Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De moeder (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De moeder
Afbeelding van De moederToon afbeelding van titelpagina van De moeder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.32 MB)

Scans (0.78 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

lekenspel
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De moeder

(1932)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

Tweede bedrijf

 
BESCHOUWEND KOOR
 
Ze zijn groot geworden, ze hebben macht verworven,
 
ze drongen de meesters terug van paal tot paal;
 
velen leden; velen zijn in den strijd gestorven:
 
hun offer droeg zaad van zegepraal.
 
 
 
Zij dwongen de wet, zich naar hun nood te richten;
 
zij noopten 't gezag, te wijken voor hun drang:
 
hoort hen getuigen van 't groote dat zij verrichtten;
 
zingen van 't bereiken den zegezang.
 
ZELFVERZEKERDEN
(afwisselende groepen)
 
Wij drongen terug het kapitaal;
 
wij stelde' aan zijn hebzucht perk en paal;
 
den heelen mensch eischte 't op weleer;
 
àl zijn levenstijd behoorde den heer.
 
 
 
Wij rukten af een stuk van den tijd,
 
dat de werker moet zwoegen in dienst van zijn heer:
 
wij gaven den werker zich zelven weer:
 
wij hebben zijn lijf en zijn ziel bevrijd.
 
 
 
Wij vonden den werker gebonde' en ontrecht,
 
een paria, een verachte knecht;
 
wij hieven hem op tot een eigen recht.
 
Wij dwongen den staat te schrijve' in de wet,
 
dat werkkracht geen waar is als andere waar,
 
wij dwongen hèm te erkennen hààr,
 
als in 't leve' en de ziel van den mensch gebed.
 
 
 
W' ontsloten den werkers den toegang wijd
 
tot het weten, dat onfeilbaar bevrijdt.
 
 
 
W' ontsloten hun het glanzend rijk
 
dat is en weer niet is, aan 't leven gelijk;
 
dat in gloed ligt, die niet van de aarde is:
 
der schoonheid bewogen verblijdenis.
[pagina 23]
[p. 23]
 
Wij drongen binnen 't regeerkasteel:
 
we zetten den heeren het mes op de keel;
 
we deden de muren van 't onrecht vallen;
 
we maakten den staat een staat van allen.
 
 
 
Wij voerden hen weg uit de krotten waarin
 
te gronde ging geslacht na geslacht;
 
wij bouwden hun woningen waar de zon in lacht,
 
we gaven hun tuinen. We maakte' een begin.
 
 
 
Wij maakten een begin. Wij boorden een bron;
 
we plantten een stok, we bouwden een brug:
 
de droom heeft geen grenzen, maar de stof is stug.
 
Sterk was de weerstand, de wil overwon.
 
EMMANUEL
 
Wie zijn dezen, die zoo zelfvoldaan
 
zich verhoovaardigen op hunne daden?
 
Hoort men ze, men zou wanen dat de aarde
 
op weg is naar een paradijs te worden...
 
 
 
Broeders! Wij zijn daar nog ver vandaan.
 
Zoo ge waarlijk der moeder kindren zijt,
 
hoe kunt ge dan roemen op het volbrachte?
 
Ziet g'iets opkomen van de heilgedachte
 
die haar hand uitstrooide in den akker tijd?
 
LEIDER
 
Zwartkijker, ga uws weegs; wij hebben u niet noodig,
 
uw maningen zijn voor de makkers overbodig,
 
dit wete' ook zij: nog heerscht de oude orde.
 
 
 
Maar wie de waarde van 't bereikte altijd
 
verkleint, houdt af van daden, af van strijd:
 
hij zaait ontmoediging...
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Wij willen niet ontmoedigd worden,
 
willen gelooven aan wat we volbrachten.
 
Wie ons rooft dit geloof, rooft onze krachten.
[pagina 24]
[p. 24]
 
EMMANUEL
 
Ik roof u 't geloof aan 't volbrachte niet,
 
ik zelf word ook daardoor gedragen,
 
maar wie 't in valsche afmetingen ziet
 
als gij, als gij vervalt tot zelfbehagen,
 
vergeet dat het grootste bleef onvolbracht.
 
Over de aarde is het nog altijd nacht;
 
zon van gerechtigheid is nog niet opgegaan.
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Wij heffen haar omhoog...
 
EMMANUEL
 
O, broeders, welk een waan...
 
 
 
Waarom zwerven doelloos over de straat
 
mijn broeders in troepen, de oude' en de jongen?
 
Waarom is hun tint zoo grauw en zoo vaal,
 
hun oog zoo dof, hun gestalte zoo schraal?
 
Is de adem zoo zwak, die stijgt uit hun longen?
 
 
 
Voer terug hen naar d'arbeid, opdat zóó geneest
 
de slapte van 't lijf en verkloekt zich de geest.
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Dat kunnen we niet. We hebben geen macht.
 
Kapitaal heeft dit over hen gebracht.
 
EMMANUEL
 
Waarom zijn mijn zusters zoo rood en wit?
 
Waarom zijn haar lichamen zoo geschonden?
 
Waarom zijn haar dorre leden omwonden
 
met kostbare lappen? En wat is dit,
 
die schreeuw van moeders, scheurend de nachten,
 
in wier schoot men wordend leven schendt,
 
omdat voor haar het ‘blijde verwachten’
 
verkeerde in kwellingen zonder end;
[pagina 25]
[p. 25]
 
omdat levens zoetste geheimenis
 
voor haar een schrikbeeld geworden is.
 
 
 
Wat hebt ge vermocht, wat hebt ge bereikt,
 
zoolang deze hel niet van ons wijkt?
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Hun nood is te groot, onze macht te klein:
 
later, als we sterker zullen zijn.
 
EMMANUEL
 
Waarom zijn mijn jonge makkers zoo min?
 
Waarom is hun lichaam achter gebleven
 
bij de goede maat van 't zich rekkend leven?
 
Waarom kijken hun oogen de wereld niet in,
 
frank en vrij als betaamt een kind van God?
 
Waarom werd de groei van hun geest geknot,
 
gingen daarin duizend kiemen te gronde,
 
die de wereld vermooien konden?
 
 
 
Maakt een einde aan deze bitterheid,
 
zoo ge waarlijk tot macht gestegen zijt.
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Wèl hebben we macht, maar zij is te klein:
 
't zijn in alles de meesters die schuldig zijn.
 
EMMANUEL
 
Waarom zijn de arbeiders op de fabriek,
 
Waarom zijn de werksters op de kantoren,
 
van hun arbeid beu, van hun arbeid ziek?
 
Waarom heeft hij voor hen allen verloren
 
wat hem maakt tot zegen: zin en muziek?
 
Zoo ge dringt vooruit, zoo ge waarlijk stijgt,
 
waarom dan zooveel broeders gelaten
 
in die hellen, waar Gods gezang eeuwig zwijgt?
[pagina 26]
[p. 26]
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Op der meesters wil stuit onze macht:
 
zij hebben dit alles zoo uitgedacht.
 
 
 
Maar dit hebben we wel vermocht:
 
het dagelijksch werk werd een korte tocht
 
door die dorre woestijn. Eer de zon wegzinkt,
 
zijn ze vrij om te leven, naar 't hart hun dringt,
 
vrij te eten van 't puurste geestesbrood:
 
wij reiken 't hun, wij hebben ze genood.
 
 
 
Wij vangen ze op, we wekken hun geest;
 
we leeren de taal hun der kennis verstaan.
 
We maken ze rijp voor het schoonheidsfeest...
 
EMMANUEL
 
O makkers, ze zijn daar te ver vandaan:
 
te diep, te diep vrat in hen zich de dood:
 
wat kunt ge bieden zóó diepen nood?
 
ZELFVERZEKERDEN
 
De droom, waar moeder ons zelf mee genas,
 
stralend als goud en doorzichtig als glas:
 
Kameraadschap, die eens komt door ons op aard.
 
Haar vreugde wordt allen geopenbaard.
 
MOEDER
 
O kindren, mijn droom heelt niet hun nood:
 
te diep, te diep vrat in hen de dood.
 
Hij heeft het uw diepsten nood ook niet gedaan:
 
ik zie door Uw oogen zijn wolken gaan
 
en de zon van mijn droom verjaagt ze niet...
 
ZELFZOEKENDEN
 
Hij verjaagt ze wèl, moeder. Aan 't verre verschiet
 
van onze gedachten schittert zijn licht;
 
zijn vleugels dekke' ons verlangen dicht...
[pagina 27]
[p. 27]
 
MOEDER
 
O kindren, bedrieg toch u zelven niet!
 
Al spande ik mijn vleugels nog zoo ver,
 
al spande ik ze van ster tot ster,
 
uw groot-verlangen omspannen ze niet.
 
Dat stijgt uit diepten, die ik niet mat;
 
dat spreekt van een wereld, die ik vergat.
 
 
 
Ik val voor u niet met het hoogste saam,
 
mijn naam is voor u geen heilige naam
 
die uw wezen met loutere krachten voedt.
 
Ik ben voor uw hart niet het hoogste goed...
 
 
 
Ik trapte eens op mijn eigen hart,
 
ik verloochende eens mijn diepsten wil...
 
Dat was het, dat was het, wat mijn kracht brak.
 
Ik raakte in de netten van twijfel verward:
 
ik moet uitgaan vóór andren, maar ben zelf zwak,
 
ik moet andren bezielen en werd zelf kil...
 
 
 
O dat nu ergens oplaaide een vlam,
 
wier vurige tong mee omhoog mij nam.
 
O dat opborrelde ergens een bron
 
Waar ik stalende kracht uit drinken kon.
(Onvervaarden komen op.)
 
ONVERVAARDEN
 
Wij zijn de bron
 
waar staal uit welt;
 
 
 
wij zijn de vlam,
 
die het vele versmelt
 
tot één wil en één geest.
 
 
 
Wij wekken den klank,
 
wij brouwen den drank,
 
wij bereiden het feest.
[pagina 28]
[p. 28]
 
We smeden het zwaard,
 
we stalen de kracht;
 
We hebben één doel op aard:
 
macht!
 
 
 
Werkers balt u saam
 
tot een oorlogswacht!
 
Niets kan weerstaan
 
uw ontelbaar geslacht,
 
geen man en geen macht,
 
wanneer ge, één schare, één leger, één volk,
 
aanstormt als koperen onweerswolk.
 
MOEDER
 
Zoo wilde eens mijn wil, zoo sprak eens mijn mond.
 
Zoo beval ik te zijn, wie zich aan mij verbond.
 
ONVERVAARDEN
 
't Is nu de tijd:
 
de dag en het uur:
 
genoeg geschreid
 
en geduldig gebeid;
 
de wereld wordt vuur!
 
De wereld wordt vuur en de dag wordt bloed.
 
Valt aan! Alles hangt aan uw wil, aan uw moed.
 
MOEDER
 
Zoo streefde ik naar macht, zóó zocht ik naar recht,
 
zóó zocht ik naar vrede! Al 't andre was slecht,
 
al 't andre was droom of was waan.
 
Omhoog naar het heil ging één enkle baan,
 
en ik alleen wist die, ik alleen.
 
 
 
En wanneer in den droom mij de strijd verscheen,
 
de laatste, dan veerde mijn hart omhoog;
 
dan straalde mijn oog;
[pagina 29]
[p. 29]
 
dan zwaaide ik boven mijn kindren de vlag,
 
zingend ‘nu komt onze dag’.
 
 
 
Dan zag ik het offer, dan zag ik den dood,
 
niet als lood of nood;
 
er flitste uit den nacht van zijn aangezicht,
 
verblindend licht...
 
ONVERVAARDEN
 
Wij zien dat licht, wij voelen dat vuur;
 
wij staan in een heerlijk avontuur.
 
Wij zijn alles te drage' èn te doen bereid
 
opdat triumfeere gerechtigheid.
 
Om 't even is ons, wat met ons geschiedt,
 
zoo een nieuwe vrijheid maar wortel schiet.
 
Om 't even of ons eigen hart versteent,
 
zoo door ons geen verdrukte maar langer weent.
 
MOEDER
 
Verduisterd in u brandt voort heilig licht,
 
en heilig willen werd in u ontwricht...
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Moeder! gij voeddet ons op tot geduld;
 
zij rukken af onrijpe halmen...
 
Verbroken zijn van den keten de schalmen,
 
verstrooid zijn wij door hunne schuld!
 
ONVERVAARDEN
 
Als eerste wet, die ons leven regeert,
 
moeder, hebt gij ons dit geleerd:
 
strijden den onverzoenlijken strijd
 
tot de macht van den vijand is gebroken.
 
Maar zij hebben die wet ontdoken
 
en verloochend...
 
Zij hebben den vijand de hand ter verzoening gereikt.
[pagina 30]
[p. 30]
 
Zij hebben zich met den vijand verbonden
 
om ons te verdringen, om ons te verslaan...
 
Zie onze armoe moeder, zie onze wonden
 
en zie nu die opgeblazenen aan...
 
dan weet ge waar de trouw wordt gevonden.
(De moeder wendt zich tot de onvervaarden.)
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Wee! moeder wendt zich van ons af.
 
Zij luistert naar de stem dier verloornen...
 
Moeder! wij zijn toch uw eerstgeboornen,
 
wij zijn toch het koren en zij het kaf...
(De moeder wendt zich tot de zelfverzekerden.)
 
LEIDER DER ONVERVAARDEN
 
Moeder? ik ben toch uw rechtgeaarde,
 
ik ben toch uw rechtgeaarde zoon!
 
Luister niet naar die laffe bastaarden...
 
LEIDER DER ZELFVERZEKERDEN
 
Moeder! wij hebben uw woord verstaan.
 
Moeder! wij hebben uw wil gedaan.
 
Wij zijn uw kindren, wij dragen uw kroon.
 
ONVERVAARDEN
 
Moeder! zij vervalschen uw wil...
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Moeder! zij verwringen uw spil...
(onvervaarden en zelfvoldanen tezamen.)
 
Moeder! gij behoort ons, ons alleen...
 
ONVERVAARDEN
 
Zeg dan toch, dat ge bij ons behoort...
[pagina 31]
[p. 31]
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Zeg dan toch, dat g' ons uitverkoort.
(tezamen)
 
Wendt u van hen weg! Wendt u tot ons heen!
 
ONVERVAARDEN
 
Ik ben toch uw kind...
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Ik ben toch uw zoon!
 
MOEDER
 
O kindren, ge verscheurt mijn hart;
 
ik faalde met u, ik wil met u lijden,
 
maar uw twist maakt mijn oogen blind,
 
maar uw twist maakt mijn dagen zwart.
 
Verdroogd is mijn oogst, verbrand zijn mijn weiden,
 
ontbladerd mijn wouden, mijn wat'ren verstard!
 
 
 
Beiden zijt ge uit mij geboren;
 
beiden gaat ge voor mij verloren,
 
verloren gaat in u beiden wat
 
ik boven alles heb lief gehad;
 
verloren in u gaat broederlijkheid...
 
en het is naar haar, dat heel mijn hart schreit...
 
 
 
Ge hebt beiden gedwaald, ge hebt beiden gefaald,
 
voor falen noch dwalen kon ik u bewaren:
 
ik faalde zelf, ik dwaalde zelf...
 
O zoo gij en gij weer eenig waren,
 
dan werd ik weer sterk, dan werd ik weer ziende,
 
dan vond ik den weg weer uit dit gewelf...
 
 
 
Er moet een weg zijn, dien ik niet weet,
 
maar dien gij tezamen kunt leeren,
 
er moet een lichtwaarheid triumfeeren
 
over deze schande, over dit leed...
 
Er moet een opgang zijn naar klare sferen,
 
zoo gij het pad der verzoening betreedt...
[pagina 32]
[p. 32]
 
EMMANUEL
 
Hoort ge broeders, hoe moeder smeekt,
 
hoe zij bidt, dat ge u keert tot elkaar,
 
opdat haar ziel terugkeer' tot haar,
 
haar kracht aan uw kracht zich nieuw ontsteekt?
 
 
 
Uw twist houdt den toovercirkel gesloten,
 
waarbinnen z' in machtloosheid zich verteert,
 
waarbinnen zij onzeker, verdroten,
 
het sterke willen en het stoute wagen verleert.
 
 
 
O broeders, opent den weg tot de betere dagen,
 
opent den weg tot weer moedigen hoopvollen strijd!
 
Verzoent u!
 
KOREN ONVERVAARDEN EN ZELFVERZEKERDEN
 
Nimmer! Nooit in der eeuwigheid!
 
LEIDER ZELFVERZEKERDEN
 
Zoo deze erkent, dat hij moeder verstiet.
 
LEIDER ONVERVAARDEN
 
Zoo deze berouwt, dat hij haar waarheid verried.
 
LEIDER ZELFVERZEKERDEN
 
Zoo deze dat hij dwaalwegen ging erkent...
 
LEIDER ONVERVAARDEN
 
Zoo deze naar ons om leering en raad zich wendt.
 
LEIDER ZELFVERZEKERDEN
 
Nimmer treed ik in dier bloedigen spoor.
 
LEIDER ONVERVAARDEN
 
Nimmer volg ik dier lafhartigen baan...
[pagina 33]
[p. 33]
 
BEIDE KOREN
 
Nooit zullen onze wegen weer samen gaan.
 
Nooit, nooit, nooit, nooit!
 
LEIDER ZELFVERZEKERDEN
 
Moeder, geef ons uw hart...
 
LEIDER ONVERVAARDEN
 
Moeder, leen ons uw oor.
 
LEIDER ZELFVERZEKERDEN
 
Moeder luister niet
 
naar wie uw wezen verried...
 
LEIDER ONVERVAARDEN
 
Moeder keer u af voor goed
 
van dit laf gebroed...
 
MOEDER
 
Ach ge zijt beiden mijn kind'ren...
 
O, ge zijt beiden mijn bloed...
 
Beiden hebt ge het groote gewild.
 
Uw willen was zuiver en goed
 
en ik had dit kunnen verhindren
 
waar zelf wijs ik geweest en zeer mild...
 
mijn schuld wordt aan u geboet...
(Zij zinkt neer en schreit.)
 
BESCHOUWEND KOOR
 
Gezeten, neergezeten
 
in zwakheid-gespletenheid,
 
zat van dagen, geslagen,
 
de moeder schreit...
 
 
 
In Emmanuel zijn de vonken
 
schier verglommen van 't heilig vuur...
 
O duistere dag! o donker uur!...
 
En nog is de kelk niet leeggedronken.
[pagina 34]
[p. 34]
 
Ach de zware beproevingen
 
zijn nog niet alle doorstaan:
 
o mogen de groote beproevingen
 
voorbijgaan...
 
ONVERVAARDEN
 
't Is nu de tijd,
 
de dag en het uur,
 
genoeg geschreid en geduldig gebeid:
 
de wereld wordt vuur.
 
De wereld wordt vuur en de dag wordt bloed:
 
valt aan, alles hangt aan uw wil, aan uw moed.
 
 
 
Valt aan, slaat neer
 
het bloeddorstig beest!
 
Dra komt de keer,
 
dan begaan wij het feest.
 
 
 
Het feest van de wraak, die is rood en zoet.
 
Dan wordt alles vergolden, dan wordt alles geboet!
(Fascisten komen op.)
 
FASCISTEN
 
Vervloekt gespuis, nu genoeg gebragd.
 
Gekome' is de keer maar anders dan ge dacht.
 
Weg met u, verdwijnt! Baan vrij, eischen wij.
 
Ja de nacht wordt bloed en de dag wordt vuur,
 
maar verzuimd is uw dag en voorbij uw uur!
 
Gij zelf zijt het, die verpulverd, verteerd,
 
verzinkt in wat was en niet wederkeert.
 
ONVERVAARDEN
 
Vervloekte zwetsers! Weg! hier van daan!
 
FASCISTEN
 
Terug, of het zal u slecht vergaan...
 
ONVERVAARDEN
 
Makkers, wij moete' aan die bende voorbij.
[pagina 35]
[p. 35]
 
FASCISTEN
 
Hoort ge niet, rekels? Baan vrij! Baan vrij!
(Zij worstelen; de fascisten blijven overwinnaars.)
 
Nu hebt ge uw wil, zijt ge nu niet blij?
 
Luistert nu goed naar wat ruischt door ons bloed.
 
Naar wat stijgt door de harten en bruist langs het strand
 
met de stem van het oude vaderland...
 
 
 
Luistert nu goed naar wat stormt in ons bloed
 
naar wat rijst door de landen, een zee van geluid,
 
naar wat breekt, een vlam, in de harten uit
 
en stort op u af en brengt u in 't graf...
 
EMMANUEL
(tot zelfverzekerden)
 
Ge dient toch één waarheid, ge volgt toch één vlag;
 
staat uw broeders bij en ons is de dag...
 
ZELFVERZEKERDEN
 
Niets hebben wij met die andren gemeen...
 
ONVERVAARDEN
 
Die dáár en die dáár, het is alles een...
 
EMMANUEL
 
O broeders, gij verloochent uw bloed...
 
Nu is alles verloren...
 
MOEDER
 
Nu wordt alles geboet.
 
FASCISTENKOOR
 
't Geknakte gezag, we zetten het recht.
 
We hebben den heilloozen droom geslecht;
 
den heilloozen droom van een broederrijk
 
waar allen zich wentlen in 't zelfde slijk...
 
 
 
We wierpen den waan van een wereld om
 
waar de naties in smelten als vet in een kom;
[pagina 36]
[p. 36]
 
wij ham'ren elk kind in, de liefde tot
 
zijn land en zijn volk, die zijn beelden van God,
 
wij, de fascisten.
 
 
 
We geve' elk den rechtsgrond waarop hij kan staan;
 
we binde' alle rangen van 't volk te saam;
 
we leeren 't volk eerbied voor 't aardsch gezag,
 
we heffen weer hoog de vlag.
 
 
 
We voeren de tucht weer in 't leven in;
 
we maken het volk tot één groot gezin;
 
we leeren 't beminne' als een kostbare bloem
 
zijn eer en zijn roem.
 
 
 
We spannen zijn wil tot een sterke veer;
 
we maken 't voor vreemden niet bang en niet teer:
 
wij oopnen aan 't volk een gouden verschiet,
 
maar we vleien 't niet.
 
 
 
We leeren 't vertrouwen in eigen kracht;
 
we wekke' in hem wil-te-zijn, wil-tot-macht;
 
we ham'ren de grootheid van 't vaderland
 
elk hoofd in elk hart tot een ijzren bestand.
 
Wij, de fascisten.
 
 
 
Uw uur verliep, uw zon is gedaald;
 
uw macht viel tot scherven, uw wil heeft gefaald;
 
uw groei werd gestuit en uw droom bleek waan:
 
uw kans is verzuimd, uw dag is gedaan.
 
 
 
Uw roode vloed ebt terug en terug;
 
uw roode front toont ons dra zijn rug;
 
voorbij is de toover die eens trok tot u heen
 
de dappren de sterken; dra blijft ge alleen.
 
 
 
Gij mannen en vrouwen volgt ònze vlag;
 
ontwaakt! ontwaakt tot den nieuwen dag!
 
Aan 't werk voor de grootheid van 't vaderland!
 
't gediend met doeming van hoofd en hand!
[pagina 37]
[p. 37]
 
EMMANUEL
 
Makkers, gelooft hen niet; het is alles valsch wat zij zingen!
 
Geen liefde beweegt hen, geen broederschap vuurt hen aan!
 
Zij spannen u strikken, zij leggen u lagen,
 
zij leeren u de knechtschap verdragen,
 
zij willen u brengen waar ge niet wilt gaan.
 
Zij ruien u op tegen makkers van andere landen:
 
zij vervreemden uw hart van hun hart, zij binden uw handen,
 
Zij blazen u in hun hoogmoedigen waan;
 
zij maken u der heeren onderdaan!
 
 
 
Gelooft hen niet! De moéder gelooft!
 
Blijft de moeder trouw met hart en hoofd!
 
Zij weet den weg naar 't gezegend land
 
waar broederschaps zuivere zonne straalt...
 
STEMMEN
 
Zij weet den weg nièt; zij is zelf verdwaald!
 
Eens gingen haar kindren hand aan hand:
 
hoort hoe z' elkaar nu vervloeken, verwenschen;
 
ziet hoe ze elkaar naar het leven staan...
 
Hoe kan zij vrede brengen den menschen
 
als haar kindren zelf haar gebod niet verstaan?
 
 
 
Wij geloove' aan de boodschap der moeder niet meer,
 
We willen dienen een sterkeren heer...
 
we willen volgen een stralender vaan...
 
ANDEREN
 
Mijn bloed is arm en mijn dag is grauw;
 
de smaak van het leven in mijn mond werd flauw.
 
O span weer in mij de veer van den moed!
 
Zet mijn hart in vlam: zet mijn dagen in gloed!
 
FASCISTEN
 
Hier is vuur! Hier zijn vlammen! Hier is schuimend jong bloed!
[pagina 38]
[p. 38]
 
Wij gieten het over in jou en in jou...
 
Kom maak je los van die huilende vrouw...
(Eenigen gaan over tot de fascisten, die triomfantelijk wegtrekken.)
 
EMMANUEL
 
O moeder, moeder, zij breken de trouw...
 
O hoe kon dit zoo komen?... ik verdraag het niet...
 
 
 
O moeder, waarom sprak je niet?
 
Ze zijn toch je kindren, je wèl-beminde?
 
Je weet toch woorden, die trekken en binden?...
 
Je wist toch woorden vol tooverkracht
 
Voor een héél geslacht.
 
MOEDER
 
O zoon, oude woorden verloren hun tooverkracht
 
voor dit geslacht...
 
Ik moet nieuwe woorden, nieuwe wijsheid leeren;
 
ik moet inkeeren
 
tot de bron waar ze glanzend aan ontspringen...
 
Maar hoe haar vinden?
 
EMMANUEL
 
O moeder, je bent zoo vreemd zoo oud...
 
je stem wordt zoo dof en je hand zoo koud...
 
En nu schrei je... Ik heb je nooit zien schreien...
 
MOEDER
 
Ik schrei over hen en ik schrei over mij;
 
ik schrei over droomen, die dreven voorbij;
 
over bloesempracht in den nacht bevroren...
 
 
 
Allen zijn ze uit mijn schoot geboren;
 
ik heb ze met mijn melk gevoed;
 
ik zag ze uitgaan, vol hoop en vol moed;
 
ik zag ze uitgaan een juichende stoet...
 
Hoe velen van hen gaan voor mij verloren?
[pagina 39]
[p. 39]
 
Nieuwe woorden vol tooverkracht...
 
Woorden waar eeuwigheid in lacht,
 
Wijsheid allertijden, waarheid eeuwig-jong, -
 
waar welt uw bron?
 
BESCHOUWEND KOOR (EERSTE HALFKOOR)
 
O donkre gang
 
van elk menschlijk pogen, -
 
elk wordt geboren
 
in morgenlicht,
 
en in het beeld
 
dat trilt in zijn oogen,
 
heft altijd de morgen
 
zijn verrukt gezicht...
 
 
 
De dag is jong,
 
versch zijn de krachten;
 
de moed is een wel,
 
die stroomt en stroomt;
 
heerlijk omstraald
 
door den glans der gedachte
 
rijst aan d'einder het doel,
 
waar het hart van droomt.
 
 
 
O zaligheid
 
van ieder jong pogen,
 
ieder nieuw beleven
 
van den eeuwgen drang!
 
te gaan met makkers,
 
zoo opgetogen,
 
zoo zeker, zoo eenig,
 
hart aan hart, wang aan wang.
 
 
 
Maar elk ding brengt voort,
 
als 't ontplooit zijn wezen,
 
kracht anders geaard, dan
 
't oorspronkelijk dreef;
 
wil die eens kwam
[pagina 40]
[p. 40]
 
uit zijn diepten gerezen,
 
bleek onstandvastig
 
en niet bekleef...
 
 
 
Elk ding ontmoet
 
duizend andere dingen
 
die tegen hem botsen
 
of met hem gaan,
 
waar 't in binnen dringt,
 
die het binnen dringen;
 
daarom blijft géén ding eender
 
op den weg van 't bestaan.
 
 
 
Waarheid wordt bevlekt
 
door donkre dwaling,
 
daad maakt altijd schuldig,
 
wil altoos ontaardt;
 
elk geestlijk bezit
 
dreigt verstarring, verschraling
 
elk streven naar recht wordt
 
met onrecht bezwaard.
 
 
 
Zoo vielt ook gij af
 
van uw hoogste streven;
 
zoo verloochendet gij
 
uw heiligsten drang;
 
zoo verflauwde de kracht
 
van uw diepst beleven;
 
de toonhoogte zakte
 
van uw samenzang.
 
 
 
Zoo werd ge verstrikt
 
in al-oud verlangen;
 
zoo raaktet verward ge
 
in oude schuld;
 
zoo dreeft af ook gij,
 
zoo bleeft ook gij hangen;
 
daarom zijn de tijden
 
nog niet vervuld.
 
 
[pagina 41]
[p. 41]
 
Waar begon, wanneer,
 
de noodlottige dwaling?
 
Waar tastte de ziekte
 
't eerst uw wortels aan?
 
Hoe vielt g' in de schuld?
 
Hoe verzwakte de straling
 
van den heiligen wil,
 
in u opgestaan?
 
 
 
O donker kluwen,
 
onontwarbaar verward
 
van dwaling en schuld;
 
als w' u zien en vragen
 
‘wie zal u ontwarren’,
 
dan beeft ons hart,
 
dan voelen w' ons vaak
 
met vertwijfling geslagen.
 
 
 
Gij geest die u richt,
 
vol welbehagen,
 
naar d'eindige wereld,
 
aan haar borst u vleit, -
 
gij zult menschheid nooit
 
door deez' branding dragen
 
naar de kust van een vrede
 
dien Gods adem wijdt.
 
 
 
Gij geest van ontkenning
 
en wild begeeren,
 
van brandenden haat en
 
borenden wrok, -
 
gij kunt het verderf
 
dezer tijden niet keeren;
 
gij kunt de wijzers
 
van de wereldklok
 
 
 
naar het lichtend uur
 
van zielsvreugde en vrede
[pagina 42]
[p. 42]
 
niet zetten vooruit
 
één enklen tel:
 
zoo gij zegeviert
 
in de kolkende steden
 
blijft dood spelen met menschheid
 
zijn grimmig spel.
 
 
 
O onzeker verschiet!
 
O uur van omnachting!
 
O richtingsloos streven!
 
O onvruchtbaar verloop
 
van zooveel wat ons hart
 
zag in zekre verwachting, -
 
wie kan ontwarren
 
den wereldknoop?
 
TWEEDE HALFKOOR
 
Er is een die 't kan,
 
die kan helpen en heelen;
 
God kan voleinden
 
wat hij begon;
 
maar als bloemen zijn wij,
 
geknakt op hun stelen
 
die buigen naar d' aarde,
 
al roept hen de zon.
 
 
 
Er leeft een kracht
 
tot vernieuwen - verjongen;
 
in de wezens brandt
 
een loutrend vuur!
 
Niet van buiten af
 
heeft het hen besprongen:
 
't werd hun ingeplant
 
bij 't begin van den duur.
 
 
 
Moeder zie op
 
tot de fonklende transen;
 
moeder daal neer
 
in uw eigen hart:
[pagina 43]
[p. 43]
 
het is ééne kracht
 
die de sterren doet dansen,
 
die uit dood wekt leven,
 
en den knoop ontwart.
(Werkloozen komen op.)
 
WERKLOOZEN
 
Wat heb ik aan jullie mooie woorden?
 
't Lijkt hier waarachtig wel een kerk!
 
 
 
Wij willen brood, wij willen werk;
 
met dat geteem zult je den strijd vermoorden.
 
ENKELE STEMMEN
 
Ik heb vandaag nog niets gegeten.
 
 
 
En mijn voeten zijn één klomp ijs...
 
 
 
Brood, schoenen, brandstof zijn het die ik eisch.
 
ALLEN
 
Eten! Wij willen eten!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken