Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat laat ik m'n kinderen lezen? (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat laat ik m'n kinderen lezen?
Afbeelding van Wat laat ik m'n kinderen lezen?Toon afbeelding van titelpagina van Wat laat ik m'n kinderen lezen?

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure
100 artikelen/jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat laat ik m'n kinderen lezen?

(1925)–S. Rombouts–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoe onze jongens en meisjes te wapenen tegen slechte lektuur?

Daarmee - we zijn het ons zeer goed bewust - is dan nog, volstrekt niet alles gewonnen. ‘Voor het Roomse kind het Roomse boek’, zal steeds een ideaal blijven, ook dan nog, als wij ons verheugen mogen over een rijkdom van degelike katolieke jeugdlektuur, zó, dat we tot geen enkele neutrale uitgave meer onze toevlucht hoeven te nemen. Vooral ten opzichte der rijpende jeugd blijft er een probleem op te lossen dat wel

[pagina 32]
[p. 32]

ten eeuwigen dage een probleem zal blijven, n.l. dit: Hoe beschermen wij, opvoeders, onze grotere jongens en meisjes tegen de verderfelike invloed van Schund- en prikkellektuur?

Dit vraagstuk wordt helaas met den dag aktueler, daar de vloed van lettervuil voortdurend wast. Door de Haagse politierechter werd onlangs de uitgever van een pornografies weekblad veroordeeld tot een aanzienlike geldboete ‘wegens het verspreiden van voor de eerbaarheid aanstotelike geschriften’. In het buitenland is het met deze pornografiese blaadjes verschrikkelik. Volgens de ‘Dresdener Anzeiger’ van Februarie 1921 wordt 62% van al het aangemaakte papier gebruikt voor Schund. ‘Moderne Lektüre’ geeft in haar uitgaaf ‘Intimes’ iedere maand 500.000 Schundtijdschriftennummers. Men mene toch niet, dat dit vliegend bederf tot het buitenland beperkt blijft. Dat het ook onze Nederlandse jongens en meisjes in handen wordt gespeeld, getuigen duidelik genoeg de berichtjes die nu en dan ook in de neutrale dagbladpers opduiken.

De hier bedoelde Schund is in zijn opzet in de volle zin van het woord duivels. Zijn wezenskenmerk bestaat in het opzettelik gewilde streven, de mensen slecht te maken, de maatschappij, ‘die tans nog zo ontzettend zedelik is’, te ontzedeliken. Daarom is van de eerste tot de laatste bladzijde bijna ieder woord en bijna iedere tekening van deze vuilnisblaadjes er op berekend de dierlike hartstochten in de lezer op te roepen. Ontucht wordt als een gewone, doodonschuldige zaak voorgesteld en in allerlei variaties en situaties opgediend. Echtbreuk en wederzijdse ontrouw zijn de bouwstoffen voor verhalen, die door allerlei vileine grappen en zinswendingen ‘smakelik’ worden gemaakt. De annonces passen geheel in 't kader, zijn aanvraag om en aanbod tot sexuele ongerechtigheid. De liederlike afbeeldingen kunnen slechts dienen om uit het onbewuste der zondige natuur de felste hartstochtvlammen op te doen laaien.

Dit zijn feiten die niet vaak zo gezegd en neergeschreven

[pagina 33]
[p. 33]

worden, maar die toch speciaal de opvoeders der rijpere jeugd in onze grotere steden, moeten bekend zijn.

‘Is het nog niet genoeg’, zo vraagt een schrijver in het ‘Christelijk Schoolblad’, dat een brede reeks van officiële romanschrijvers, als Heyermans, Barbusse, Julia Franc, Victor Marguerite, Arthur Schnitzler en hoe ze meer mogen heten, benevens een bende zevende- en achtste-rangschrijvers en schrijfsters door naturalistiese verhalen ons volk langzaam alle oordeel over moreel en immoreel vergiftigen, dat men nu bovendien ook nog stelselmatig, week aan week, duizenden vooral jonge mensen door schunnige geschriftjes en krantjes bewerkt, om per se aan geslachtelike dingen te denken!’

Moet dit gevaar ook wat onze Roomse oudere jongens en meisjes betreft onder de ogen worden gezien? Doen wij niet aan struisvogelpolitiek en zeggen wij volmondig: ja.

't Is nog niet zoo heel lang geleden, dat een leraar aan een katolieke kweekschool voor onderwijzers ons schreef: ‘Onze kwekelingen, niet allemaal, maar meerderen, doen heus niet onder, onder de vakantie natuurlijk, voor leerlingen van H.B.S. of Gymnasium. Ze lezen rijp en groen, gezond en rot. Tot Zola toe! Soms al in de eerste kursus! En pas zijn ze hier weg - weer niet allemaal, dat begrijpt U - of ze lezen het vuilste, het smerigste 't liefst.’

Is het niet ontstellend zo iets te moeten horen? En als deze jongens, die toch op een biezondere onderwijsinrichting een zorgzame katolieke opvoeding genieten, zich zo te buiten gaan, wat moeten wij dan verwachten van H.B.S.-sers en Gymnasiasten en jonge studenten die dat voorrecht niet hebben en doorgaans over een veel grotere mate van vrijheid beschikken!

In Duitsland bestaat een Vereniging tot bescherming der jeugd tegen Schundliteratuur, die enige jaren geleden te Frankfurt het volgende middel toepaste:

Men maakte een lijst op van alle slechte boeken en bladen en zond die toe aan alle boekhandelaars, met het verzoek, geen dezer geschriften aan personen beneden een bepaalde leeftijd te verkopen, waaraan de bedreiging was toegevoegd, dat de

[pagina 34]
[p. 34]

kinderen bij hen die aan het verzoek niet wensten te voldoen, voortaan niet meer mochten kopen. Het schooltoezicht zou een oogje in 't zeil houden.

Wij laten in het midden of het aanbeveling verdient, dat het schooltoezicht zich in zulke zaken mengt; in ieder geval kan toch door kontakt van ouders en onderwijzers en leraren goed werk gedaan worden.

Met instemming citeren we hier nogmaals bovenaangeduide schrijver in het Christelijk Schoolblad:

‘Eerste vereiste is, dat men overtuigd is van de ernst der zaak. Zolang men meent: dat alles is zo erg niet; niet overdrijven a.u.b.; en nu goed, als mijn jongen of mijn dochter nou zo'n krantje eens leest, dan is dat nog geen man overboord - zolang is alles vergeefs.

De Schund is genoemd: sluipend vergif. Ik zou willen zeggen: een pestilentie, die in 't duister waart’.

Verder roept de schrijver de Regering in 't geweer om deze pestilentie te helpen bezweren. Hij vraagt: ‘Is de verwachting niet slechts voor kristelike mensen, maar voor allen die op de naam fatsoenlik nog enigszins prijs stellen, en vooral voor alle ouders en onderwijzers, die er voor bedanken, dat hun jongens en meisjes door dergelijke smerigheid worden bezwadderd, is de verwachting te stout, dat een kristelike Regering haar eigen onderdanen daartegen beschermt? Terecht is gevraagd: Is dan het lichaam van een hond in de ogen van onze wetgevers kostbaarder dan de ziel van de kinderen des volks?’

We zijn het met de schrijver eens: als het maar enigszins mogelik is, moet de Regering maatregelen nemen om het kwaad te keren. Laten wij echter in afwachting zelf niet stilzitten. Heel veel ouders weten van de hier gesignaleerde feiten niets, en toch ook hun jongens en meisjes staan aan het gevaar bloot, aangetast en door de stroom van vuil te worden meegesleurd. Naast eigen waakzaamheid ga dus onze waarschuwing uit naar de vaders en moeders onzer leerlingen. Voorlichting in plaatselike bladen is een uitstekend middel;

[pagina 35]
[p. 35]

ouderavonden uitsluitend of voornamelik besteed aan het vraagstuk der jeugdlektuur, bereiken wellicht nog meer. Prachtig kan de bestrijding van slechte en de verspreiding van goede lektuur georganiseerd worden door plaatselike propaganda-komitees. Het is doodjammer, dat er nog zo weinig vernomen werd van iniatiefnemers, allereerst in onze grote steden. Er is zo ontzaglik veel te redden, zo bedroevend veel recht te zetten wat scheef staat, ook bij onze eigen geloofsgenoten.

Staan wij voor oudere leerlingen, jongens of meisjes in de puberteitsjaren, bedenken we dan wel, dat het nodig, broodnodig is hen te waarschuwen en voor te lichten, niet het minst omdat de ouders in dezen veelal zo droevig te kort schieten. Als volwassen katolieken dikwels zulke rare en totaal valse begrippen hebben omtrent het geoorloofde en niet geoorloofde in zake lektuur, als een massa ‘Roomsen’, vooraanstaande soms, maar niet te bewegen zijn, hun ‘neutraal’ dagblad prijs te geven, komt dit dan ten dele niet hiervandaan dat ze in hun jonge jaren, toen hun denk- en gedragingsplooi nog niet gelegd was, over de ernst dezer dingen van hun onderwijzers en opvoeders niets principiëels vernomen hebben?

Als de beschutting tegen het verkeerde en ongewenste enkel van buiten af komt, 't zij van opvoeders, Regering of wie dan ook, zal ze ten allen tijde onvoldoende blijven. Ieder mens moet zijn eigen hoeder zijn, en ieder kind moet dus geleerd worden zich tegen zich zelf te wapenen. Dat is in het onderhavig geval niet mogelik, als het niet eens weet, dat hem van de kant van boek en blad gevaar dreigt. En wie anders dan de opvoeder heeft hem dat duidelik te maken? Dat dit in 't verleden veel te weinig geschiedde, en ook tans nog gschiedt, kwam vaak doordat de opvoeders zelf die gevaren niet kenden, niet wisten hoe er met allerlei Schund gekolporteerd wordt, hoe papieren duivels als de gesignaleerde ook argelozen belagen, hoe voral onze grotere jongens en meisjes in sommige milieu's haast dageliks in aanraking komen met lektuur en plaatwerk, er op berekend hun zielen te bezoedelen. 't Is dus

[pagina 36]
[p. 36]

niet voldoende, dat wij onze leerlingen zolang we zeggingsschap over hen hebben, de boeken aanwijzen die zij lezen kunnen, en zoveel mogelik kontroleren de lektuur die hun buiten ons medeweten in handen komt, wij moeten ook hun geweten scherpen en hun goed bewust maken: er zijn boeken en bladen waar ik op zonde heb af te blijven, en even goed als ik bedorven makkers en gevaarlike gelegenheden moet vluchten, moet ik me ook van de omgang met slechte schrijvers onthouden. Trachten we hun tot gewoonte te maken, geen enkel boek te lezen zonder eerst hun ouders, hun biechtvader of een ander vertrouwd persoon te raadplegen.

De voorbeelden, dat lichtzinnigen die meenden voor zich zelf wijs genoeg te zijn, zich door het lezen van één boek voor tijd en eeuwigheid ongelukkig maakten, zijn herhaaldelik in de krant te vinden, en wie geen voorbeelden kent, raadplege maar het overtuigende boekje van Pater Arens: ‘Das Buch’ (Herder Freiburg), dat wij bij dezen aan alle opvoeders warm aanbevelen.

Onze leerlingen moeten verder voor nu en voor later goed weten, dat zij bij die en die boekhandelaar in de stad nooit moeten komen, en dat die en die leenbiblioteek niets bevat wat voor hen geschikt is.

Als wij hen zo op dreigende gevaren wijzen, en tegen zich zelf wapenen, zullen zij wel niet immuun zijn tegen het schundvergif, maar ze zijn tenminste gewaarschuwd, terwijl ze anders verdrinken vóór zij water gezien hebben. Perverse lektuur is helaas niet de eenige sloot waarin ze lopen kunnen, de verleiding lonkt en lacht en trekt overal! Er is echter géén gemenigheid die niet door lektuur wordt ingeblazen, aangewakkerd en gepropageerd, direkt of indirekt. Wat de jonge mens zich nog schaamt, voor zich zelf en voor anderen, mee te maken in werkelikheid, dat maakt hij eerst mee in de geest, in de eenzaamheid, met zich zelf. En dat vooral in de rijpingsjaren, wanneer de geslachtelike nieuwsgierigheid sterker is dan ooit, en de sexuele drift opstaat met haast onweerstaanbare stuwkracht. Daarom moet juist ook in zake lektuur het

[pagina 37]
[p. 37]

individuële geweten gescherpt worden, want het geweten is voor velen de enige rem om het hals over kop afbuitelen van de helling te verhinderen.

Vorming van het geweten, van het karakter, van de wil - daarin kulmineert het hele schundprobleem. Hoe ouder het kind wordt, hoe duideliker dit uitkomt. Bij het jonge kind, dat nog geheel op de opvoeders is aangewezen, kan de invloed van schadelike lektuur nog voorkomen worden door waakzaamheid alleen. Bij ouderen is dit niet mogelik: ondanks de angstvalligste waakzaamheid zijn die niet meer te houden, als ze niet zelf meewerken. Bovenvermelde kweekschoolleraar had volkomen gelijk toen hij ons als zijn mening te kennen gaf: ‘Zelfs met een hele biblioteek ook van de degelikste boeken is de lektuurkwestie niet op te lossen; dit wordt naar mijne mening al te veel over het hoofd gezien. 't Is op de eerste plaats een kwestie van wilsvorming.’

Op nog een ander punt moeten wij in dit verband wijzen. Er bestaat iets wat we zouden kunnen noemen: een vóórkurzus voor het lezen van prikkellektuur. We bedoelen nu niet het bezoeken van bioskopen, noch het bestuderen van de schreeuwende reklameplaten aan cinema-teaters, waarvoor ook onze schooljeugd dageliks, en niet tot haar voordeel, blijft staan gapen. We bedoelen al weer niets anders dan de Dik Trom's, Pietje Bell's en andere Jan Vlegel's, die niet slechts door sentengrage schrijvers en uitgevers, maar soms zelfs door ernstige pedagogen, door Roomse onderwijzers, door katolieke recensenten, door geesteliken en leken, aan onze Nederlandse jeugd indirekt als modellen worden voorgesteld en aangeprezen.

Hoe weinig pedagogies inzicht kunnen overigens verstandige mensen toch aan den dag leggen! Als een aanzienlik buitenlander, terug van zijn reis naar Holland, weer eens in een of ander Frans, Engels of Duits blad zijn verontwaardiging lucht over de baldadigheid der lieve Hollandertjes, die zijn auto met koolstronken bestookten, zodra hij binnen onze grenspalen kwam, en hem trakteerden op diverse andere der-

[pagina 38]
[p. 38]

gelijke liefelikheden, dan nemen onze kranten dat over en schamen zich. Maar als daags daarna een Van Abkoude of Kievit dezelfde kwajongensdaden, zij het wat verzacht en geidealiseerd, in een smakelike hutspot aan ons spes patriae voorzet, dan juichen en applaudisseren die zelfde bladen, en onderwijzers lezen het nieuwe boek in de klas voor onder het enthousiasme van hun leerlingen, die zich vast voornemen, straks óók zulke heldendaden te gaan uitvoeren.

Wij zijn er van overtuigd: een biblioteek die in hoofdzaak uit zulke boeken bestaat, is een vóórschool van prikkel- en schundlektuur. Voorlopig vindt de sensatiezucht van de jongen bevrediging bij de genoemde schrijvers. Maar het kind van onze 20ste eeuw, vooral in de grote stad, is vroeg rijp. Weldra wordt de belangstellingsfeer een andere: gewone kwajongensstreken zijn voor de 14, 15 jarige reeds niet pikant genoeg meer; die laat hij over aan ‘kinderen’ en gaat zelf uit op het sexuele. En de gelegenheden om aan die nieuwe hartstocht, ook in lektuur, voedsel te verschaffen, zijn talrijk genoeg, veel talrijker dan ouders, opvoeders en verantwoordelike personen vaak weten. Geloof nu maar niet, dat zo'n vijftienjarige zijn voornaamste ‘leesvoer’ nog haalt in de Roomse jeugdbiblioteek, hij weet wel andere adressen! Als de echte Schund zoveel slachtoffers maakt onder het jonge geslacht, dan is het zonder twijfel allereerst onder degenen, die door de prikkellektuur uit hun kinderjaren als het ware stelselmatig daartoe zijn gepredisponeerd.

De konklusies uit het gezegde te trekken, hoeven wij niet nader te formuleren: ze liggen vlak voor de hand. Herhalen wij slechts: de jeugdlektuurkwestie heeft een dubbel aspekt, een positief en een negatief. Er moet enerzijds gestreefd worden naar goede zoveel mogelik specifiek-katolieke lektuur, maar anderzijds hebben wij, vooral wat de oudere jeugd betreft, voortdurend in het oog te houden, dat er ook beslist slechte lektuur bestaat, die op de jonge mens met zijn pas ontwaakte sexuele hartstochten een haast onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent, waartegen hij met alle mogelike

[pagina 39]
[p. 39]

middelen, natuurlike en bovennatuurlike, moet worden gewapend.

Wie moeten meehelpen om het ideaal te verwezenliken.

Bij het samenstellen van de Rafael-Kataloog is op de eerste plaats gedacht aan onderwijzers en onderwijzeressen van katolieke scholen, die er z.g. klasbiblioteekjes op nahouden.

Het nut van dergelijke biblioteekjes aan te tonen zal wel niet meer nodig zijn; we nemen aan dat ze op iedere Roomse school die de tijd had zich behoorlik te installeren, aanwezig zijn.

Gewoonlik is het nu zo, dat de leerlingen, als ze dat zo eens willen, van de aanwezige boeken een nummertje mee naar huis mogen nemen. De kinderen doen dat voor hun verzet om thuis hun lege uurtjes te vullen, en uit de aard der zaak vinden de ouders dat doorgaans best, want als katten muizen mauwen ze niet, en als de kinderen verdiept zijn in een boek, maken ze geen herrie. Geen betere lektuur om dit resultaat te bereiken dan verhalen. Verhalen vormen dan ook doorgaans de hoofdschotel van de schoolbiblioteek.

Daar is weinnig op tegen. Ook goede verhalen leren lezen, de taal verstaan, werken verstandelik ontwikkelend, kunnen het gemoed aangrijpen, gunstige stemmingen wekken, en bijdragen tot de godsdienstig-zedelike vorming van het kind. Alles hangt er maar van af, welke verhalen men beschikbaar stelt, en in dezen wenst nu juist Rafael een voorlichter te zijn.

Gewoonlik bemoeien de onderwijzers zich slechts in zoverre met de biblioteek, dat zij hulp verlenen, altans kontrole houden, bij het uitgeven en ontvangen der boeken. Dit nu kon wellicht anders en beter.

Dat de leerlingen de vrije keus wordt gelaten, en dat ze zelf een werkzaam aandeel hebben in de administratie der biblioteek, is uitstekend. 't Is een gezonde vorm van zelfregering, die orde en verantwoordelikheidsgevoel kan aankweken. Toch zal de onderwijzer goed doen, door aan de lektuur van zijn leerlingen leiding te geven. Hij kan b.v. in bepaalde omstandigheden aan een bepaalde leerling een bepaald

[pagina 40]
[p. 40]

boek aanbevelen. Daartoe is allereerst nodig, dat hij de boeken kent en niet alleen maar tietels en auteurs er van weet te noemen. We menen daarom aan velen een grote dienst bewezen te hebben door van alle in Rafael genoemde boeken, voor zover hun tietel niet voor zich zelf spreekt, in het kort de inhoud aan te geven.

Met opzet hebben we ook een tamelik groot aantal nummers opgenomen, die rekening houden met de verschillende onderwijsvakken: boekjes dus met didaktiese inhoud. Het wordt daardoor de onderwijzer mogelik gemaakt, veel meer dan tot nu toe doorgaans het geval was, en volkomen in de geest van het Daltonsysteem, (waarvan wij het goede gaarne erkennen), bij zijn onderwijs rekening te houden met de schoolbiblioteek. Waarom uit die biblioteek niet gehaald wat er in zit? Dat kàn, als de onderwijzer geen gelegenheid laat voorbijgaan om op bepaalde boeken de aandacht te vestigen. De biblioteek wordt dan een integrerend deel van het klasseonderwijs. Weet een leerling eenmaal, dat hij over een onderwerp waarvoor zijn belangstelling is gaande gemaakt, in dat en dat boek iets meer vinden kan, dan zal hij er met genoegen naar grijpen.

Van de biblioteek kan dan ook reeds in de school een goed gebruik gemaakt worden. Als een vlugge leerling met zijn werk klaar is, wat zou er dan tegen zijn, dat hij zich met een boek uit de klasbiblioteek gaat bezighouden? In zo'n geval echter liefst geen verhalen, (die blijven beter voor thuis bewaard), maar boeken die direkt of indirekt bij de behandelde leerstof aansluiten.

Aan deze wijze van doen zijn grote voordelen verbonden 't Is een uitstekende oefening in zelfstandig lezen, die grote praktiese waarde heeft, te meer te waarderen, daar ons klassikaal schoolbedrijf er zo bitter weinig gelegenheid voor geeft. Dit zelfstandig, voor zich zelf lezen immers is pas het èchte lezen, zoals het in het latere leven werkelik te pas komt.

En het is zo gemakkelik op deze wijze rekening te houden met ieders aanleg en geestelike behoeften of neigingen. Hoe

[pagina 41]
[p. 41]

natuurlik dat niet ieder kind voor hetzelfde onderwerp even veel voelt! Een uitkomst is de biblioteek, want die geeft voor elck wat wils.

Bovendien, men leert zo zijn leerlingen het grijpen naar boeken, en kweekt daardoor een gewoonte, die hun, mits de wapening tegen slechte en minderwaardige lektuur niet achterwege blijft, ten zegen zal strekken.

De schoolbiblioteek kan zelfs een middel zijn om onze leerlingen, ook voor later, met onze goede schrijvers vertrouwd te maken. Maar men verzuime dan ook niet, op de namen der auteurs te wijzen. Vreemd dat zelfs vele onderwijzers - en nog meer onderwijzeressen - de schrijvers niet kunnen noemen van boeken die ze dageliks in hun klas gebruiken. Komen die namen er niet op aan? Zijn de namen van boks- of voetbalkampioenen misschien van meer belang?

Neen, er is alles voor, dat het kind dat de school verlaat, weet, welke auteurs te vertrouwen zijn en van wie het wat moois en goeds verwachten kan. Dat zal het na de schooljaren bij het verschijnen van iets nieuws in staat stellen, een goede keus te doen. Trouwens onze goede Roomse schrijvers hebben ook récht op bekendheid.

Wij, onderwijzers, doen vaak wanhopige moeite om de kinderen, z.g. ‘voor het leven’, van alles te leren wat nergens voor dient dan om het weer te vergeten. Maar wat we ze vaak nièt leren, is - lezen: een goed gebruik maken van lektuur, van een biblioteek. En toch, wat is meer prakties dan dat? Wie eenmaal het boek toegang tot zijn leven gegeven heeft, kan het niet meer missen.

Men zegt, dat het Nederlandse volk niet leest. Als dat zo is, komt het stellig hiervandaan, dat wij onderwijzers, het de jeugd niet geleerd hebben. Als de jeugd leest, zullen ook de volwassenen lezen. En dat zal een weldaad zijn, want het geschreven woord is voor de meeste mensen het voornaamste middel niet alleen om zich verstandelik verder te ontwikkelen, maar ook om hun geest te voeden met wat edelers en hogers dan het dageliks leven vult.

[pagina 42]
[p. 42]

Op de tweede plaats is Rafael bestemd voor leiders van jeugdbiblioteken verbonden aan patronaten en andere jeugdverenigingen, en voor alle volksbiblioteken die tevens een jeugdafdeling hebben. Hoewel men in de kataloog heel wat lektuur ook voor de rijpere jeugd vinden zal, geven wij toe, dat hier vooral nog een tekort gaapt. Wat zouden onze jonge literatoren zich verdienstelik maken, als zij, in plaats van enkel maar kritiek te oefenen op het reeds bestaande, hun talenten wilden geven aan het scheppen van mooie en gezonde boeken voor onze jongens en meisjes in de ontwikkelingsjaren. Niemand beter dan zij, die pas die jaren achter zich hebben, zijn daartoe in staat.

Waar het mogelik is, zorge men voor aansluiting van de patronaats- of jeugdbiblioteek bij de schoolbiblioteek. Dat voorkomt nodeloze kosten en teleurstellingen. Het best zou deze aaneensluiting in het algemeen te bereiken zijn, als het personeel van de school tevens bij de jeugdbiblioteek leiding en voorlichting gaf.

Het is bedroevend, hoe lichtzinnig er vaak met het op- en inrichten van patronaatsbiblioteken en dergelijke wordt omgesprongen. Dezer dagen nog viel ons een gedrukte oproep in handen van een patronaatskommissie, die bedoelde aangelegenheid op de volgende manier meende wel even te kunnen oplossen.

L.S. - Het Jongenspatronaat N.N. dezer parochie wil komende winter komen tot oprichting ener Biblioteek, over tuigd dat zij is, dat daarvan voor de jongens een grote morele en opvoedende kracht kan uitgaan. Onze finantiële toestand laat echter niet toe om tot aanschaffing van nieuwe boeken over te gaan. Wij zijn daarom zo vrij een beroep te doen op U. Mogeliker wijze hebt U thuis nog geschikte lektuur liggen, die voor U misschien weinig of geen waarde meer heeft, doch ons goed te pas zou komen. Daartoe zal in de loop der week zich iemand ten uwen huize vervoegen om mogelikerwijze een en ander in ontvangst te kunnen nemen.’

Wij weten niet, wat voor prachtkollektie bedoelde patro-

[pagina 43]
[p. 43]

naats-kommisie met deze ietwat stumperige oproep heeft binnengekregen. Ook meldt de geschiedenis niet, of de geoogste boekenschat misschien door de jongens zelf is gekeurd, of dat werkelik bevoegden alles doorgelezen en op z'n bruikbaarheid voor de rijpere jeugd hebben onderzocht. Waar echter op zo naieve manier ieder parochiaan in staat wordt geacht, uit te maken wat voor de jeugd geschikt is en wat niet, daar kan men zich op alles voorbereid houden, en is het niet vermetel te veronderstellen, dat de gebedelde boeken zonder meer in de kast gezet en de jongens in handen zijn gegeven. De lichtschikkendheid van sommige mensen is waarlik verbluffend.

Vooral ook aan katolieke ouders hebben wij gedacht bij het samenstellen van de Rafael-Kataloog. Hoe vaak zitten zij niet verlegen om voorlichting als zij zich, bij verjaardagen, St. Nicolaas of andere gelegenheden voor hun jongens of meisjes een boek willen aanschaffen. Doorgaans weten zij niets noch omtrent tietels, noch omtrent schrijvers, noch omtrent de inhoud van boeken, die hun door boekhandelaars worden voorgelegd. Rafael zal hen van dit alles op de hoogte brengen. Niet het minst voor hen ook, om hen tenminste enigszins vertrouwd te maken met de verschillende jeugdlektuur-problemen, hebben wijdeze principiële uiteenzetting geschreven. De kinderlektuur speelt heden ten dage bij de opvoeding, vooral in meer ontwikkelde kringen, een te grote rol, dan dat nauwgezette ouders - God dank, die zijn er nog - het zich niet ten plicht zouden rekenen, ook op dit punt terdege toe te zien, en zoveel mogelik ook positief het jeugdboek in dienst te stellen van een ongerept-Roomse opvoeding.

Ten slotte spreken wij de hoop uit, dat niet het minst katolieke boekhandelaren onze kataloog zullen raadplegen. Door ‘Rafael’ is het hun doodgemakkelik gemaakt, terstond vast te stellen, welke boeken voor onze Roomse jongens en meisjes door mannen die alles in volle ernst hebben nagegaan, het meest geschikt worden geacht. Laten zij in het biezonder de boeken van deze kataloog in voorraad houden, aanbevelen, exposeren en propageren. Op die manier zullen ook zij heel

[pagina 44]
[p. 44]

wat kunnen bijdragen ter bevordering van het ideaal: ‘Voor het Roomse kind het Roomse boek!’, en daarmee een groot katoliek-pedagogies belang op verdienstelike wijze dienen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken