Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
Afbeelding van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vredeToon afbeelding van titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.30 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

(1973)–B.V.A. Röling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

8 Vrede en internationale structuur

Als belangrijkste vredesprobleem dient allereerst te worden genoemd het feit dat onze wereld verdeeld is in ongeveer 140 soevereine nationale staten. Nationale staten: het gaat om staten waarvan de onderdanen in nationale saamhorigheid verbonden zijn. Soevereine staten: het zijn staten die niemand boven zich erkennen, staten met eigen beslissingsbevoegdheid in nationale en internationale zaken, maar ook staten die in de statenanarchie van onze wereld voor hun eigen veiligheid te zorgen hebben.

De staat is op het ogenblik de politieke eenheid waarin men leeft - de groep levend op bepaald grondgebied onder één gezag. Leven in een groep is essentieel voor de mens. Die groep kan klein zijn, de familie, de stam, het dorp, de stad. Tegenwoordig is dat de staat, waarvan de grootte varieert van enkele honderdduizenden tot enkele honderdmiljoenenGa naar voetnoot1.

De staat vormt het referentiekader waarin men denkt. De staat is de collectiviteit waarin de belangen en de waarden worden bepaald, en de machtsmiddelen worden ontwikkeld om die belangen en waarden te beschermen of te bevorderen.

De politieke collectiviteit waarin men leeft betekent zéér veel. Vaderlandsliefde is geen kleinigheid. Het gaat bij het vaderland om de groep waarin men zich thuis voelt, gemeenlijk met één taal, één geschiedenis, één bepaalde wijze van leven. Sinds de staat welvaartsstaat werd is het ook de staat waardoor men zich beschermd weet en waarop men terugvalt in tijd van hulpbehoevendheid of nood.

[pagina 96]
[p. 96]

De groep, de collectiviteit betekent veel voor de enkeling. De mens is een sociaal wezen, pas in de groep kan hij tot ontplooiing, tot zijn recht komen. Eerst in de groep is de ontwikkeling van de hoogste mensenwaarden mogelijk: de liefde en de moed.

De collectiviteit, de groep heeft grote invloed op de enkeling. De mens heeft de natuurlijke neiging om zich aan te passen bij de groep, want hij wil van de groep deel uitmaken. Hij heeft de neiging om gelijk te denken en gelijk te waarderen. Het conformisme is wezenlijk en overheersend: imitatie is de regel, originaliteit de uitzonderingGa naar voetnoot2. De enkeling denkt gemeenlijk in de categorieën van de groep. Het menselijk denken is groepsdenken, in onze tijd betekent dit een nationaal denken. Het leidt tot het nationaliseren van de waarheid, de ‘nationalisation of truth and justice’ waarover Julius Stone schreefGa naar voetnoot3, tot de nationale interpretatie van de wereld. Dit proces kan natuurlijk kunstmatig worden bevorderd, door censuur, door onwelgevallige informatie van hogerhand weg te houden, b.v. door het verstoren van uitzendingen van buitenlandse radio en televisie. Gemeenlijk is dit niet nodig. Men leeft op de grondslag van een bepaalde houding, en beziet van daaruit de wereld. De waarneming wordt erdoor gekleurd, het oordeel is er door beïnvloed. Er bestaat de actieve neiging om het waargenomene aan te passen aan het bestaande wereldbeeld. De daarmee niet kloppende informatie wordt niet toegelaten, of, zo ze niet kan worden verhinderd, gewantrouwd, en men vindt gemakkelijk argumenten om ze verdacht te maken. De belangrijkste censuur is eigen censuurGa naar voetnoot4.

Daarbij komt de neiging om de eigen opvatting superieur te achten. Het is de natuurlijke neiging van de mens zijn eigen (nationale) rechtsopvatting de beste te achten: als een opvatting, die verdient universele toepassing te vinden. Grof ge-

[pagina 97]
[p. 97]

zegd: de deugd is hier bij ons te vinden, de ondeugd elders. Op het terrein van oorlog en vrede betekent dit: wij zijn vredelievend, zij niet. Een onderzoek op dit punt betreffende de opvattingen in de Verenigde Staten en in de Sovjetunie bracht een spiegelbeeld aan het licht: de opvattingen waren ongeveer gelijksoortig: zij hebben een misdadige regering, die het volk misleidt en van plan is ons aan te vallenGa naar voetnoot5.

Uitgaande van de eigen vredelievendheid wordt de eigen bewapening volstrekt onschuldig geacht (ze is immers geheel defensief), maar wordt de bewapening van de ander als agressief ondergaan (ze is immers totaal overbodig). Op de grondslag van de opvatting over eigen voortreffelijkheid wordt het eigen imperialisme als reddingsactie begrepen, en andermans vriendschappelijke relaties als machtsstreven verstaan.

Die wij-zij-tegenstelling, vroeger gebonden aan stad of streek, is nu gebonden aan de nationale staat. Maar zij bestaat in de Koude Oorlog ook alreeds als regionale tegenstelling: NAVO versus Sovjetblok. De vraag is of het vergrotingsproces zou kunnen doorgaan, en de regionale eenheid, zoals Europa, of de Atlantische Gemeenschap, werkelijke groepsfunctie zou kunnen vervullen.

De nationale eenheden zoals ze nu bestaan zijn gemeenlijk door macht gevormd en een tijdlang door macht gehandhaafd. De machtshandhaving gaf dan aan nieuwe morele waarden tijd om wortel te schieten. Na verloop van tijd, mede in verband met generatiewisseling, kon dan een eenheidsgevoel, een saamhorigheidsgevoel ontstaan.

Sommigen menen dat de nationale staat het eindpunt is van de ontwikkeling, en dat men dus theoretisch altijd van de nationale staat moet uitgaanGa naar voetnoot6. Het voorwaarden scheppen voor een vreedzame wereld is dan een functie van nationale politiek. Anderen menen dat de vrede slechts kan worden gehandhaafd als er verandering komt in het nu geldend stelsel

[pagina 98]
[p. 98]

van soevereine staten, en een wereldorganisatie bereikt wordt.

Vele polemologen aanvaarden als uitgangspunt, dat zonder functionele wereldeenheid geen duurzame vrede mogelijk isGa naar voetnoot7. Maar allen zijn het erover eens, dat zo'n federatieve wereldeenheid op het ogenblik niet te bereiken valt. Wat volstrekt noodzakelijk is, is ook volstrekt onmogelijk. Daarvoor lopen de opvattingen en de belangen te veel uiteen, daarvoor is er te weinig saamhorigheidsgevoel, daarvoor is de wereld nog te veel belast door de herinnering aan vijandigheid en kwaadaardigheid.

Wereldeenheid door onderwerping en onderdrukking zou vrede niet garanderen. De vreedzame wereldeenheid zou slechts kunnen tot stand komen in vrijwilligheid. Men kan hier slechts denken aan een heel langzaam en geleidelijk proces, waarbij de grotere eenheid beetje bij beetje de functies van de nationale staat zou overnemen.

Van belang daarvoor is de groei en vorming van functionele internationale organisaties, die als zodanig te onderscheiden zijn van politieke internationale organisaties, die niet op één bepaald terrein werkzaam zijn, maar de algemene politieke samenwerking en integratie beogen. Beide typen van organisaties kunnen regionaal zijn (een kleine groep van staten, die een regio vormen, bevatten) of mondiaal (de gehele wereld omvattend).

Op het gebied van de organisaties is belangrijk de onderscheiding tussen internationale en supranationale organisatiesGa naar voetnoot8.

[pagina 99]
[p. 99]

Internationale organisaties zijn permanente samenwerkingsvormen, waarbij de staten géén afstand gedaan hebben van hun soevereiniteit, d.i. van hun eigen beslissingsmacht, zodat slechts bindende besluiten genomen kunnen worden bij eenstemmigheid, unanimiteit. De nationale representanten krijgen vanzelfsprekend een nationale instructie: zij staan in de organisatie voor het nationale belang. Iedere staat heeft één stem: hij heeft ook niet meer nodig, want hij kan met één stem verhinderen dat hij wordt gebonden. De organisatie van de Verenigde Naties is in principe een internationale organisatie, al heeft zij enkele supranationale trekkenGa naar voetnoot9. Zij dient zich te ontwikkelen van statenorganisatie naar wereldorganisatie, van internationale tot supranationale organisatie, indien zij haar functie wil kunnen vervullen. De supranationale organisatie duidt op een méér-staten-omvattende collectiviteit, die bepaalde functies van de staat overneemt, b.v. op het gebied van het economisch leven. De Europese Gemeenschappen (Kolen en Staal Gemeenschap, Euromarkt en Euratom) zijn daarvan enigszins het voorbeeld. Juist omdat hier sprake is van een grotere collectiviteit zal de besluitvorming afhankelijk zijn van de wil van die collectiviteit, die bepaald wordt bij meerderheidsbeslissing. De delen die de grotere collectiviteit vormen - de staten - zullen in de gemeenschapsorganen vertegenwoordigd zijn naar de mate van hun inbreng (bevolking, territoir, productie enz.). In beginsel dus ongelijke representatie. In beginsel ook verbod van nationale instructie: de gezagsdragers in de supranationale gemeenschap moeten staan voor het gemeenschapsbelang.

De Europese Gemeenschappen zijn nog geen ware supranationale gemeenschappen. Daarvoor is de juridisch erkende betekenis van het nationale element (de Raad van Ministers) nog te groot, en die betekenis is op het ogenblik heel

[pagina 100]
[p. 100]

wat groter dan bij de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) werd beoogd. Daarbij komt dat iedere staat kan uittreden. Het recht daartoe zou pas zinloos worden als de feitelijke interdependentie, de ‘solidarité de fait’, uitoefening van dat recht onmogelijk zou maken. De mogelijkheid van uittreding is een waarborg voor de minderheid, dat zij door de meerderheid niet onevenredig in haar belangen zal worden aangetast.

Het streven naar grotere eenbeden hangt samen met de gewijzigde en vermeerderde functie van de staat. De staat had vroeger een beperkte functie, vooral van defensie, politie en justitie (‘Nachtwachtstaat’), waarborging van orde en rust. Nu is iedere staat een welvaartsstaat geworden, dat is een staat die zich het lot van zijn leden aantrekt, en daarom streeft naar een aanvaardbaar levensniveau voor de minstbedeelden en een volledige werkgelegenheid. De nationale staat kan deze functies niet zelfstandig vervullen. Voor welvaart is samenwerking nodig met andere staten.

De behoefte aan samenwerking wordt ook vermeerderd door de technische ontwikkelingen. De externe veiligheid, die vroeger door het nationale leger min of meer kon worden verzorgd, vraagt in het atoom- en rakettentijdperk om samenwerking ten behoeve van de vrede: de staat kan zich niet meer verdedigen tegen de atoomraketten, zoals de burcht en de stad destijds geen veiligheid meer bood tegen het kanon. Ook de milieuproblematiek van vervuiling en schaarste vraagt om trans-nationale (regionale of globale) besluitvorming.

De nieuwe regionale eenheid waaraan in ons land vooral wordt gedacht is Europa, daarnaast bestaat het denken in Atlantische termen (West-Europa plus VS en Canada). Er is ook het denken in meer traditionele Europese gedachtengang: het Europa van de Atlantische Oceaan tot de Oeral. Ten slotte is er de gedachte van samenwerking tussen de beide koude-oorlog-blokken: min of meer de samenwerking van het blanke deel van de mensheid.

Het streven naar Europese eenheid betekent voor sommigen het zoeken naar een nieuwe machtseenheid, die zelfstandig zou kunnen optreden tegenover de VS en de Sovjetunie. In die gedachtengang zou dit Europa alle kenmerken hebben

[pagina 101]
[p. 101]

van de soevereine nationale staat, en ook streven naar de machtsmiddelen om de soevereine positie te waarborgen (Europese kernmacht)Ga naar voetnoot10. In deze conceptie zou eigenlijk alles in de wereld hetzelfde blijven, maar op groter schaal. Geen ‘Kleinstaaterei’ meer van ongeveer 140 nationale staten, maar een wereld van een tiental regionale eenheden, alle met nucleaire wapens, en even wantrouwend tegenover elkaar als de vroegere staten.

Anderen leggen er de nadruk op dat naast de Europese eenheid ook nog grotere verbanden moeten ontstaan, omdat sommige functies, zoals vredeshandhaving, slechts in wereldverband zullen kunnen worden vervuld. De regionale eenheid kan op bepaald gebied nuttig werk doen. Zij kan daarbij het traditionele nationale denken doorbreken, en als zodanig wegbereider zijn voor wereldeenheid.

Dit doorbreken van het denken in een nationaal referentiekader is nodig. En dit zal moeten geschieden, niet door verovering en macht, maar in vrijwilligheid, op grond van beter inzicht. Een wereldfederalisme moet geleidelijk en op vreedzame wijze worden bereikt.

Hier ligt de moeilijkheid dat regeringen geroepen zijn om het nationale belang te dienen. Nationale regeringen staan, en moeten staan, voor het nationale belang. Vandaar dat nationale regeringen slechts kunnen meewerken aan het vormen van transnationale organisaties als dit in het nationale belang is. Bij de beantwoording van die vraag is van de grootste betekenis in hoeverre slechts gedacht wordt in termen van ‘ogenblikkelijk belang’ of van ‘long term interest’, het belang op de lange duur.

Zo is de handhaving van de wereldvrede een nationaal belang, dat slechts door de samenwerking in een grotere collectiviteit kan worden bereikt. Maar er kan verschil van inzicht zijn hoe dit nationale belang het best wordt gediend.

In Zwitserland is een strijd gaande tussen een militair-denkende groepering, die atoomwapens wil hebben om in geval van een wereldoorlog de Zwitserse neutraliteit te doen respecteren (al wordt door het Zwitserse atoomwapen de we-

[pagina 102]
[p. 102]

reld gevaarlijker, immers de proliferatie van A-wapens zal dan niet meer te stuiten zijn), en een groep die geen kernwapens wil maar Zwitserland graag een vredeshandhavende taak zou geven door bevordering van een Zwitsers wereldcentrum voor de studie van de internationale samenwerking (al wordt in geval van oorlog daardoor het respect voor Zwitserse neutraliteit niet vermeerderd).

Waar ligt het Zwitsers belang? Bij de samenwerking tot bevorderen van het voorkomen van een oorlog, of bij het nationaal optreden tot bevorderen van Zwitserse neutraliteit? Bij het pogen Wereldoorlog III te voorkomen of het pogen in Wereldoorlog III neutraal te blijven?

Antwoord op deze vragen naar het ware nationale belang zal beslissend zijn voor het nationale optreden in de wereld. Vandaar de betekenis van een goed inzicht in de problemen.

Een enkel woord in dit verband over de vredesplannen die in de loop der tijden zijn gelanceerd: de plannen tot organisatie van de wereld op een wijze die vredeshandhaving kan garanderen. Er zijn veel van die plannen gemaakt, van oudsher. Meestal vlak na een verwoestende oorlog, die toonde dat de oorlog in de toekomst zou moeten worden vermeden. Zo is er een lijn te trekken van het Grand Dessin de Henri IV, het Vredesplan van de Abbé de St. Pierre, het Concert van Europa en Volkenbond naar de VN: het gaat hier om plannen tot organisatie van de wereld in het belang van de vrede.

Nadere analyse van die plannen (en van vele andere hier niet genoemde) toont, dat zij veelal het belang dienden van het land van de voorsteller van het plan, of van de landen die inderdaad de vredesorganisatie verwerkelijkten (zoals in Volkenbond en VN). Die plannen en organisaties werden verdedigd met een beroep op de wereldvrede, maar dat beroep was in wezen tevens (of soms alleen) een ‘oratio pro domo’, een betoog ten eigen bate. De organisaties die werden voorgesteld in het algemeen belang waren voor een goed stuk tevens ‘organisationes pro domo’, organisaties die in het bijzonder het belang van een staat of van een groep van staten moesten dienen. Bij de oude vredesplannen die nooit werden verwerkelijkt blijkt het heel duidelijk. Maar ook wel bij de plannen die uitgevoerd werden.

De Volkenbond was een gigantische organisatie tot behoud

[pagina 103]
[p. 103]

van de status quo, met name van de machtspositie van de overwinnaars in de Eerste Wereldoorlog. Carl Schmitt sprak smalend van ‘die Legitimierung der Beute’ en dat was wel onvriendelijk gezegd, maar niet helemaal onwaar. Daarbij gaf de Volkenbond uitdrukking aan de suprematie van de blanke wereld over de niet-blanke. Wel werden in het handvest grote gedachten geuit, zoals de ontwapening en de vreedzame verandering. Maar ontwapening werd alleen afgedwongen van DuitslandGa naar voetnoot11, en de procedure van vreedzame verandering van art. 19 werd nooit toegepast, omdat men vreesde dat dan ook de vredesverdragen aan bod zouden komen, zoals het Verdrag van Versailles.

 

Recente voorbeelden van vredesplannen die typische ‘organisationes pro domo’ beoogden, zijn de ‘Baruch proposals’ van de VS en de voorstellen van vreedzame coëxistentie van de Sovjetunie.

Volgens de ‘Baruch proposals’ voor de uitbanning van de atoomwapens zouden alle landen afzien van atoomwapens, en zou een wereldinspectie in het leven worden geroepen. Pas nadat de Amerikaanse Senaat zou vaststellen dat die inspectie nu voldoende betrouwbaar was, zou Amerika de aanmaak van atoomwapens stoppen. M.a.w. tot dat ogenblik zouden de VS het nucleaire monopolie handhaven, en alle andere staten zouden zich verplicht hebben geen eigen atoombom te ontwikkelen. Het betekende voor onbeperkte tijd de legitimatie van de feitelijke monopolie-positie: een volstrekt onaanvaardbaar, en, zou men kunnen stellen, oneerlijk plan. Men kon op de vingers uittellen dat dit plan door de Sovjetunie zou worden verworpen.

De Russische voorstellen van vreedzame coëxistentie hebben dezelfde soort gebreken. Vreedzame coëxistentie is de eis van

[pagina 104]
[p. 104]

onze tijdGa naar voetnoot12. Zolang de opvattingen zullen blijven verschillen in de wereld, is de enige oplossing middelen te zoeken om de wereld ‘safe for diversity’ te maken (naar de pregnante term van Kennedy). Maar volgens de Russische voorstellen zal de oplossing van conflicten in zo'n stelsel van vreedzame coëxistentie slechts geschieden door bilaterale onderhandelingen, hetgeen een onaanvaardbare positie meebrengt voor de kleine staten. Men kan zo'n voorstel wel begrijpen: de communistische staten vormen een minderheid, en zijn daarom huiverig voor meerderheidsbeslissingen, zowel in politieke als rechterlijke colleges. Maar men zal nauwelijks tot overeenstemming kunnen komen als elke tussenoplossing, zoals b.v. de aanvaarding van collectieve bemiddeling door de Algemene Vergadering, zou worden afgewezen.

Samenwerking is door de feiten geboden. Zowel vrede als welvaart eisen een vermindering van de nationale soevereiniteit en een vermeerdering van de taak van organisaties. Nationaal moet geregeld blijven wat nationaal kan worden afgehandeld omdat het in de nationale sfeer valt, regionaal wat binnen de regio kan worden afgedaan, mondiaal wat slechts in wereldverband te regelen is.

‘Natuurlijke waarheid’ geeft duidelijke richtlijnen voor de optimale politieke eenheden. De ‘historische bepaaldheid’ maakt het moeilijk die optimale verhoudingen te bereiken. Er is hier slechts mogelijk een beroep op het nationale en regionale eigenbelang, dat in redelijk inzicht als zodanig wordt erkend. De tegenkrachten zijn niet alleen van subjectieve aard: de onverschilligheid, de onkunde, het conservatief zich gebonden voelen aan het historisch gegroeide, de irrationaliteit die elke redelijkheid kan verhinderen. Er zijn ook objectieve belemmeringen: tegenstelling van belangen en van opvattingen (zoals tussen de rijke en arme wereld, en tussen de ideologieën en sociaal-economische stelsels) en het nu eenmaal bestaande wantrouwen, dat ook bij gemeenschappelijk belang de samenwerking onmogelijk maakt. Op het ogenblik is er, zo moet men constateren, een grote afstand tussen wat de feiten eisen en wat de geest kan opbrengen, of

[pagina 105]
[p. 105]

anders uitgedrukt: een grote spanning tussen techniek en ethiek.

Nodig is - wil men komen tot een minder gevaarlijke wereld - dat het wereldbestel van nu, dat van de soevereine staten, wordt gewijzigd. Daartoe zal niet alleen nodig zijn wat minder onverschilligheid, minder onkunde, méér inzicht in de aard (en het gevaar) van de verhoudingen, maar ook op vele gebieden (en men kan dan in de eerste plaats denken aan de tegenstelling arm-rijk) wijziging van de omstandigheden, waardoor de belangentegenstelling kan worden verminderd en de ruimte wordt geschapen voor grote samenwerking.

Wereldeenheid moet geleidelijk tot stand komen. Voorwaarde daartoe is, dat de spanning tussen het arme en het rijke deel van de wereld vermindert, dus dat de afstand daartussen vermindert - terwijl op het ogenblik nog steeds kan worden gesproken van de ‘widening of the gap’. Het oplossen van het armoedeprobleem is voorwaarde voor het bereiken van wereldeenheid - dat is een argument te meer voor het verwerkelijken van sociale rechtvaardigheid in de wereld.

Ook op andere gebieden zal het verwerkelijken van een minimum aan gerechtigheid voorwaarde voor de vredeshandhaving zijn. Maar men zou niet kunnen zeggen, dat met het verwerkelijken van de gerechtigheid de wereldvrede zou zijn verzekerd. De vrede vraagt niet alleen gerechtigheid, zij eist ook een vrede-vaste structuur van de wereld, een andere wereldorde als de nu geldende statenanarchie. Maar het geleidelijk verwerkelijken van zo'n nieuwe orde is geen probleem van gerechtigheid, maar van doelmatigheid, van het bouwen van een doelmatige (op leven en welzijn gerichte) orde.

Zo'n vredevaste wereldstructuur zou op vele punten de nationale beslissingsvrijheid aantasten ten bate van de mogelijkheid van efficiënte besluitvorming. Maar zo'n aantasting zou eerder gezien worden als een schending van recht en gerechtigheid. Het recht van zelfbeschikking en van nationale onafhankelijkheid krijgt in het moderne volkenrecht steeds méér aandacht. Een optimale besluitvorming in zaken van wereldvrede, leefmilieu, welzijn, zou als een aantasting van belangrijke rechten worden ervaren.

Het lijkt mij dat degenen onder de polemologen, die de vrede

[pagina 106]
[p. 106]

willen verwerkelijken door zich uitsluitend te richten op het terugdringen van structureel geweld (door middel van polarisatie en revolutie), dit element van doelmatigheid en efficiency bij de opbouw van een vredesorde geheel buiten beschouwing laten.

Het moet erkend worden, dat in onze tijd het denken en doen in termen van nationaliteit nog verre overweegt. Men heeft wel gepoogd de kracht van het nationale kwantitatief af te meten tegen de kracht van het internationale. Karl Deutsch heeft daartoe vergeleken wat aan geldmiddelen ter beschikking wordt gesteld aan de nationale organisaties (de staat) en te zamen aan alle internationale organisaties (VN en andere). De nationale staat blijkt ongeveer 25 x zoveel méér middelen ter beschikking te krijgen. Karl Deutsch concludeert daaruit, dat vandaag den dag en voor een of meer decennia de nationale staten de centra van de macht zullen zijn en de centra van loyaliteit. ‘They will remain such centers as long as the nation-state remains man's foremost practical instrument for getting things done’Ga naar voetnoot13.

voetnoot1
Zo'n kleine staat is IJsland (200.000 inwoners) en er zijn er enkele met 300.000 inwoners (Zwaziland, Gambia, Malta), de grootste is China (750 miljoen inwoners). Het verschijnsel van de mini-staat neemt toe met het liquideren van de laatste resten van het koloniale tijdperk, en brengt eigenaardige moeilijkheden mee.
voetnoot2
Gabriël Tarde ontwierp de imitatiewetten, die nog steeds van betekenis zijn. Alexis de Tocqueville bouwde zijn staatkundige beschouwingen op dit conformisme.
voetnoot3
Julius Stone: Aggression and World Order, London 1958, blz. 148-149.
voetnoot4
Zie hierover Elton B. McNeil (ed.): The Nature of Human Conflict, Prentice Hall, Englewood Cliffs, 1965; en Herbert C. Kelman (ed.): International Behaviour, New York enz. 1965.
voetnoot5
Daarover Urie Bronfenbrenner: Allowing for Soviet Perceptions, in Roger Fischer (ed.): International Conflict and Behavioral Science, New York 1964 blz. 161-178.
voetnoot6
Zo J.W. Burton: International Relations. A General Theory, Cambridge 1965 en Peace Theory, New York 1962.
voetnoot7
C.F. von Weizsäcker: Kriegsfolgen und Kriegsverhütung, 3. Auflage. München 1971, en de korte samenvatting van de argumenten en de conclusies in Afheldt, Potyka, Reich, Sonntag, v. Weizsäcker: Durch Kriegsverhütung zum Krieg?, Carl Hauser Verlag 1972, waar als garantie van de vrede gedacht wordt aan een ‘föderative Weltregierung mit einem Kernwaffenmonopol’ of aan de nog radicalere structuur van een ‘Überwinding des Prinzips des zur Kriegführung berechtigten, nach momentaner Macht optimierenden souveränen Staats ohne die Garantie durch eine Weltregierung’ (p. 69).
voetnoot8
Het woord internationale organisatie wordt dus in tweeërlei betekenis gebruikt. In de ruime zin duidt het aan elke organisatie die de nationale grenzen overschrijdt, in de enge zin wordt het gebruikt om een bepaald soort van statensamenwerking, de internationale, aan te duiden.
voetnoot9
Zoals de plicht van de leden om beslissingen van de Veiligheidsraad in zake vredeshandhaving na te komen (art. 25), en de regeling dat de Algemene Vergadering haar beslissingen neemt bij meerderheid, soms tweederde meerderheid (art. 18). Maar deze Algemene Vergadering is geen wereldwetgever. Zij mag niet bevelen, slechts aanbevelen. Dat is begrijpelijk, daar de solidariteit tussen de staten nog te gering is, zodat een minderheid zou kunnen vrezen, dat zij in haar vitale belangen zou worden aangetast, indien de meerderheid de wet zou mogen stellen.
voetnoot10
Zo F.J. Strauss: Herausforderung und Antwort Ein Programm für Europa. Stuttgart 1968, blz. 213 v.v.
voetnoot11
Als eerste stap voor de algemene ontwapening. In het verdrag van Versailles luidt de preambule van Partie V ‘Clauses militaires, navales et aériennes’: ‘En vue de rendre possible la préparation d'une limitation générale des armaments de toutes les nations, l'Allemagne s'engage à observer strictement les clauses militaires, navales et aériennes ci-après stipulées’, waarna de ontwapeningsvoorschriften van art. 159-213 volgen. Een en ander gaf Hitler het argument, dat die plicht verviel toen bleek dat van algemene ontwapening niets terecht kwam.
voetnoot12
Verg. S.W. Couwenberg: Oost en West op de drempel van een nieuw tijdperk, Den Haag 1966.
voetnoot13
Karl Deutsch: The Analysis of International Relations, Englewood Cliffs 1968, blz. 39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken