Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Namens Tamar (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Namens Tamar
Afbeelding van Namens TamarToon afbeelding van titelpagina van Namens Tamar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

Scans (7.67 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Namens Tamar

(1964)–Renate Rubinstein–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Inslapen

Lamperijn, onhandig opgepakt of misschien hatelijk verjaagd, dat werd er niet bij vermeld, raast de trappen af, de gang door, de straat op. Doodstil rijdt een vrachtauto over haar heen, maar zie, ze rent door met opgeheven staart, de kop in wrede grijns over haar schouder naar mij gericht. De wind blaast zo tegen haar pels in, dat onder de zwarte vacht een witte zichtbaar wordt. Aan de rand van het water stopt ze niet, ze draaft over de gracht en pas als ze halverwege is, zinkt ze. Ik sta op de wal en kijk naar het water. O, er nu in te springen en haar te redden! Maar de gracht is bruin van stinkend vuilnis en ik blijf staan tot het te laat is en ik wakker word.

Het is dus niet echt gebeurd, maar troost dat? Nee. De droom is te beklemmend voor zo'n kleine troost. En hoe wild vertrokken ook, er zat een stukje degelijke, dagelijkse werkelijkheid in. Want die gracht is inderdaad van het smerigste water dat zich denken laat, - na weken uitzicht op wat er op zijn ijsrug geworpen werd, weet ik het precies hoe walgelijk het daar van binnen is. De test is mij ditmaal bespaard gebleven, maar als hij komt, en als het weer om een poesje gaat of zelfs een kind, zou ik springen? Zou ik durven of zou ik opnieuw lang genoeg aarzelen tot ik weet: wat ik nu nog red is slechts een lijkje?

Waar komen die dromen vandaan? Lamperijntje, wasbeertje van een poes, woont al lang niet meer bij mij. Maanden geleden verliet ze, als eerste van een nest van vier, haar ouderlijk huis en nu groeit ze bij Jaap op. Zij en één van haar broertjes zijn perfect, maar haar zusje en andere broertje hebben de ziekte van hun moeder geërfd, ze zijn zo onzindelijk als alleen iemand die de stank kent en de natte bruine koeken op het kleed aanschouwd heeft, zal meevoelen. Er is niets aan te doen,

[pagina 117]
[p. 117]

het is puur natuur: twee werden ondanks hun moeder model-katten en twee bleken belast met wat voor een kat wel bij uitstek beschamend moet zijn: ongedifferentieerde uitwerpzucht.

‘En waar is die moeder dan, - ik zie geen kat in je huis.’ ‘Kijk, dat zit zo.’ ‘Geen geklets waar is die moeder?’ ‘Laat ik het even uitleggen..’ ‘Dat hoeft al niet meer, ik weet het nu wel.’

De moeder, zandkleurig, scheelogig, luid van stem, een bastaard als geen tweede, heeft twee jaar lang bij mij geleefd. Er is geen kamer, keuken, hok of gang, waar zij niet een plek vond die haar gedurende enkele dagen tot kattebak diende. Tieren, slaan, peper strooien, opsluiten, zes maal daags de bak, indien gebruikt, verschonen - hielp niet. Vertroetelen, aaien, gelukkig zijn in de weken van haar periodieke aanwenning der zindelijkheid - want ze wende het zich steeds opnieuw weer eventjes aan - hielp niet.

‘En wat dan nog? Waar is die kat?’

Het was niet de stank, niet het wegruimen en schoondweilen, niet het afdanken van voorgoed verstonken mat en stoel - maar de aanmaningen in de brievenbus. Toen mijn kat begreep dat ze hier geen rust meer had, en toen de vliering, waar de mest die er nu nog ligt te drogen, een boomgaard tot bloei zou brengen, voor haar afgesloten werd, ging ze beneden door de marmeren kantoorgangen dwalen. De huisbaas nam het niet. Ik dweilde niet vlugger dan zijn neus kon ruiken, en de briefjes begonnen de bus in te stromen. Toen de huur per brief, onder bedreiging van politiële actie, opgezegd werd, heb ik het asiel opgebeld. Ze konden haar maandagmiddag komen halen. ‘We laten haar inslapen,’ zei de juffrouw aan de telefoon.

‘Je hebt haar dus vermoord.’

Zo moet je het wel zeggen. Alleen af en toe, als ik weer bezig ben er niet aan te durven denken, schiet het mij te binnen dat

[pagina 118]
[p. 118]

ze nog leeft. Op zondagmiddag, het laatste nippertje, haalde een vriend haar op en bracht haar naar kenissen in een huis met een tuin die haar als kattebak aangeboden werd. Ze zouden haar een kans geven. Ik heb nooit meer naar haar geïnformeerd. Het laatste wat ik van haar hoorde was die plons in de gracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken