Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen
Afbeelding van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwenToon afbeelding van titelpagina van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (7.07 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen

(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

VIII

 
In morgenschemer van het menschelijk bestaan
 
verrezen d' eerste geesteshelden,
 
die zagen alle dingen als vragen aan
 
en Algebeuren zagen
 
als de vraag der vragen.
 
Hoe was alles zoo geworden
 
buiten hen zelve' en in hen zelf?
 
Wie had de blinkende lichten ontstoken
 
aan het hemelgewelf?
 
Wie regelde hun dans
 
schreef hun vóor hun banen
 
en hun kadans?
 
Wie deed de maan zwellen en tanen,
 
verschijnen en verdwijnen aan den trans?
 
Wie mende de vurige zonnepaarden
 
langs langer, dan weer korter baan,
 
wie trok de zon omlaag onder de aarde
 
en sprak tot haar ‘nu moogt ge weer opstaan?’
 
Wie deed groeien het veelsoortig gewas,
 
en de dieren, de rappe slimme sterken,
 
en hem zelf, die in veel hun mindre was,
 
een hulp'loos wicht, als zijn moeder hem baarde;
 
anders het dierjong, dat kon staan en gaan,
 
amper geworpen?
 
Waar kwam de mensch vandaan?
 
En waar het vuur, 's menschen machtigste vriend,
 
beschermer, o zijn vijand ook, wiens beet
 
drong tot de botten. En wie roept de wind,
 
hij komt en gaat, soms streelt hij als een zucht
 
zoo luw, soms vaart hij aan met wild gerucht,
 
als rijden booze geesten door de lucht,
 
smijt de reuzen van het woud door elkaar
 
en raast voorbij. Niemand die hem ooit zag
 
en toch: hij is; geweldig, ontembaar.
 
Wie roept, wie heeft over den wind gezag?
 
En wie over het water? Vaardiger
 
is 't, dan alle andere levende dingen;
[pagina 42]
[p. 42]
 
't weet onmerkbaar door alles heen te dringen
 
in zijn gesmijdigheid, zachtaardiger
 
lijkt het dan vuur en wind, kinderen spelen
 
ermee, als met een zoet gehoorzaam beest.
 
Maar ook in 't water loert een booze geest,
 
als die ontwaakt loeien tienduizend kelen
 
uit zijn diepten omhoog: met helsch geschater
 
stort het zich op den mensch, dat valsche water.
 
‘Vlucht, vlucht’... Maar sneller dan de snelste voeten
 
raast de stroom voort en achterhaalt de stoeten,
 
de hijgende, sleurt ze omhoog, omlaag
 
als strootjes. Van duizend angsten gestaag
 
besprongen, bekneld tusschen duizend nooden,
 
rusteloos opgejaagd door duizend dooden,
 
leeft de mensch in d’ oerschemering,
 
een leven van strijd voor zelfhandhaving,
 
en handhaaft zich. Zwak en klein temidden
 
van dieren, o veel sterker dan hij,
 
van natuurkrachten die zich niet verbidden
 
noch temmen laten, draagt een lang getij
 
hem langzaam opwaarts.
 
Andren gaan voorbij,
 
diersoorten sterven weg. Hij blijft, zwermt uit
 
over de vervaarlijke kontinenten;
 
in 't groene laagland slaat hij óp zijn tenten,
 
in duister oerwoud vervolgt hij zijn buit.
 
Boven d'aarde ontstaat een zwakke schijn,
 
die daar niet hing in d’ eerste schemeringen;
 
noodzaaklijkheid stuwt met heilzame pijn
 
hem voorwaarts langs deze dubbele baan:
 
kunnen, is vormen; kennen, is verstaan.
 
 
 
In het onmetelijke Al
 
bouwt hij op deze kleine bal
 
zijn wereld, trekt een lichtend spoor
 
door 't vragenduister, 't matelooze donker.
[pagina 43]
[p. 43]
 
Wat flonkert daar? Waarheids eerste geflonker
 
verlicht de nachtelijke tuin der tijden:
 
't fonkelend spel begint: de denker kleedt
 
in duizend vormen hen die weer verglijden,
 
die wezens, waar hij iets en niets van weet:
 
zon en maan, vaste sterren en planeten,
 
staartsterren, rijtend met vlammende beten
 
de lucht uiteen, slaande vurige scheuren
 
door haar en dan in 't ongeziene wijkend.
 
De mensch denkt na over 't natuurgebeuren,
 
ziet in elk ding zijn beeld, op hem gelijkend,
 
bezield als hij.
 
En nu begint stil-aan
 
door hem scheppingsdrang te rumoeren,
 
hooge driften komen zijn bloed vervoeren
 
en zinrijke mythen ontstaan.
 
Het heilige mysterie wordt verbeeld
 
in riten en dansen, met sierlijke gebaren;
 
en in dierbeeltenissen, die boosaardig staren,
 
het magisch willen gepenseeld.
 
Op de wanden der lichtdonkere grotten
 
grifte zijn hand de kontoeren in
 
der sterken, wier ontzaggelijke botten
 
verbleekten in 't oerbegin.
 
De mensch ontgroeit aan zijn dierlijke maat,
 
van hem wijkt de angst der alleenheid,
 
nu hij eenheid, Al-Eenheid,
 
in hooge verrukkingen ondergaat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken