd en raar:
 
't leven kòn zoo mooi zijn en 't is zoo zwaar...
 
LEENDERT
 
Moeder, konden we toch maar werken!
 
Ze zeggen: er is van alles te veel,
 
maar niemand van ons krijgt behoorlijk zijn deel...
 
Je wordt er gek van, wie kan dit verwerken?
 
Waarom werken we toch niet voor elkaar?
 
DE MOEDER
 
O kinderen, maak het mij niet zoo zwaar!
 
Het groote doel wees ik jullie aan,
 
maar jullie moeten zèlf zoeken de paden...
 
Een uur werd verzuimd, een kans ging voorbij,
 
Nu moeten we wachten, 't is laag getij...
 
NEL
 
We kunnen niet wachten, moeder...
 
LEENDERT
 
Wij willen niet langer buiten het leven staan...
 
NEL
 
Moeder, we zijn jong, we hebben niets misdaan...
 
TWEE VROUWEN
 
Hoort, moeder... Moeder, helpt... Wij zijn gezonden
 
door millioenen zusters... Millioenen monden
 
roepen tot u door onzen mond...
 
Het is het volk der moeders, dat ons zond,
 
het zijn de moeders der geheele aarde...
 
 
 
Zij leven als op een uiterste kaap
 
tusschen hoop en wanhoop; zij schreeuwen in hun slaap.
[pagina 55]
[p. 55]
 
Als zij hun zonen aanzien, verbleekt hun wang...
 
‘Hoe lang nog’ fluisteren zij ‘hoe lang, hoe lang?’
 
 
 
En wanneer zij hun dochtertjes aanschouwen,
 
zouden zij willen roepen: ‘wordt geen vrouwen,
 
hebt niet lief, baart niet! Ge baart voor den dood,
 
voor helsche pijn, voor bloedig wereldavondrood!’
 
 
 
Moeder, ze zeggen, jij kunt de wereld bewaren
 
voor de verschrikkingen, die ons doen ijzen...
 
Is het waar, moeder? kunt ge paradijzen
 
oproepen uit den schoot van deze bittre jaren?
 
 
 
O moeder, moeder, wij durven haast niet noemen
 
haar naam. Maar eeuwig zullen alle' u roemen,
 
lof en dank u brengen verre geslachten,
 
zoo ge ons schenkt, dat waarnaar allen smachten,
 
zoo ge ons vrede schenkt...
 
STEMMEN
 
Moeder! Schenk ons vrede!
 
DE MOEDER
 
Ik moet helpen allen, ik moet redden allen:
 
dat is, wat ik vroeger niet begreep...
 
Allen zijn angstig, allen weenen,
 
allen gaan onder, zoo zij niet vereenen,
 
niet in mij, in mij niet vereenen,
 
gaan onder in noodlots wreeden greep...
 
Ik moet vóórgaan in de worstling om vrede,
 
ik moet afweren van menschheid het gericht...
 
Ik kan niet. Ik heb niet genoeg licht,
 
niet genoeg kracht... Ik beef voor den strijd...
 
Ik zit zelf vast in de eindigheid,
 
ik ben zelf nog vol duister verleden...
 
Wacht, vrouwen! Ik kàn niet... nòg niet... niet heden.
[pagina 56]
[p. 56]
 
DE TWEE VROUWEN
 
Moeder, we kunnen niet wachten,
 
de dagen jagen de nachten,
 
het onheil komt snel nabij...
 
ANDERE VROUWEN
 
Vrede, moeder, schenk ons vrede!
 
DE MOEDER
 
Ik moet gaan, ik moet helpen,
 
eer de wat'ren allen overstelpen,
 
maar wie helpt mij?
 
EEN JONGEN EN EEN MEISJE JONGEN
 
Moeder, daar komt de toovenaar weer aan...
 
MEISJE
 
Moeder, hij speelt zulke schoone wijzen,
 
hij vertelt van de paradijzen
 
waarheen hij hen brengt, die medegaan...
 
SAMEN
 
We kunnen zijn lokkingen niet weerstaan...
 
JONGEN
 
Duizende' en duizenden makkers stroomen
 
hem toe: elke morge', elke avond meer.
 
MEISJE
 
Hij heeft ze gelokt, hij heeft ze genomen,
 
hij heeft ze betooverd, hij geeft ze niet weer.
 
JONGEN
 
Moeder, wij weten, dat valsch zijn zijn leuzen,
 
maar zij, die hem volgden, hadden geen keuze...
 
Ze stonden zoo zielig alléén, in het leege...
[pagina 57]
[p. 57]
 
MEISJE
 
Moeder, waarom heb je zoolang gezwegen?
 
Wààrom riep je ze niet naar ònze wegen?
 
Wààrom trok je ze niet naar je toe?
 
Kon je het niet? Was je te moe?
 
JONGEN
 
O, moeder, wat is er toch met je gebeurd?
 
Wij willen niet worden van jou weggesleurd.
 
 
 
Daar is hij weer, moeder: hoor hoe hij lacht,
 
hoe hij lokt: hij wil in zijn net ons vangen.
 
Bescherm ons toch tegen zijn tooverzangen!
 
MEISJE
 
Spreek toch als je te spreken placht,
 
toen zij, die nu oud zijn, waren jong,
 
met een stem, die in hen elke weifling bedwong.
 
JONGEN
 
O, ik kan zijn lokking niet meer weerstaan...
 
Moeder! ik moet met hem medegaan...
 
SAMEN
 
Spreek dan toch moeder!
 
DE MOEDER
 
Ik moet spreken... Ja ik moet spreken.
 
Ik moet breken, ja ik moet breken,
 
ik moet breken den ban van het leugenlied:
 
ik kan het niet... ik kan het niet.
 
Ik heb gefaald... toen kwam hij omhoog.
 
Ik heb gedwaald... recht vooruit hij vloog...
 
Ik werd lauw in 't geloof, ik werd zwak in de daad:
 
zoo groeide zijn macht, zoo broedde zijn wil uit het kwaad...
[pagina 58]
[p. 58]
 
EEN METAALARBEIDER
 
Moeder! ze hebben op de fabriek
 
een bestelling van granaten aangenomen...
 
Ik ben zoo ellendig... het werk maakt me ziek...
 
Mijn vrouw zegt, dat ik 's nachts schreeuw in mijn droomen.
 
Wat moet ik doen, moeder?
 
EEN CHEMIKUS
 
Moeder! op 't laboratorium waar ik werk
 
gaan ze een nieuw gifgas bereiden...
 
Waren we nu maar met z'n beiden,
 
maar ik heb een gezin... mijn vrouw is niet sterk.
 
Kunt gij me raden, moeder, me leiden?
 
EEN INGENIEUR
 
Moeder! mijn chef heeft me d' opdracht gegeven
 
om een nieuwe gaskamer te bouwen.
 
'k had gezworen, me nooit in dat werk te begeven,
 
ik vind den oorlog een duivelsch kwaad...
 
Maar dan lig ik er uit... en we moeten toch lèven!
 
Help me, moeder, geef me raad...
 
EEN ASSISTENT
 
Moeder, ik werk op een rubberplantage...
 
Assistent... Sumatra... In 't binnenland...
 
Ik sta bij de heeren in geen goed blaadje...
 
Ze zeggen, 'k heb de koelies niet vast in de hand.
 
‘Laat die duivelsche kerels toch harder werken’...
 
Moeder, ik weet: ze kunnen niet...
 
O moeder, geknot zijn al lang mijn vlerken,
 
maar een beest worden wil ik niet!...
 
Help me toch, moeder...
 
EEN RECHTER
 
Ik ben rechter, moeder... Ik moet recht spreken,
 
en ik weet, dat ik onrecht bega...
[pagina 59]
[p. 59]
 
Was ik als zij, zoo waar ik hier sta,
 
'k zou zèlf drinken en stelen, 'k zou zèlf de wet breken...
 
Moeder, help me! hoe kom ik vrij?
(Allen dringen steeds dichter om de moeder heen.)
 
DE WERKLOOZE
 
Ik heb vandaag nog niets gegeten
 
en ik durf niet naar huis toe gaan...
 
NEL
 
Moeder, wilt ònzen nood niet vergeten!
 
We zijn jong, we hunkren, we hebben niets misdaan.
 
LEENDERT
 
Laat niet verkwijnen mijn kracht! Laat niet verdorren haar schoot!
 
DE TWEE VROUWEN
 
Plant vrede op aarde, moeder, een groene loot,
 
een jonge stam! Laat hem door uw koestring gedijen!
 
DE ANARCHIST
 
Leer ons bouwen een gemeenschap van waarlijk vrijen,
 
Moeder!
 
DE GELOOVIGE
 
Moeder! leer mij den dienst van het hoogste goed
 
met uw dienst vereenen!
 
DE RIJKE
 
Reinig mijn gemoed
 
van zelfzucht, moeder, leer mij voor anderen leven!
 
VELE STEMMEN
 
Leer broederschap, die tusschen ons werd verdreven,
 
leer ons te zijn voor elkaar, leer ons offermoed.
 
Geef ons den vrede van 't hart, waarnaar wij dorsten;
 
laaf ons met liefde, zoo g' uit de liefde zijt...
[pagina 60]
[p. 60]
 
MOEDER
 
Droog is mijn tong, droog zijn mijn borsten.
 
Ik kan u niet helpen, ik kan u niet laven,
 
Ik kan u niet geven, dat waar ge om schreit!
 
STEMMEN
 
De moeder kan niet helpen,
 
zij kan onze gids niet meer zijn,
 
zij werd zwak en haar stem is klein,
 
zij kan onze tranen niet stelpen.
 
 
 
O moeder, als jij zwijgt, wie zal dan spreken?
 
O moeder, als jij ons niet helpt, wie zal ons dan helpen?
 
O moeder als jouw kracht bezweek, wie zal dàn met kracht ons vullen?
 
Moeder, zie je niet dat wij amper staan?
 
Moeder, voel je niet dat wij onder gaan?
 
Moeder help, help moeder, wij sterven!
 
MOEDER
 
Ik kan niet helpen... ik kan niet...
 
STEMMEN
 
Wij verderven...
(Stilte)
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Eens reest ge op in trots:
 
nu wordt ge ontluisterd;
 
en in eigengerechtigheid:
 
nu zijt ge ontdaan.
 
 
 
Uw kracht is verzwakt;
 
uw wil is verduisterd;
 
van uw kinderen zijn velen
 
andre wegen gegaan...
 
 
 
Ge hadt àlles ontleed
 
ge hadt àlles begrepen;
[pagina 61]
[p. 61]
 
fel drong in de toekomst
 
uw borend verstand:
 
 
 
zóó en zóó moest het gaan:
 
de bijl was al geslepen...
 
Maar 't ging anders, ja anders:
 
verlamd werd uw hand...
 
 
 
Verkleind is uw kracht;
 
uw eenheid gebroken,
 
uw doel weggedoken
 
in nevel en nacht.
 
Rondom u ziet
 
ge de vijanden zwermen;
 
uw kind'ren kermen
 
dat ge hen verliet...
 
 
 
Ge hebt Eén veracht,
 
Ge hebt Eén vergeten,
 
hem, die winden doet zwelle' en
 
mensch-harten beweegt:
 
 
 
ge groeft eigenmachtig uw spoor,
 
ge vocht in uw eigen veete:
 
eens blonk zijn naam door uw daden:
 
ge hebt dien uitgeveegd...
(Stilte)
 
DE MOEDER
 
Niet uit mij de drang, niet uit mij de kracht:
 
alles moet worden in mij volbracht...
 
EMMANUEL
 
O moeder, en o broeders: hier is iets groots geschied,
 
Geschokt in zijn diepste diepten werd het innerlijk gebied.
 
Waan werd verbrijzeld, gesloopt eigengerechtigheid,
 
schuld werd erkend en beleden: wèl 't hart dat haar belijdt.
 
Wèl het hart, dat in deemoed opengaat,
[pagina 62]
[p. 62]
 
om te worden gesterkt met kracht, om te worden gevuld met raad.
 
 
 
Wèl alle harten, waar dit in geschiedt:
 
zij worden telkens herboren, tot een àl wijder verschiet.
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Er is een kracht, haar naam weten wij niet,
 
maar wij kennen haar werking in ons en and'ren:
 
't is door haar, dat het wonder aldoor geschiedt,
 
zij doet alle duister in licht verand'ren.
 
Zij werd in ons vóór de tijden geplant,
 
een stek uit een eeuwig vaderland.
 
EEN STEM
 
Als we verkilden, werden leeg en arm,
 
maakt zij ons weer rijk, maakt ons vol en warm.
 
We noemen haar God, we bidden tot haar,
 
maar we konden niet bidden, zoo z'in ons niet waar.
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Wij oopnen ons hart, zij buigt tot ons heen,
 
zij keert tot ons in, zij wordt met ons één.
 
EMMANUEL
 
O Moeder, die kracht, zij is ook in jou;
 
zij kan in je weer spannen, wat zwak werd en flauw;
 
zij kan je weer geven, wat de wereld je nam;
 
zij kan je weer maken het vuur en de vlam.
 
Moeder, ben je nu deemoedig gezind?
 
Kunt je weer vertrouwen als een kind?
 
Buig dan over naar de allerdiepste bron;
 
bedenk wat je waart eer deze aardedag voor je begon.
 
Bezin je op den drang naar gerechtigheid,
 
die op den grond van je wezen leit;
 
bezin je op den wil naar broederschap,
[pagina 63]
[p. 63]
 
die je voerde door d'eeuwen stap voor stap
 
en je den weg tot de harten ontsloot.
 
MOEDER
 
Drang-naar-gerechtigheid leeft in mijn schoot;
 
wil tot broederschap werd in mij geplant,
 
een stek uit een eeuwig vaderland.
 
Ze zijn in mij, ze zijn in hen allen;
 
ze zijn de onrust, ze zijn de rust;
 
ze zijn binnen de vesting en buiten de wallen,
 
ze zijn de watren en ze zijn de kust...
 
O kracht, die ik in mijzelve erken,
 
en die toch is zóóveel meer dan ik ben,
 
als de vlammenhaard méér dan de kleine vonk,
 
d'oceaan dan de druppel, die uit haar sprong, -
 
o kracht in mij en toch buiten mij,
 
maak mij van schuld en twijfel vrij!
 
Sta in mij op en in al dezen
 
sta op! heilig ons voor ùw werk!
 
Neem de angsten weg, verdrijf de vreezen;
 
maak ons armen rijk, maak ons zwakken sterk!
 
KOOR VAN SMEEKENDEN
 
Gij die door d'eeuwen de menschen verbond,
 
doe aan de moeder uw wezen kond!
 
Wees de vlam in haar oog en de roep uit haar mond!
 
EMMANUEL
 
Heel de moeder! maak haar hart gezond!
 
DE MOEDER
 
Kan ik worden gered? Kan ik worden genezen?
 
Kan ik worden van binnen weer opgericht?
 
Kan ik om mij heen weer zaamlen al dezen?
 
Weer worden hun staf, weer worden hun licht?
[pagina 64]
[p. 64]
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Nog kunt ge worden
 
gered - genezen;
 
nog kunt ge worden
 
Gods vlam, Gods zwaard;
 
nog kunt ge staan
 
herboren - herrezen;
 
zoo ge wilt wenden u
 
Gode-waart.
 
Nog is het pad
 
naar verlossing open;
 
nog laten de wanden
 
een uitgang vrij;
 
nog kunt ge uw hart
 
in de gloeden doopen
 
van een nieuwen daagraad,
 
maar de tijd snelt voorbij.
 
De tijd snelt voorbij,
 
de wijzers bewegen
 
naar het uur bestendig,
 
dat de dag vergrauwt,
 
dat dit menschdom staat
 
aan het einde der wegen,
 
dat te laat het erkent
 
en te laat berouwt.
 
KOOR VAN SMEEKENDEN
 
O voer aan de klippen ons nog voorbij!
 
Zet in de moeder uw adem vrij!
 
Maak haar sterk met uw kracht, met uw blijdschap blij!
 
ALLEN
 
Komt, makkers allen, helpt! Weert af het dreigend gericht!
 
Beurt op het hart van de Moeder! Maakt de donkere dagen licht!
 
Het uur is nog vrij voor de daad,
 
de weg nog vrij naar het heil!
[pagina 65]
[p. 65]
 
O makkers, voor het heil van allen,
 
laat ons hebben àlles veil!
 
Vandaag is ons nog gegeven,
 
morgen is misschien te laat!
 
Het gaat om dood of leven!
 
Hoort den roep! Hoort den roep! Volgt den roep, kameraad!

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken