Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tusschen twee werelden (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tusschen twee werelden
Afbeelding van Tusschen twee wereldenToon afbeelding van titelpagina van Tusschen twee werelden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

Scans (2.79 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tusschen twee werelden

(1923)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

V. Der vrouwen offer

 
De vrouwen komen, die van de kleine steden,
 
die der dorpen, verloren in de wijdheden
 
der steppe, de vrouwen wier hart ervaren
 
heeft de verschrikkingen van zeven bittre jaren.
 
 
 
Zij komen, hun oogen vol droeve vragen.
 
Een groote kreet is door het land geslagen:
 
‘Makkers, honger maait weg honderden duizendtallen;
 
waar anders aren, nu de menschen vallen’.
 
 
 
‘De regen heeft het arme land vergeten;
 
de zon als een wild dier het leven stuk gereten;
 
Moedertje Aarde stierf in felle pijnen,
 
haar blond gelaat geblakerd tot woestijnen’.
 
 
 
‘Makkers, zooveel aren als zonnebrand verschroeide,
 
zooveel mannenkracht verwelkte en verbloeide;
 
zooveel halme' als verdroogd zijn, jong en teer,
 
zooveel kinderen zinken stervend neer’.
 
 
 
‘O moeders, helpt toch dat niet allen sterven;
 
gij die kunt helpen ondanks eigen derven;
 
geeft ons uw gave: een weinig geld, een weinig brood;
 
helpt het leven strijden tegen den dood’.
[pagina 19]
[p. 19]
 
De vrouwen luistren met lippen die beven:
 
‘wij hebben zelven niets; wat kunnen wij dan geven?
 
geen geld, geen goude' of zilveren sieraad,
 
en klein is dezen herfst de graanvoorraad’.
 
 
 
Zij drukken hun machtlooze moederhanden
 
tegen hun hart, voelen liefde daar branden
 
gelijk een wond. - O zoo zij konden laven
 
de kindren met hun bloed, 'k weet dat zij 't gaven.
 
 
 
Eene van hen, oneindig-mild van oogen,
 
staat lang aandachtig over 't eigen hart gebogen,
 
wanneer zij eindelijk het hoofd opricht,
 
verklaart een gloed van blijheid haar gezicht
 
 
 
als kwam tot haar een, dien zij lang verwachtte.
 
‘Zusters, wij zijn niet zoo arm als wij dachten,
 
wij hebben nog iets kostelijks te geven:
 
die moesten sterven, zullen door ons leven’.
 
 
 
Van haren vinger heeft zij afgenomen
 
den gladden gouden ring, het pand der droomen
 
in verre jeugd, het teeken van de trouw
 
in vreugde en smarten. Zij is weduwvrouw
[pagina 20]
[p. 20]
 
en niemand kan haar hart fluisteren hooren;
 
‘mijn levensmakker dien ik heb verloren,
 
vergeef’. - In al die milde vrouwenoogen
 
bloeit vreugde omhoog, gelijk haar heeft bewogen.
 
 
 
En al die vrouwen, die uit de kleine steden,
 
die uit dorpe' in der steppe' oneindigheden
 
verloren, nemen met hun trouwe handen
 
de ringen af, die aan hun vingers branden.
 
 
 
In den smeltkroes hebben zij ze geworpen,
 
de vrouwen van de steden en de dorpen;
 
die in verenkeling nietig bestonden
 
heeft vuurgloed tot een gouden klomp verbonden.
 
 
 
Als meegevoel harten van nietige enkelingen
 
versmelt tot één sterk hart, zoo zijn de ringen
 
die machtloos lage' elke om zijn vinger heengebogen
 
geworde' een gouden klomp reddend vermogen.
 
 
 
Wanneer de vrouwen der dorpe' en der steden
 
den weg terug naar hun woningen treden,
 
voelen zij glimlachend de zoete pijn
 
in 't hart, om der vingers berooide zijn.
[pagina 21]
[p. 21]
 
Daar binnen strijdt die pijn om 't vreemd gemis
 
van 't lang-vertrouwde, met wat vreugde is
 
te denken ‘wij vonden nog iets te geven;
 
door ons zullen enkele kindren leven’.
 
 
 
Ik hoor een gouden lach slaan door het klagen
 
der wereld; in de klare najaarsdagen
 
hoor ik een lach, zoo lieflijk en zoo teeder
 
als lachten hemelinge' in 't gouden weder.
 
 
 
Ik weet niet of de geesten onzer droomen,
 
onzichtbaren, tusschen ons gaan en komen,
 
maar is dit zoo, dan is hun lach het licht
 
dat nu valt van der dagen aangezicht;
 
 
 
dan is de schoonheid als van jonge meien
 
die nu het oude moede jaar omvleien,
 
de lach van hemelsche verteedering
 
om het offer dier vrouwen, dat ik zing.
 
 
 
1921

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken