Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
't Is lang geleden (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van 't Is lang geleden
Afbeelding van 't Is lang geledenToon afbeelding van titelpagina van 't Is lang geleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

't Is lang geleden

(1893)–A.L. de Rop–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

keur van tooversprookjes en gedichtjes


Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Hans en de boonenstengel.



illustratie

VEEL jaren geleden leefde er en arme weduwe, die een eenigen zoon had, Hans geheeten. Hans hield veel van zijn moedertje; maar toch was hij zorgeloos. Werken wilde hij liever niet; en zoo maakte hij het beetje geld nog op, dat zijn moeder bespaard had. Eindelijk bezat zij niets meer dan een witte koe. Toen nu hans op zekeren dag te huis kwam, vond hij zijn moeder schreiende; en zij zei diep bedroefd, dat hij haar tot armoe had gebracht. En hans zag in dat hij slecht gehandeld had. En hij vroeg zijn moeder of hij de koe mocht gaan verkoopen; dan hadden ze weer geld. En de moeder vond dat goed, en zoo trok hans naar het dorp, terwijl hij de koe aan den halster voortleidde.

Op de weg kwam hij een slachter tegen, die hem vroeg of hij de koe wilde verkoopen; en de slachter bood

illustratie

hans een handvol mooi gekleurde boonen voor de koe; en Hans vond de boonen zoo mooi, dat bij de koe er voor afstond.

Maar toen Hans thuis kwam en zijn moeder de boonen zag, begon zij bitterlijk te schreien; zij nam hem de boonen af, en wierp ze in een gat in den tuin. - ‘Nu hebt gij ons beiden dood arm gemakt;’ zeide zij. ‘Nu heb ik zelfs geen klein stukje brood, geen kruimeltje meer voor je avondeten.’ - Hans ging nu zonder eten naar bed, en stond 's morgens vroeg op, o in den tuin voor zijn moeder te gaan werken. Op eens meende hij een zware schaduw tegen het venster te zien, en naar buiten kijkende bemerkte hij, dat de boonen 's nachts opgegroeid waren tot een dikken, ineengevlochten stengel, die zoo hoog en zoo ver was, dat hij er het einde niet van kon bespeuren.

[pagina 10]
[p. 10]

Hans besloot toen om er tegen op en langs te klimmen, en moest dat heel lang vol houden, eer hij den top bereikt had. Toen zag hij, dat hij in een zeer woeste landstreek was. En toen hij er over nadacht wat hij zou doen, zag hij een fee naar hem toekomen, die hem zeer gestreng aanzag. De fee berispte hem over zijn slecht gedrag jegens zijn goede moeder, waardoor Hans zeer beschoomd en bedroefd werd.

- ‘Maar gij kunt uw kwaad nog herstellen;’ sprak de fee, - ‘zoo gij doet, wat ik u als taak opleg.’ - Toen vroeg zij hem of hij zijn vader nog bij zijn leven gekend had.

Maar Hans antwoordde, dat hij hem nooit gekend had, en ook niets van hem wist, omdat zijn moeder hem nooit iets van zijn vader wilde meêdeelen.

De fee zei nu: ‘Uw moeder heeft moeten beloven, dat zij nooit over uw vader zou spreken. Hij was een heel braaf man; aan hem behoorde deze landstreek. maar eens op een keer kwam er een reus, die uw vader doodde. En de reus zou ook u en uw moeder gedood hebben, indien zij niet zoo dringend om genade had gesmeekt, vaardoor bij haar het leven liet behouden op voorwaarde, dat zij nooit tegen iemand over uw vader zou spreken; maar ik zal u helpen. Ik was de slachter, die u de gekleurde boonen aanbood. Ik maakte mij vervolgens onzichtbaar en dwong uw moeder de boonen in den grond te werpen. Nu moet gij den reus gaan opzoeken en hem uw vaders goed weer ontnemen. Als gij dezen weg afloopt, komt gij aan zijn huis. Denk er aan, dat ik altijd in uw nabijheid zal zijn om u tegen gevaar te beschermen.

Nadat de fee dit alles gezegd had, verdween zij, en Hans

illustratie

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie
Hans en de Boonenstengel.


[pagina 12]
[p. 12]


illustratie

stond alleen op den weg. Hij liep nu voort, uren ver, totdat hij aan een groot, wit huis kwam.

Hij wist dat dit het huis van den reus was, en hij klopte aan de deur. Een lange, magere vrouw deed hem open, en hij vroeg haar om nachtverblijf. Maar zij schudde het hoofd en zei: ‘mijn man is de reus en hij zou je dooden en opeten.’

Doch Hans verzocht haar zoo smeekend om hem binnen te laten, dat zij eindelijk toegaf, en hem brood en boter voorzette.

Maar terwijl Hans nu bezig was met eten, begon op eens de grond te schudden, en bevende van angst duwde de vrouw hem in den oven, juist toen de reus binnen stapte. - ‘Vrouw! breng mij mijn avondeten;’ bulderde hij.

Zij bracht hem een gebraden schaap, en door een kiertje in den oven bespiedde Hans hem, terwijl hij at. Toen het schaap opgegeten was, schreeuwde de reus: - ‘Vrouw! breng mij mijn kip.’ En zijn vrouw bracht een mooie kip binnen, en nu riep hij luid tegen de kip: - ‘Leg!’ - En de kip legde een groot gouden ei. En telkenkeer als hij riep: ‘leg!’ - kwam er een gouden ei te voorschijn.

Maar na een poosje begon dat spelletje den reus te vervelen, en viel hij in zijn stoel in slaap. Zoodra hoorde Hans hem niet snorken, of hij kwam haastig uit den oven, pakte de kip beet, en zette het op een loopen, tot hij den boonenstengel bereikt had. Hij liet zich er langs glijden, en zoo kwam hij weer in zijn moeders tuin terecht. Toen Hans aan zijn moeder nu de gouden eieren schonk, was zij heel blij; en de kip legde al maar gouden eieren, die zij in de stad bij den goudsmid verkochten. Hans vertelde zijn moeder in het geheel niets van de tooverfee; maar toen hij

illustratie

[pagina 13]
[p. 13]


illustratie

na eenigen tijd zich weer herinnerde, wat zij tegen hem gezegd had, groeide bij hem het verlangen, om nog eens weer naar het huis van den reus te gaan, al sterker aan.

Eindelijk kon Hans zijn verlangen niet meer bedwingen; hij stond op een morgen vroeg op, beklom den stengel, en voor den tweeden keer wandelde hij naar het witte huis. Hij klopte aan de deur, die door dezelfde vrouw werd open gedaan; maar zij herkende Hans niet meer. Hans zei, dat hij verdwaald was en ergen honger had, en verzocht haar om nachtverblijf. De vrouw schudde echter het hoofd en zei, dat zij eens ook met een armen jongen medelijden had gehad; maar dat die was weg geloopen met de kip van haar man. Doch Hans smeekte zoo aanhoudend, dat zij hem ten laatste in huis liet komen en in den grooten koperen ketel verborg.

Spoedig daarop kwam de reus te huis. - ‘Vrouw! ik ruik versch vleesch!’ schreeuwde hij.

‘Het is een stuk rauw vleesch, dat de kraaien op het dak hebben laten liggen;’ antwoordde zij bevend.

‘Vrouw! breng mij mijn geldzakken!’ riep hij na den maaltijd.

De vrouw ging heen, en kwam na een poosje terug, zwoegende onder den last van twee zware zakken.

‘Waar zijt gij zoo lang geweest?’ brulde de reus, en hij dreigde haar te slaan.

‘Zij zijn zoo zwaar;’ antwoordde de vrouw. ‘Ik dacht dat ik ze nooit uit den kelder had kunnen boven brengen.’

Toen begon de reus al brommende en knorrende de zakken leeg te schulden. En nadat hij al zijn geld geteld had, deed hij het weer in de zakken en ging in zijn leuningstoel slapen. Zoodra Hans hem hoorde snorken, klom hij uit den ketel en maakte zich meester van de zakken. Maar juist toen hij ze in zijn armen vast had, sprong er een hondje onder den stoel van den reus van

[pagina 14]
[p. 14]


illustratie
Het oude Vrouwtje, dat woonde in een schoen.


[pagina 15]
[p. 15]


illustratie

daan, en begon hevig te keffen.

Hans stond verstijfd van schrik; maar toen de reus van het blaffen niet wakker werd, wierp hij den hond een stuk vleesch toe, en maakte zich daarop met de bei de zakken uit de voeten.

Thuis gekomen zag hij zijn moeder nergens. Eindelijk vond hij haar bij de buren, waar zij bleek en ziek neerlag; dewijl zij meende dat Hans haar voor goed verlaten had.

Maar toen zijn moeder hem nu terug zag, maakte de vreugde haar op eens weer beter. Zij ging met hem naar buis, en hij toonde haar nu de zakken, vol goud en zilver, waarover zij zeer verheugd was, want thans waren zij dubbel rijk,

Hans bleef nu geruimen tijd bij zijn moeder; maar eindelijk kwam het oude verlangen weer boven en ging hij op nieuw naar het huis van den reus. De vrouw stond aan de deur om haar man op tewachten, en hans vroeg haar of

illustratie

zij hem iets te eten wilde geven.

Maar zij schudde het hoofd en zei: ‘ik heb tweemaal reeds jongens te eten gegeven, maar die hebben mijn man beroofd. Als ik het weer zou doen, zou hij mij dooden.’

Doch Hans smeekte zoo medelijdend dat zij hem weer te eten gaf. Daar kwam de reus thuis en de vrouw verstopte Hans onder een vat.

Nauwelijks was de reus in de kamer of hij riep: ‘Ik ruik vleesch!’

‘Dat heb ik niet in huis;’ antwoordde de vrouw.

Maar daarmeê was de reus niet tevreden; hij doorzocht het geheele huis, en legde zelfs zijn hand op het vat, zoodat Hans rilde van angst.

Ten leste ging hij ontbijten, en toen hij gedaan had beval hij: ‘breng mij mijn harp!’

[pagina 16]
[p. 16]

En zijn vrouw bracht hem een gouden harp, die zij voor hem neerzette.

‘Speel!’ bulderde hij tegen de harp, en aanstonds begon zij liefelijk schoon te klinken, waarbij de reus in slaap geraakte.

Zoodra hans zag dat de reus sliep, greep hij de harp; maar deze gilde op eens: ‘Meester! meester!’

Toen zette Hans het met de harp op een loopen. Hans was op eens in den boonenstengel, en toen hij reeds beneden was, klom de reus eerst in den top. Hij riep nu zij moeder om hem een bijl te brengen, en daarmeê hakte hij den boonenstengel af, en de reus viel op den grond en was dood.

Toen de dorpelingen vernamen, dat Hans den reus gedood had, waren zij zoo in hun schik, dat zij hem een mooi paard ten geschenke gaven.

Hans reed nu te paard het geheele dorp door, en elkeen kwam uit huis om hem toe te juichen en geschenken te geven. En hij leefde voortaan met zijn moeder heel gelukkig en tevreden.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken