Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
Afbeelding van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vredeToon afbeelding van titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.30 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

(1973)–B.V.A. Röling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 107]
[p. 107]

9 Vrede, armoede en ontwikkeling

De VN begon als een organisatie ter bereiking van de negatieve vrede, in 1945 was er te veel verschil van opvatting voor gemeenschappelijke regeling van de wereldproblemen. Maar geleidelijk werd de VN een organisatie die streefde naar het verwerkelijken van positieve vrede, die zich ingrijpend bezig hield met de dekolonisatie, de erkenning van mensenrechten, de wapensituatie en de armoede.

 

Vrede betekent niet de handhaving van de bestaande toestand, de status quo. Het leven gaat door, en dus is verandering nodig. Maar vreedzame verandering is moeilijkGa naar voetnoot1. Zij die het goed hebben in de oude toestand verzetten zich tegen verandering, waardoor hun gunstige positie wordt aangetast. Zij die het slecht hebben in de oude toestand streven naar verandering: de verandering waar zij verbetering van hopen.

Zij die het goed hebben, dat zijn in het algemeen zij die hebben, die bezitten (wat dat dan ook moge zijn: politieke macht of economische macht of culturele macht), zien meestal niet graag die macht aangetast. Zij zijn van nature behoudend, conservatief.

Zij die het slecht hebben, dat zijn in het algemeen zij die niet hebben, niet bezitten, willen graag deel hebben aan de aardse goederen: zij zijn degenen die verandering willen als ze hebben leren inzien dat een andere levenswijze mogelijk is. Zij hebben het bestaande stelsel van de onaangename kant leren kennen en denken en doen op grond van die ervaring. Zij zijn progressief, soms revolutionair.

[pagina 108]
[p. 108]

Dat is het grondpatroon van de botsing van opvattingen. Niemand staat graag vrijwillig een vóórrechtspositie af, zonder dat hij daartoe gedwongen wordt. Vandaar dat het zo moeilijk is om verandering op vreedzame wijze te verkrijgen. In het maatschappelijk leven waren daar vaak revoluties voor nodig. Zo was er de Franse Revolutie, waardoor de adelsvoorrechten werden afgeschaft, en de burgerij tot haar recht kwam. Daarmede werd West-Europa de les geleerd. Toen de arbeidersklasse zich aanmeldde voor een betere plaats in de samenleving is de revolutie bij ons vermeden door het geleidelijk verschaffen van die plaats door politieke (kiesrecht) en sociaal-economische wetgeving (arbeidsrecht, sociale verzekering enz.). In Rusland, waar men de les niet had geleerd en het tsaristisch regime te langzaam was met het opruimen van voorrechtsposities, was wel een revolutie nodig, de Russische Revolutie van 1917. Vreedzame verandering was daar niet mogelijk gebleken.

Ons eigen nationale bestel is een duidelijk voorbeeld van de regeling waarin verandering vreedzaam kan geschieden als een meerderheid voor die verandering voelt. Maar het heeft wel moeite gekost om zo'n regeling te bereiken. Sinds 1922 bestaat in Nederland het algemeen kiesrecht, zodat ieder die wil kan meepraten, en noodzakelijk gebleken veranderingen geleidelijk kunnen worden verwerkelijkt zonder bloedvergieten en fysieke dwang. Zo'n stelsel is een politieke prestatie van de eerste orde, dat eeuwen heeft gekost om het tot stand te brengen.

In de internationale verhoudingen was vaak geweld, waren vaak oorlogen nodig om veranderingen teweeg te brengen; simpelweg omdat degene die macht had en er niet aan dacht die macht vrijwillig af te staan. Waarom zou men? Nederland heeft zich in een 80-jarige oorlog vrij moeten vechten. Philips II dacht er niet over die vrijheid te geven, al wilden wij dat nog zo graag. Wij leefden later als koloniale bezitters, en achtten het ons goed recht om te heersen over enorme rijken aan de andere kant van de aardbol. De volken daar dachten er anders over, maar zo nodig werd de positie met militaire macht gehandhaafd, zoals bij de ‘pacificatie’ door militair geweld van Atjeh rond de eeuwwisseling (Atjeh-oorlogen). De Tweede Wereldoorlog toonde de zwakte van de

[pagina 109]
[p. 109]

blanke machthebbers, mede door hun onderlinge verdeeldheid. De dekolonisatiebeweging zette in: de volken zagen de mogelijkheid van vrijheid. Sommige Europese machten, vooral Engeland, realiseerden zich dat het handhaven van de vroegere positie op den duur ondoenlijk was (mede ook omdat de VS, zelf een vroegere kolonie, sterke bezwaren had tegen het koloniale stelsel), en zij vonden een vreedzame oplossing. T.a.v. andere Europese machten, zoals Nederland en Frankrijk, was geweldpleging nodig, en zou de verandering zonder die druk niet zo spoedig tot stand zijn gekomen.

Het dekolonisatieproces wordt hier genoemd als voorbeeld, hoe begrijpelijk het is dat verandering vroeger meestal slechts door geweldpleging kon worden bereikt, zoals zij ook slechts door geweldpleging kon worden voorkomenGa naar voetnoot2. Na zo'n krachtmeting, waarbij de ander de sterkere was gebleken, legde een volk zich bij de nieuwe stand van zaken neer: er was duidelijk niets aan te doen. De rechtsaantasting, - want de oude machtspositie, zelfs als het een duidelijke voorrechtspositie was, werd vanzelfsprekend als rechtspositie ervaren - werd aanvaard als er niets meer tegen te doen viel. Maar waarom zou men iets, dat men als recht en rechtmatig belang aanvaardt, prijsgeven als er nog wel wat aan te doen is, als men het met kans op succes kan verdedigen?

Het probleem van de vreedzame verandering is een van de moeilijkste vredesproblemen in de wereld. Want wie zal uitmaken dat de tijd voor verandering is gekomen, als niet meer de fysieke macht beslist? Anders gezegd: welke andere macht kan voor de fysieke macht in de plaats komen? Voor welke andere macht is men bereid, zonder fysieke krachtmeting vóórrechtsposities op te geven? Men kan hier denken aan de wereldopinie, zoals die in de VN wordt gevormd en tot uiting komt. Zij is een vage, ongrijpbare, maar werkzame

[pagina 110]
[p. 110]

kracht. Een belangrijke rol zal hier ongetwijfeld het redelijk inzicht spelen: het verstandelijk inzicht dat het eigen belang op den duur vaak gebaat is met het doen van vrijwillige concessies. Het gaat om de vraag of men het belang op-korte-termijn beslissend acht, of zich ook leiden laat door het ‘long term interest’.

Het belang van deze vraag kan blijken bij nadere beschouwing van enkele problemen waarvoor de wereld staat, en die op vreedzame wijze moeten worden opgelost als die wereld in vrede wil blijven leven.

Allereerst dient genoemd te worden het armoedeprobleem, de tegenstelling die bestaat tussen de welvarende rijke wereld, dat is vooral de oude blanke wereld, en de jonge wereld van Azië, Afrika, en Zuid-Amerika, de arme ontwikkelingslandenGa naar voetnoot3.

Die tegenstelling is heel groot. De Wereldbank heeft haar gegevens onlangs in de volgende cijfers samengevatGa naar voetnoot4, die tevens enig inzicht geven in de groeiverhoudingen.

Gross National Product per Capita in regios, 1960 and 1970 (1970 US dollars)

Aantal landen GNP per capita
Ontwikkelinglanden   1960 1970
Afrika 31 145 180
Azië 14 100 125
Midden Oosten 6 285 460
Latijns Amerika 21 435 560
Zuid Europa 7 430 695
Ontwikkelde Landen      
Japan 1 750 1920
Noord Amerika 2 3820 4660
Noord Europa 15 1775 2575
Sovjet Unie 1 1160 1790
Australië en Nieuw Zeeland 2 2090 2800

[pagina 111]
[p. 111]

De gegevens zijn schrijnender als men de cijfers ziet van bepaalde landen: veel Afrikaanse staten blijven in 1970 beneden 100 dollar, evenals Indonesië (80). Voor Pakistan is het 100, voor India 110, voor China 160.

De tegenstelling tussen de rijke en arme landen noemt men wel de tegenstelling Noord-Zuid. Zij werd reeds in 1954 belangrijker geacht door Dag Hammerskjöld dan de West-Oost tegenstelling van de Koude Oorlog. En U Thant schreef in zijn Rapport over 1962:

 

‘dat de tegenwoordige verdeling van de wereld in rijke en arme landen veel reëler is en veel ernstiger, en tenslotte veel gevaarlijker, dan de verdeling van de wereld op ideologische grondslag’.

 

Er wordt heel wat gedaan om die armoede te bestrijden. Maar het resultaat is tot op heden niet bemoedigend.

Een van de redenen van de ‘widening of the gap’ is de bevolkingsexplosie. De moeilijkheid is dat in de jonge landen de medische zorg kwam vóór de industrialisatie. Bij ons was dat anders: ‘first wealth, then health’, eerst industrialisatie, daarna medische hygiëne. Maar toen was door de gegroeide welvaart ook het kindertal afgenomen.

De bevolkingsexplosie is zeer verontrustend, zij is van de allergrootste betekenis voor het oorlogsprobleem. De volgende tabel toont dat:

Wereldbevolking in verschillende jaren

0 250 miljoen } verdubbeling in 1600 jaar
1600 500 miljoen } verdubbeling in 1600 jaar
1960 3 miljard } verdubbeling in 40 jaar
2000 6 miljard } verdubbeling in 40 jaar

Het bevolkingsprobleem is een vredesprobleem van de eerste orde. Sommigen, zoals BouthoulGa naar voetnoot4a, zien de oorlog vóór alles als een bevolkingsvraagstuk. Juist ook door de invloed van de overbevolking op de mentaliteit: de massale frustratie

[pagina 112]
[p. 112]

door overbevolking leidt tot massale agressiviteit. Hier wordt de overbevolking slechts genoemd als een van de redenen waarom de stijging van de welvaart in de jonge landen wordt belemmerd.

 

Feit is dat de afstand tussen rijk en arm jaarlijks groter wordt. Tussen 1960 en 1965 steeg het gemiddeld inkomen van de zeer rijke landen met 200 dollar per hoofd, in de zeer arme landen met 14 dollar. Dat noemt men de ‘widening of the gap’, het groter worden van de afstandGa naar voetnoot5. Dat betekent dat de armoede steeds meer als zodanig wordt ervaren. Armoede is een relatief begrip, dat bepaald wordt door de rijkdom elders.

Die cijfers omtrent de armoede in de wereld geven slechts een zeer onvolledig beeld van de bestaande ellende. Het is kenmerkend voor de arme landen, dat er daarbij nog een zeer ongelijke verdeling bestaat van die schaarse goederen. Men treft er onmetelijke rijkdom van enkelen, zodat het inkomen per hoofd van de grote mensheid nog veel lager ligt dan onze cijfers aangeven (behalve in China, dat doodarm is, maar waar de armoede gelijkmatig is verdeeld).

 

Men kan dit armoedeprobleem zien uit heel verschillende oogpunten. Het is begrijpelijk, dat men allereerst kan denken aan het humanitaire: de menselijke ellende die ermee samengaat is onduldbaar geworden in een wereld die geneigd raakt om te aanvaarden dat ieder mens recht heeft op een menselijk bestaan. Dat komt in art. 25 van de Universele Verklaring van de Mensenrechten duidelijk tot uitdrukking: Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin. Volgens art. 28 heeft iedereen het recht op een sociale en internationale orde, in welke de in de Declaratie genoemde mensenrechten kunnen worden gerealiseerd.

[pagina 113]
[p. 113]

Vandaar dat de massale armoede ook uit juridisch oogpunt kan worden bekeken. Het is met onze opvatting over recht en gerechtigheid onverenigbaar, dat een deel van de mensheid in overdaad leeft en een ander deel in gebrek, en die opvatting is reeds in bindende juridische instrumenten tot rechtsregel gewordenGa naar voetnoot6.

In de vroegere literatuur werd daarnaast ook het economisch aspect genoemd: dat er heel wat meer geproduceerd zou kunnen worden in de wereld, waardoor allen er economisch beter aan toe zouden zijn, als die uitgehongerde massa's de middelen zouden hebben om goederen voort te brengen. Als die massa's zouden kunnen werken, daardoor zouden verdienen, en daardoor koopkracht zouden verwerven, zouden de fabrieken van de rijke landen op volle toeren kunnen draaien. Het is de gedachtengang van Ford, dat alle arbeiders zoveel moeten verdienen, dat ze een auto kunnen kopen, nu toegepast op de arme delen van de wereld.

Dit economisch argument in de strijd tegen de armoede heeft veel van zijn overtuigingskracht verloren sinds men zich bewust werd, dat het produktieapparaat in de wereld niet eindeloos kan worden uitgebreid, dat een leefbare aarde onverenigbaar is met steeds toenemende industrialisatie, en dat vele grondstoffen slechts beperkt voorradig zijn. De problematiek van het leefmilieu heeft het vertrouwen in de onbeperkte ontwikkelingsmogelijkheid aangetast, zodat zuiver economische motieven veel van hun overtuigingskracht verloren hebben.

Over de genoemde aspecten wil ik hier verder niet spreken. Het gaat ons om de politieke aspecten, met name om de vraag welke betekenis die toenemende armoede heeft voor het probleem van oorlog en vredeGa naar voetnoot7.

[pagina 114]
[p. 114]

Armoede is voor oorlog en vrede van minder belang zolang men erin berust (statische armoede). Maar van berusting is op dit moment geen sprake meer. Op dat punt heeft zich een soort revolutie voltrokken, van de vroegere apathie naar opstandigheid om het lot. Er wordt terecht gesproken van de ‘revolution of the rising expectations’. Men heeft gemeend dat de verandering, de welvaart zou komen met de politieke onafhankelijkheid. Dat bleek niet het geval te zijn. Er is een ontgoocheling na de vreugderoes waarin de vrijheid verkregen werd, omdat de welvaart uitbleef.

Er is ook verandering in de opvattingen, die is en wordt bevorderd door de in de wereld groeiende overtuiging, dat ieder menselijke wezen recht heeft op een menswaardig bestaan. Die gedachte vindt uitdrukking in de Universele Verklaring van de Mensenrechten (1948) en de twee in 1966 tot stand gebrachte verdragen over politieke en sociale rechten. Naar mate de overtuiging groeit dat men recht heeft op een beter leven, vermindert de bereidheid zich bij de bestaande toestand neer te leggen.

Naast het inzicht dat het anders kan, komt de diepe overtuiging dat het anders hoort. Vandaar groeiende opstandigheid en onrust, verzet tegen regeringen die er niet in slagen aan de verwachting van welvaart te voldoen. De armoede-in-beweging, de dynamische armoede, is de politiek gevaarlijke armoedeGa naar voetnoot8.

Het falen van die regeringen is geen wonder. Het is een haast onbereikbare opgave om in korte tijd te verwerkelijken wat in onze landen eeuwen vereiste. Opvoeding van de bevolking is nodig, en het opbouwen van een kundig ambtenarencorps. Een bijzondere moeilijkheid levert de toename van de bevolking als gevolg van westerse medische techniek.

Een andere moeilijkheid is, dat mentaliteitsverandering nodig is, dat economische vooruitgang vaak onverenigbaar is met bestaande systemen van feodale orde, of kaste, met bestaande religieuze en morele opvattingen. Daar moet dus verandering in komen, maar de oude opvattingen en het bestaande stelsel zijn diep verankerd, en een politiek stelsel voor vreedzame verandering is niet aanwezig. De macht is

[pagina 115]
[p. 115]

veelal in handen van enkele kleinere groepen, die het bestaande stelsel willen handhaven, en daarbij de steun hebben van traditie en godsdienst. In vele van de ontwikkelingslanden is de sociale revolutie de enige weg naar de sociale verandering.

De mogelijkheid van geleidelijke vreedzame verandering wordt belemmerd door de omstandigheid, dat in vele arme landen een kleine rijke elite samenwerkt met de elite in de rijke landen om het bestaande regime in stand te houdenGa naar voetnoot9. Dat is het meest opvallende patroon van het economisch imperialisme. De arme landen leveren de grondstoffen in ruil tegen de industrieprodukten van de rijke landen. Bij deze arbeidsverdeling blijven de arme landen arm, worden zij zelfs steeds armer in vergelijking met de toenemende rijkdom van de geïndustrialiseerde wereld, mede door de toenemende verslechtering van de ruilvoet. De macht en kennis van de rijke wereld, gehanteerd door de grote economische corporaties, de ‘multinationals’, speelt ook vaak een belangrijke rol bij het tegenhouden van sociale verandering. De activiteiten van de ITT in Chili, waar geprobeerd werd de verkiezing van de socialistische president te voorkomen, zijn een voorbeeld. Gezien de ‘case studies’ over ontwikkelingslanden is soortgelijke activiteit de regel en niet de uitzondering.

De activiteit van private corporaties wordt vaak gesteund door hun regeringen. Sinds de Koude Oorlog werd het een belangrijk politiek doel van de VS om te voorkomen, dat grondstoffenlanden communistisch zouden wordenGa naar voetnoot10. Vandaar de preferentie voor conservatieve regeringen, en de angst zelfs voor socialistische regimes die vaak met communistische werden gelijkgesteld. Zelfs de grote monetaire en financiële instellingen volgen vaak hetzelfde patroon. Leningen worden door de Wereldbankfamilie niet verleend aan linkse regimes, terwijl rechtse dictators daar wel voor in aan-

[pagina 116]
[p. 116]

merking komen. Men zou in het algemeen kunnen stellen, dat op allerlei wijzen de rijke wereld van het ‘free enterprise’ een remmende factor vormt voor de sociale en economische emancipatie van de arme landenGa naar voetnoot11. De mening wordt wel verdedigd, dat het economisch imperialisme de eigenlijke reden is waarom de arme wereld arm is en arm blijft. Die stelling kan echter moeilijk waar gemaakt worden. China, 1/5 van de wereldbevolking, is doodarm. Die armoede is niet te wijten aan koloniale uitbuiting of imperialistische politiek van andere mogenheden.

Juist de moeilijkheden om in de ontwikkelingslanden snel en in constant tempo de groei te bewerken, leiden ertoe dat gemakkelijk heil gezocht wordt in violente actie. Niet alleen van links, maar ook van rechts. Soms grijpt de leidende elite in, als sociale verandering dreigt. Soms worden groepen van de bevolking opstandig in radeloosheid.

Begrijpelijk dus de telkens optredende massale gewelddadigheden, de staatsgrepen en de opstanden. Sommigen komen tot het getal 1200 sinds 1945Ga naar voetnoot12. We zagen dat zo'n burgeroorlog gemakkelijk getrokken wordt in de Koude Oorlog: dat de supermachten zich in zo'n burgeroorlog mengen omdat de uitslag kan bepalen of het betrokken land vriendschap zal zoeken met Washington, Moskou of Peking. Zo worden ontwikkelingslanden de plaatsen van confrontatie van de supermachten, de plaatsen waar beperkte oorlogen worden gevoerd. En beperkte oorlogen kunnen uit de hand lopen. Vietnam is daarvan een duidelijk voorbeeld.

Vandaar dat die armoede moet verdwijnen, om de simpele reden dat zij een bron is van interne geweldpleging, burgeroorlog, die gemakkelijk wordt geïnternationaliseerd door de interventie van de grote machten.

Het voortbestaan van onmenswaardig geachte economische toestanden, de massale schending van mensenrechten die bestaat in het niet doen wat de nationale overheid doen kan om aan die toestanden een einde te maken - economische uit-

[pagina 117]
[p. 117]

buiting of economische verwaarlozing - is een vrede-bedreigende factor. Ook hier wordt de wereld geconfronteerd met massale sociale ongerechtigheid - structureel geweld - die polemologisch van belang is, omdat zij de bron is van spanningen, frustraties, vertwijfeling, die gemakkelijk leiden kan tot interne en externe gewelddadigheid. Ook de economische uitbuiting en verwaarlozing zou kunnen worden beschouwd als een ‘bedreiging van de vrede’, evenals de apartheid of de koloniale onderdrukking. Zover is de VN nog niet gekomen. Rechtens is erkend het individuele recht op een menswaardig bestaan, en het mensenrecht op een nationale en internationale orde, waarbij het eerdergenoemde mensenrecht kan worden gerealiseerd. Nog niet is de VN zo ver gegaan, de massale economische uitbuiting of verwaarlozing een internationaal misdrijf te noemen, en een bedreiging van internationale vrede en veiligheid. Dat zal mede te wijten zijn aan de omstandigheid, dat vele ontwikkelingslanden zijn vertegenwoordigd door hun elite, die belang heeft bij het handhaven van de bestaande toestand.

Intussen, de opheffing van de wereldarmoede is een bijzonder moeilijke taak. Al wat eraan gedaan werd in de laatste jaren bleek ontoereikend. De afstand tussen arm en rijk wordt steeds wijder.

Méér ontwikkelingshulp dus, méér inspanning onzerzijds, méér kapitaal overdracht, méér opvoeding en scholing, méér gelegenheid tot industrialisatie, méér maatregelen dat de arme landen een beter aandeel krijgen in de rijkdom van de wereld (internationale sociaal-economische orde).

Maar daarmede is het probleem van de burgeroorlog voorlopig niet van de baan. Hoe meer ‘ontwikkelingshulp’, hoe meer ‘ontwikkeling’, hoe meer ook interne verandering nodig is: de verandering die stuit op de oude, vaak geheiligde instellingen en gebruiken. En als er geen sociale ‘souplesse’ bestaat kan dat betekenen: hoe meer ontwikkeling, hoe meer botsingen, opstanden en revoluties. Men heeft wel gezegd, dat de omvang van de ontwikkelingshulp die de wereld geeft mede bepaald wordt door de omvang van de revoluties die men bereid is daardoor teweeg te brengen.

M.a.w. armoede leidt tot interne onrust, maar ontwikkeling kan leiden tot nog meer onrust, met name in de overgangsfa-

[pagina 118]
[p. 118]

se als de traditionele samenlevingsvorm moet worden vervangen door een maatschappelijk stelsel dat beter beantwoordt aan de nieuwe behoeften.

Vandaar de noodzakelijkheid om de inmening van de grote machten terug te dringen. Als het vaststaat dat armoede en ontwikkeling gepaard zullen gaan met opstand en revolutieGa naar voetnoot13, als opstand en revolutie in de arme landen gemakkelijk uitgroeien tot beperkte oorlogen door de interventie van de grote mogendheden,

als die beperkte oorlogen te gevaarlijk zijn, daar zij, ‘ongewild’, door escalatie kunnen uitgroeien tot grote oorlogen,

dan lijkt het noodzakelijk om te komen tot een beperking van die interventie. ‘Non-intervention’, de niet-inmenging is daarom een van de belangrijkste onderdelen van de ‘regels van vreedzame coëxistentie’, van vreedzaam tezamen bestaan in verscheidenheid. Maar regeling van de non-interventie is moeilijk, daar elke relatie - toerisme, handelsbetrekkingen, ontwikkelingshulp, wapenlevering - enige invloed meebrengt en dus enigermate interventie is. Het gaat erom de grenzen te bepalen van de toelaatbare en ontoelaatbare interventie.

Men zou ook kunnen redeneren: als ontwikkelingshulp de interne onrust kan doen toenemen, dan kunnen we die ontwikkelingshulp beter afschaffen. Maar dan dreigt nog groter gevaar. Dan zou de ‘widening of the gap’ voortgaan, dan zouden de armen steeds armer worden, een ‘Verelendung’ op wereldschaal optreden. Het is niet onwaarschijnlijk dat de arme landen, in hun wanhoop en ellende, zich bij elkaar zouden aansluiten om gezamenlijk een lotsverbetering af te dwingen. Die neiging tot vereniging is er nu reeds: zij werd zichtbaar sinds de UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development) te Genève 1964, en New Delhi 1968, waar ‘de groep van 75’ gemeenschappelijk optrad. Dat was nu nog om door overreding tot positieve resultaten te komen. Maar als men zou gaan wanhopen door overreding iets te bereiken, bestaat de kans, de waarschijnlijkheid, dat men resultaten wil gaan afdwingen. Dat kan men door zich

[pagina 119]
[p. 119]

rond China te scharen, dat tegen die tijd een atoommacht van belang kan zijn. China heeft daar de theorie voor gereed: het wereldplatteland (de ontwikkelingslanden) zullen de wereldsteden (de rijke landen) bedwingen volgens de leer van Lin Piao.

Voortschrijdende verarming bergt het gevaar van een nieuwe koude oorlog, nu tussen arm en rijk, uit wanhoop geboren, en verhevigd door het feit dat hij een koude oorlog zou zijn tussen blank en niet-blank. Er zijn er die zeggen: daarvan hebben wij niets te vrezen, want de armen zijn te arm om onze macht te kunnen aantasten. Intussen is men nu in de rijke landen bezig - in de onderlinge strijd van de Koude Oorlog - om wapens te ontwikkelen, de B- en C-wapens (biologische en chemische), die een goedkoop en gemakkelijk strijdmiddel zijn. Gunnar Myrdal noemde deze wapens ‘the poor man's opportunity to commit genocide’.

Veel belangrijker is de ‘ongeregelde oorlogvoering’ (sabotage van pijpleidingen, kapen van vliegtuigen, terroristische geweldpleging tegen personen) waartoe de radeloosheid kan leiden. De acties van het Palestijnse Bevrijdingsfront wijzen op de middelen waartoe de machteloze zijn toevlucht neemt, als hij geen uiting meer ziet. De rijke wereld wordt daarbij, men denke aan de kerncentrales, steeds kwetsbaarder. Ook radeloosheid en uitzichtsloosheid in de economische sfeer kan tot zulke ongeregelde gewelddadigheid leiden.

Nog een ander aspect van de ‘widening of the gap’ dient genoemd. Om velerlei redenen - vredeshandhaving, milieuproblematiek - is het nodig om te komen tot functionele wereldeenheid. Die wereldeenheid - de aanvaarding van transnationale, globale besluitvorming op bepaalde gebieden, waar wereldwijde regeling dient getroffen te worden - is ondenkbaar, zolang de schrijnende tegenstelling tussen rijk en arm blijft bestaan, ja zelfs groter wordt. Opheffing van die tegenstelling is voorwaarde voor het geleidelijk bereiken van globale besluitvorming.

Een wereld in vrede ziet zich geplaatst voor dit enorme probleem: de opheffing van de groeiende tegenstelling tussen arm en rijk. Eén aspect daarvan is de vermeerdering van de hulp, van de kapitaalsoverdracht. Wij zien uit de laatste begrotingen dat de bereidheid om financiële hulp te verlenen

[pagina 120]
[p. 120]

eerder afneemt dan toeneemt. Dat zal dus anders moeten. Maar daarmede is de kous niet af. Het armoedeprobleem is onoplosbaar als er geen verandering komt in het internationale economische stelsel.

Men kan hier een vergelijking maken met het armoedeprobleem in ons eigen land in de 19e eeuw: de verarming van de arbeidersklasse, de ‘Verelendung’ waarover Karl Marx een theorie opstelde. Een tijd lang trachtte men de armoede te bestrijden door armenzorg en weldadigheid. Dat had geen resultaat. Want het verarmingsproces werd bevorderd door het geldende economische stelsel: het ongeremde en onbeperkte vrijheidsstelsel, waarin het economische werd overgelaten aan de economische wetten, het marktmechanisme van het eigenbelang en de competitie, van vraag en aanbod.

Om de armoede in het eigen land op te heffen was het nodig paal en perk te stellen aan de economische wetten die de rijken rijker en de armen armer maakten, met name door juridische wetten (over lonen en prijzen, over arbeidstijd en werkgelegenheid, over woningbeleid en sociale verzekering) de kwade kant van de cononomische wetten weg te nemen: de sociaal-economische wetgeving. Het ging hier om juridische regelingen, die bescherming boden aan de zwakken en bijstand aan de hulpbehoevenden, en ruimte schiepen voor ontwikkeling. Kort gezegd: om het interne, nationale armoedeprobleem op te heffen was het nodig dat de nationale staat van ‘Nachtwachtstaat’ werd tot de tegenwoordige welvaartsstaat, dat is de staat die streeft naar volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen van de slechtst-gesitueerden.

We kunnen daaruit leren voor de problemen op wereldniveau. De tegenwoordige ontwikkelingshulp werkt niet - dat heeft ze gemeen met de armenzorg en weldadigheid van destijds - omdat de economische wetten (het marktmechanisme) in omgekeerde richting werken. Verandering van dat internationaal economisch stelsel van onbeperkte vrijheid, waarin de economische wetten allesbeheersend zijn (waardoor de grondstoffenprijzen dalen en industrialisatie wordt bemoeilijkt), is nodig om het verarmingsproces te stuitenGa naar voetnoot14. Men kan

[pagina 121]
[p. 121]

hier denken aan stabilisering van de grondstoffenprijzen, aan preferentiële tarieven, tenslotte aan mundiale ‘planning’. Het betekent de introductie van de begrippen ‘bescherming’ en ‘bijstand’ in de internationale economische rechtsorde, en het scheppen van ruimte voor ontwikkeling op de grondslag van de aanvaarding van ‘de wereld’ als uitgangspunt van een economische orde.

Dat komt er op neer dat we een begin maken de wereldgemeenschap van de VN, die nu vooral een wereld-vredesgemeenschap is, geleidelijk te veranderen in een wereldwelvaartsgemeenschap, waarbij de gemeenschap zich tot taak stelt te bevorderen dat al haar leden komen te leven op een economisch menswaardig peil. Dat betekent de aanvaarding van de sociale gerechtigheid in het volkenrechtGa naar voetnoot15.

Dan zijn we dus niet meer bezig met de negatieve vrede (geen oorlog), maar met de positieve vrede, een gemeenschappelijke orde, met name met één kant van die orde: de economische.

voetnoot1
Nader hierover: F.A.M. Alting von Geusau: Vreedzame verandering en internationale organisatie, Leiden 1965.
voetnoot2
In het algemeen is het afschaffen van het koloniale stelsel, de dekolonisatie, een voorbeeld van een ingrijpende rechtsverandering, die door vreedzame middelen is bereikt, en waarbij de VN een beslissende rol heeft gespeeld. De resoluties van de Algemene Vergadering gaven zelfvertrouwen aan de vrijheidsbewegingen in de koloniën en ondermijnden de koloniale mentaliteit in de moederlanden. Zij maakten de avant-garde gedachten legitiem, en geleidelijk tot ‘establishment principles’. Zij schiepen het klimaat waardoor rechtsverandering mogelijk werd.
voetnoot3
Zie Proceedings of the Second IPRA General Conference, Vol. II ‘Poverty, Development, Peace’, Assen 1968; D.W. Verwey: Economie Development, Peace and International Law, Assen 1972.
voetnoot4
World Bank: Trends in Developing Countries, 1973, tabel 1.4 en 2.5.

voetnoot4a
Gaston Bouthoul: La Surpopulation, Paris 1964.
voetnoot5
Als de tegenwoordige ontwikkeling op dezelfde voet doorgaat is het gemiddeld inkomen per hoofd, naar de berekening van de tegenwoordige president van de Wereldbank, in het jaar 2000 in de VS 10.000 dollar, in Brazilië 500 dollar en in India 200 dollar. Zie Robert McNamara: Address to the Board of Governors, 29 sept. 1969, blz. 14.
voetnoot6
De Universele Declaratie van 1948, als resolutie van de Algemene Vergadering zonder strikt bindende kracht, heeft geleidelijk via gewoonte aan juridische kracht gewonnen. Het recht op een menswaardig bestaan is wederom erkend in art. 11 van het ‘International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights’, op 16 dec. 1966 aanvaard, maar nog niet in werking getreden.
voetnoot7
Daarover Fenna van den Burg: Armoede en geweld, in NESBIC Bulletin 1967 blz. 258-263, W.D. Verwey: Stappen op weg naar de vrede, in Oost-West 1968, blz. 51-64.
voetnoot8
Nader daarover T.R. Gurr: Why men rebel, Princeton, 1970.
voetnoot9
Daarover Johan Galtung: Feudalism, Structural Violence and the Structural Theory of Revolution, in Proceedings IPRA Third General Conference, Vol. I Philosophy of Peace Research, p. 110-188 (Assen, 1970).
voetnoot10
Daarover nader, toegelicht met officiële verklaringen, Harry Magdoff: The Age of Imperialism; The Economics of US Foreign Policy, 2nd pr. New York-London, 1969, p. 42 v.v.
voetnoot11
Daarover zeer instructief Gunnar Myrdal: The Challenge of World Poverty; A World Anti-Poverty Program in Outline, New York 1970, p. 318.
voetnoot12
Harry Eckstein: Internal War. Problems and Approaches. New York-London 1964, blz. 3.
voetnoot13
Zie L. Stone: ‘Theories of Revolution’, in World Politics 1966 blz. 159-176.
voetnoot14
Nader over deze vergelijking in mijn: ‘Europees Volkenrecht of Wereldvolkenrecht’, Jaarboekje VIRO 1957-1958, nu opgenomen in Röling. Volkenrecht en Vrede, Deventer 1973, blz. 167-200; W.D. Verwey: Economic Development, Peace and International Law, Assen 1972.
voetnoot15
Verg. P.H. Kooymans: Volkenrecht en sociale gerechtigheid, Leiden 1965.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken