Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen
Afbeelding van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwenToon afbeelding van titelpagina van Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (7.07 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen

(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

V

 
De afgrond van de tijden wordt gekloofd,
 
twee nieuwe wezens treden in het licht;
 
d' eene: hoe zelfbewust is zijn gezicht,
 
men ziet dat hij vast in zichzelf gelooft,
 
 
 
zijn kracht en taak en toekomst zich bewust.
 
Op wankle voeten volgt hem zonder lust
 
of moed te leven, een trieste gestalte,
 
zwart omrande oogen in 't wit gelaat.
 
Hoe flets zijn ze, hoe laag is het gehalte
 
der roode kleurstof in zijn bloed!
 
Hoe leelijk zijt ge, proletariaat,
 
min waart ge in 't uur van uw geboorte;
 
zwakjes de moeder die u heeft gevoed.
 
Ge schuifelt meer dan dat ge gaat.
 
Hoe weinig, hoe niets hebt ge van een held:
 
tusschen leven en dood ligt ge aan de poorten
 
en jammert zachtjes. Enklen vrage', ontsteld
 
 
 
om wat ze in dat zacht gejammer hooren
 
van vertwijfeling, die zich zelf niet kent:
 
‘Is Christus voor dezulken niet geboren?’
 
- maar de meesten hebben zich afgewend.
 
 
 
Zoo, in stank en vuil, in gezwoeg en zonde
 
komt ter wereld die averechtsche held,
 
wiens lichaam is één etterende wonde
 
wiens hart enkel lijfsbegeeren kwelt.
 
 
 
Brood en slaap vraagt hij. Een vernieuwde aarde
 
ligt àl te hoog boven zijn horizon.
 
O dit is vreeslijk: waar een ziener spon
 
zijn droom, die in hen menschelijke waarden
 
 
 
herkende, zag hij geen hoopvolle zonen
 
in hen, geen jonge makkers in één kamp
 
met hem vereend, maar afgesjouwde beesten,
[pagina 101]
[p. 101]
 
wekkend deernis in hem, te diep voor woorden:
 
hun tot den dood zwoegende lijven hoorden
 
niets van het toekomstlied der uitverkoren geesten,
 
zagen niet voor zich uit bevrijdings lamp
 
werpen haar straal. Hun, ziel bleef wonen
 
in kerker der gelatenheid.
 
 
 
Onder de heeren zijn er die 't geweten
 
verontrust; in hun handen brandt het goud.
 
Zij kunnen hun maal niet in vreugde eten,
 
zij hebben in de werklijkheid geschouwd
 
 
 
dieper dan 't oppervlak. 't Satanisch jagen
 
der willen, opgestuwd tegen elkaar
 
verschrikt hen en de ikzucht, voortgedragen
 
op alle winden, monster, dat topzwaar
 
 
 
maakt maatschappij. Zij hebben ook begrepen
 
dat eenzijdge gerichtheid van 't verstand
 
àl fijner en scherper 't wapen heeft geslepen
 
voor den bestaansstrijd. In hun oogen brandt
 
 
 
triomf, wanneer hun blik spiedt naar de dagen
 
die zullen zijn: ‘toekomst, o gij wordt goud.’
 
Zij bouwen aan haar, worde' altijd verslagen,
 
blijven verzekerd: wij hebben gebouwd
 
 
 
een kiem van haar, een cel, waaruit ‘te samen’
 
en ‘voor elkaar’ zal uitstralen. Een naam
 
schittert het helst tusschen die lichte namen:
 
hij spande in 't kapitalisme een raam
 
 
 
voor samenwerking 't eerst. Heil hem die in het woeden
 
rondom der stormen van begeerlijkheid
 
den mensch te redden zocht, met lange vlijt
 
leerend en bouwend, nooit moe en nooit moede-
[pagina 102]
[p. 102]
 
loos. Owen, Robert Owen, gij waart groot,
 
gij troont hoog boven d'andre utopisten,
 
maar ook die andren waren humanisten,
 
strijdend tegen kiem van verderf en dood,
 
 
 
van 't stelsel, dat sinds zijn geboorte 't merk
 
van Kaïn op het voorhoofd draagt geschreven:
 
‘alles voor winst, niets voor het menschlijk leven.’
 
Gij legdet van der menschen eenheidskerk
 
 
 
de eerste fundamenten. Wijgevoel,
 
melodie die het hart nooit heeft vergeten,
 
al overstemden te vaak haar de kreten
 
der rauwe ikzucht, was 't uiteindlijk doel
 
 
 
waarop uw bestendige wil zich richtte.
 
Dàt tot de klare bovenstem te maken
 
voorgoed, in alle menschelijke taken,
 
jaagdet ge na. Naast u brandde' andre lichten,
 
 
 
Simon, Fourier, Proudhon, in 't oudre veld.
 
Klaar zagen z' allen hoe twee woeste rossen
 
in teugellooze vaart door donkre bosschen,
 
sombre ravijnen, voortsleepten d'ontstel-
 
 
 
de menschheid. Winstbejag heet 't ros ter slinken,
 
blinde wedijver dat ter rechter zij;
 
alles vertrappend, rennen ze voorbij:
 
men ziet ze snuivend de afstanden drinken,
 
 
 
den tijd verslinden. Maatschap valt uiteen
 
in hoog bevoorrechten en diep misdeelden.
 
Machines snorren, rijken bade' in weelde;
 
't arbeidsvolk blijft vel over been.
 
 
 
Hulpvaard'ge stemmen geven goeden raad,
 
maar ze zijn niet afgestemd op elkander,
[pagina 103]
[p. 103]
 
de eene zegt ‘zóó moet het gaan,’ de ander
 
wijst àndre wegen aan. Fèl brandt de haat
 
 
 
tegen de meesters, maar de massa's tasten
 
blindweg: o eindloos zal het dwalen zijn.
 
‘Dat is nièt waar; men kan de barenspijn
 
verkorten.’ Woord, dat de knechten verrast en
 
 
 
verschrikt de heeren, hoe boud klinkt g' en fel!
 
Wie is hij, die het spreekt? Door baard en manen
 
omlijst, verschijnt een hoofd... Als Dante, is door de hel
 
en door het vagevuur vol zuchte' en tranen
 
 
 
déze gegaan. Een paradijs verschijnt
 
hem als 't verscheen den goddelijken dichter,
 
maar niet omhoog: op aarde. Het komt dichter-
 
bij ieder uur: de scharen afgepijnd
 
 
 
bereiken straks den top, vanwaar het land der vrijheid
 
zich opent en het dal der makkerschap.
 
O Marx, gij reus, somber en toch vol blijheid
 
voor wie scherp ziet, - met uw titanenstap
 
 
 
zijt ge geschreden, speurend door de tijden,
 
hebt uit hen allen d' eene kern gehaald
 
en geheven naar 't licht: d'arbeid, zijn lijde' en
 
zijn adel; - hebt getoond, hoe rijst en daalt
 
 
 
't peil van den mensch, al naar in d'arbeid staat
 
hij, hoe dít zijn begeeren, willen, voelen
 
en denken vormt en kleurt, - en hoe nù gaat
 
menschheid recht af op hóógmenschlijke doelen
 
 
 
door vernieuwing van d'arbeid, - recht op vrede
 
door overvloed. De mensch wordt eindlijk vrij:
 
koesteren zal hij, in broederlijke zede,
 
zijn hart, zijn hoofd; - die haar brengen zijt gij,
[pagina 104]
[p. 104]
 
vernederden, sjokkend in uw ellende,
 
't hoofd hangend als ezels te zwaar bevracht.
 
Moed! Morgenlucht zuivert uw longen. Kracht
 
van den morgen strekt uw verslapte lenden
 
 
 
naar kennis, naar beseffen, naar begrijpen
 
waardoor 't armoejuk zoo ondraaglijk schrijnt
 
voor hen, die rijkdom scheppen: weldra rijpen
 
haar eerste vruchten voor dit afgepijnd
 
 
 
geslacht. Onder millioenen ontstaat
 
één doorzicht, zij groeien tot één slagorde:
 
de heele aarde gaat een strijdperk worden:
 
opstandig denken snelt toe op de daad.
 
 
 
Verlossende waarheid, zij is gevonden;
 
nog verder zoeken ware krachtsverspilling,
 
onweerstaanbaar groeit de felle trilling
 
en vormt de leus in millioenen monden.
 
 
 
D' arbeidswijze stuwt het proletariaat
 
omhoog: het strijdt, omdat het strijden mòet:
 
het ruikt de Vrijheid! Rust en overvloed
 
vallen het toe, wanneer het eerst verslaat
 
 
 
de heeren. Macht is het, die het behoeft,
 
macht om de slavenketen stuk te breken,
 
waardoor het lijf verkwijnt, de geest verstroeft,
 
macht: om uit te zaaien in alle streken
 
 
 
het heilige zaad der opstandigheid.
 
Macht moet het willen, macht moet het verwerven,
 
om te herwinnen zijn menschlijkheid. -
 
Wat is dat schoon, als door de grauwe werven
 
 
 
der menschheid aanvaart goudene gedachte,
 
die voor d' onterfden leven maakt begeerlijk
[pagina 105]
[p. 105]
 
en zin geeft, bazuinend tot hun geslachten:
 
‘Staat op: 't is tijd, 't is tijd.’ Wat is dat heerlijk
 
 
 
wanneer de groote wind van zoo'n gedachte
 
millioenen stervers overbuigen doet
 
naar ééne zijde... De geestlijke krachten
 
van millioenen, uit één bron gevoed
 
 
 
krijgen samenhang. Ziet hoe wordt geboren
 
vaste struktuur nu in de bewustheden,
 
die vastheid nooit kenden of haar verloren;
 
nieuwe normen ontstaan; in nieuwe zeden
 
 
 
van kameraadschap wordt hij nu verbonden,
 
zij vervangt bij hem 't moordend tegenover
 
elkander staan, 't zien in den andre een roover
 
van wat men zelf begeert, elk in de zonde
 
 
 
bevangen van den nijd. Nu, boven allen
 
ging òp een zon: de solidariteit;
 
haar stralen zijn in de harten gevallen
 
en gouden oogsten werden uitgespreid.
 
 
 
Op onstuimige voorjaarswateren vaart
 
schip-van-verlangen door zelftucht beteugeld;
 
heilig vertrouwen de zeilen bevleugelt:
 
‘wij gaan menschheid verlossen en de aard
 
 
 
vernieuwen. 't Rijk der vrijheid brengen wij,
 
het rijk van almenschlijk ontluiken
 
in broederschap; men kan zijn geur al ruiken,
 
waar 't aan den berg-der-worsteling voorbij
 
 
 
ons wacht. Dwalen kunnen we niet. Doorgronden
 
leerden de groeiwet wij der maatschappij:
 
háár immanente kracht zetten we vrij,
 
met hoogste reedlijkheid is ons willen verbonden.
[pagina 106]
[p. 106]
 
Allen levenden immers gaan wij schenken
 
vrijheid: aan meesters ook, zoodra zal zijn
 
d' overwinning bevochten. Macht-van-'t-denken
 
wordt macht-van-'t-vleesch in ons. O eind der lange pijn,
 
 
 
o gouden kimme! Ons, d'eeuwig versmaden,
 
geketenden, ontrechten, ons droeg op
 
historie deze taak: te hijsche' in top
 
menschheidsvlag, en dien God-zonder-genade
 
 
 
t' onttroonen. Geen God en geen meester - dat
 
is de leus, waaronder wij ten strijde
 
trekken: de mensch zal zelf zich wijde' en
 
lachend neerzitten, waar het sombre Godsbeeld zat’...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken