Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Opwaartsche wegen (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Opwaartsche wegen
Afbeelding van Opwaartsche wegenToon afbeelding van titelpagina van Opwaartsche wegen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

Scans (1.88 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Opwaartsche wegen

(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

De man en de vrouw.

 
Zooals de sikkel van de jonge maan
 
in de heemlen zijn vragend smal gezicht
 
opheft, dan aanzwelt tot een bol van licht
 
die over heel het landschap zacht genucht
 
van glans giet: geen nachtschaduw kan weerstaan -
 
zoo rondt zich jonge liefde ook tot vrucht.
 
Eerst staat zij, half een vraag en schuchter-bevend
 
aan den horizon van man en van vrouw,
 
dan opgaand maakt zij, vol en voller levend
 
alle uren van hun dagen zilverblauw.
 
 
 
De dagen zijn vergeten en verzonken
 
voor twee menschwezens eer zij werden één:
 
was er een tijd, dat hun oogen niet dronken
 
elkander, elk van hen op aarde alleen
 
stond in den dag, als hij zijn last wierp neer
 
voor hunne voeten, eischend: ‘wordt hem heer’.
 
In het klaar licht dier zonneheldre maan
 
vergete' is het eindweegs alleen gegaan,
 
uitgevlakt het eenzame vóórbestaan.
 
 
 
Dit maakt de liefde tusschen man en vrouw
 
ongelijk aan elk andere, diep blauw
 
en oneindig als de aether rond ons,
[pagina 45]
[p. 45]
 
zacht als het moederlijke eiderdons:
 
dat zij de vreemdheid die elk mensch omgeeft,
 
waardoor hij, zelfstandig een wezen, leeft,
 
lijdt van 't alleene dat zijn hart verteert
 
voor éénen mensch in eigenheid verkeert.
 
 
 
Onder het hooggewelfde dak der lucht
 
op dezen bol, die rytmisch door de sferen
 
cirkelt zijn baan, dees moeder die wij eeren,
 
nooit meer eenzaam te zijn, nooit meer beducht
 
voor schemering. De stem niet meer te vreezen,
 
herinnering, die komt omhooggezucht
 
uit haar, de stem als van een klagend wezen:
 
nooit meer alleen te zijn is liefde's vrucht.
 
In alle onrust een eiland van rust,
 
in alle stormen een veilige stilte,
 
een donzen koestering door alle kilte,
 
door alle droefenis stralende zon
 
bezit het hart dat zulk een liefde won.
 
 
 
Eenzaam, gelijk onder de maan de heide,
 
verlaten als een reede in duistre vlagen,
 
leeft het hart tot die horen schalt.
 
Daarmeê vangt aan de nieuwe rij der dagen,
[pagina 46]
[p. 46]
 
hoogkloppend spreekt het dit nieuw woord ‘wij beiden’,
 
en houdt die maat tot avond valt.
 
En heel die lange reeks golvende jaren
 
loopt het op berge' omdat twee éénen waren.
 
 
 
Te weten dat het gansch-eigene wacht!
 
Dat het daar is wanneer men als een laan
 
de uren van den dag is doorgegaan,
 
dat het daar is en leeft, ook in de nacht.
 
O de nachten, de lange rijen nachten
 
wanneer de roes van leven is gestild,
 
de ziel reikt tot haar uiterste gedachten,
 
geen ontkomen aan binne' en buiten stilt';
 
o wanneer dan uit het onzichtbaar land
 
de zwartgevlekte vogels weer aanruischen
 
en zich neerzetten op den hoogen rand,
 
de levensvragen wier onpeilbare oogen
 
de ziel vasthouden in hun blik die bant -
 
dan is redding dichtbij: in 't ademsuizen
 
van den geliefde die bij diepe togen
 
de koele lucht indrinkt op stillen maat
 
en onbewust 't zoet leven binnenlaat.
 
Stillang te luistren naar zijn ademval
 
maakt het troebel nachtduister bijna hel;
[pagina 47]
[p. 47]
 
de somber-zwarte vogels zijn verjaagd,
 
door liefde's ademtocht als weggevaagd:
 
het hart herademt, of de morgen daagt.
 
 
 
En dan naar dichtbij hoofd handreiking zacht,
 
en het te streelen door de stille nacht,
 
en alle teerheid van de lange jaren
 
op stille wiek, rond zich te voelen waren
 
en in het liefgeworden lichte duistre
 
het oude lied der min zoo zacht te fluistren.
[pagina 48]
[p. 48]
 
Er is een ruischen en beven
 
aan de poorten die lieide omsluiten:
 
de vleugelslag van nieuw leven
 
houden geen poorten buiten.
 
 
 
Gij teederst omzoomde bloem
 
die de menschheid heeft voortgebracht,
 
haar oogentroost, haar harteroem:
 
voor u wordt het nacht.
 
 
 
Liefde, enkel-aanhanklijke
 
der rankende vrouwe,
 
opziende-dankende,
 
nederig trouwe,
 
 
 
Liefde wij gaan u verdrijven;
 
nog leven die u toehooren,
 
maar zij vergaan en blijven
 
morge' ongeboren.
 
 
 
Nog eenmaal de roerende pracht
 
van uw schuwe wimpers gekust,
 
dan bedden wij u zacht
 
in der eeuwen rust,
[pagina 49]
[p. 49]
 
bloemen van zang over u,
 
teedere blonde
 
die in het verborgene luw
 
geluk hebt gevonden.
 
 
 
Liefde die mint naar onder,
 
speelsche van sterke heeren,
 
zinlijke gloeden zonder
 
gemeenschap in allen sferen,
 
 
 
Liefde, enkel-beschermende,
 
groot van meedoogen,
 
sussend, troetel-verwarmende:
 
sluit de trotsche oogen.
 
 
 
Sterf met al ander gevoelen
 
dat rankt van omhoog naar beneden:
 
Liefde met heerschbedoelen,
 
ge zijt het verleden.
 
 
 
Dienende, opziend naar boven;
 
neerziende vol vadergedachten,
[pagina 50]
[p. 50]
 
zoo lang heeft uw bloemschoon beschoven
 
het pad van vele geslachten,
 
nog zijn er, die aan u gelooven
 
alleen, en geen andre verwachten.
 
 
 
Maar al blinkt een nieuwe waarde,
 
en doet uw liefs vergaan:
 
Gelijkheid ontluikt over d' aarde
 
voor haar blik kan niet bestaan,
 
 
 
Liefde enkel naar bove' of naar onder,
 
Min, maar beschermend of gevend:
 
Gelijkheid maakt het zoet wonder
 
van een nieuwe liefde levend.
 
 
 
‘O zusters, wij staan vol gaven,
 
wij zijn geheel opgeheven,
 
wij gaan den geliefde laven
 
met teugen diep-eigen leven.’
 
 
 
‘Broeders hoort, de vrouw is gekomen,
 
haar hart diep als bergmeeren;
 
vat nu haar hand met schroomen:
 
wij hebben veel te leeren.’
[pagina 51]
[p. 51]
 
Nu gaan de man en de vrouwe
 
elkaar met liefde doordingen,
 
als twee bergstroome', een groene en een blauwe
 
kristallijn samenzingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken