Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Barbarologia ofte Boeren-Latijn (1733)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.46 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Barbarologia ofte Boeren-Latijn

(1733)–Salomon van Rusting–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Sijnde de Sleutel der Grandiloquentia paganismi; ofte Boeren-Latyn


Vorige Volgende

Twede Vocabulaar, Waar in het Barbarisch Boere-Latijn, voor gestelt word.

A.

ABbecaat, advocat.
Abbeseeren, opposeeren.
Abbobenabel, abominabel.
Accemenàcie, assignatie.
Accepteeren, contenteren.
Accéss, absces.
Accident, proponent.
Accommodeeren, contracteeren, en recommanderen.
Accuys, excuse.
Addeeren, retireren.
Admenistracie, authorisatie.
Admiateur, mediateur.
Addresse van Venten, wakkere kerels.
Ajys, logijs.
Alcemenacie, experientie.
Alewijn, aloës.
Allegieeren, aliëneren.
Almastreeren, administreren.
Altemereeren, altereren.
Ammeleteeren, allimenteren.
Ammeljeeren, illumineren.
[pagina 31]
[p. 31]
Ammenicie, melisse.
Ammenistreeren, administreren.
Ammertures, armatures.
Amnistitie, amnestie.
Angeeren, ageren.
Annemeteeren, adopteren.
Anpart, apart.
Antemy, anatomie.
Anteracie, alteratie.
Antoniseeren, anatomiseren.
Apcabel, capabel.
Apocryt, apocryph.
Apostelant, postulant.
Appell, apostill en pretentie, acces.
Appeleeren, appliceren, en aproberen, en murmureren, en venten.
Apperencie, apprehensie, en discours.
Appermeeren, affirmeren, en aproberen.
Apperill, aprill.
Appeteek, hypoteeq.
Appetyk, hypoteecq.
Appetyt, occasie.
Applecatie, placat.
Appremocie, a propost.
Apprensie, halte.
Appromoo, a propost.
Aprobeeren, appelleren, en proponeren.
Absat, absolvat.
Apsolveeren, constringeren, en resolveren.
Apsoncie, presumptie.
Apsort, compleet.
Apsteuni, apostema.
Apstuyt, substituyt.
Argement, arrivement.
Argesteeren, arresteren.
Argemantek, architect.
Arketett, architect.
[pagina 32]
[p. 32]
Armesiers, almisseniers.
Armesniers, almisseniers.
Arresteeren, secreteren, en sustineren.
Arreweeeren, argueren.
Arristatie, attestatie.
Arrius, argus.
Arroretyt, authorityt.
Arunkelis, ranunculus (flos.)
Asmedeur, asseurandeur.
Asmenacie, administratie.
Assenacie, assignatie.
Asserandeurs, asseurantie.
Assereeren, arresteren.
Assestacie, attestatie.
Ater kater, taliter qualiter, (telle quelle.)
Admonteeren, admitteren.
Attesteeren, accepteren.
Attestencie, assistentie.
Auderom komparterom, audi et alteram partem.
Audiëncie, licentie.
Auterom partom, audi et alteram partem.
Avanceeren, adviseren.
Aveseeren, adviseren.
Avecacie, discours.
Avegacie, risico.
Averveeren, aproberen.
Avveseeren, abuseren.

 

B.

BAlis manis, beso los manos.
Bannissement, mandament
Bedest, modest
Bplojeeren, emplojeren.
Berbiren, aproberen.
Beschoopjen, moscoviën.
Beseur, monsieur.
[pagina 33]
[p. 33]
Besjeeren, empescheren.
Besonjes, presumptie.
Besoer, bonsjour.
Bindelyk, aimabel.
Blameeren, lumieren.
Blatteeren, blameren.
Blessis, bress.
Blindáris, plenipotentaris.
Bobbelbier, bottelbier.
Boelyn, bell’isle.
Bogaadjie, bagage.
Bommeneeren, bombarderen.
Bordeel, juweel.
Bosschaadje, bagage.
Brageeren, purgeren.
Bresonjes, besoignes.
Brittecoll, protocoll.
Brysack, brisach.

 

C.

CAbejett, cabinett.
Cabely, avontuur.
Calandise, leverancie.
Camade, chamade.
Camieuse, caders.
Canceleeren, consuleeren.
Canjen, candia.
Cannerálen, cardinalen.
Cantyk, canonicq.
Caap de Veynster, cabo de finis terre.
Cardaat, caritat (charite.)
Cargesoen, guarnison.
Carkesoen, guarnison.
Carrewasien, croatien.
Caretaat, conscientie.
Cassenier, cassier.
[pagina 34]
[p. 34]
Cattechseeren, compareeren.
Causa camfa trompha, tandem bona causa triumphat.
Cedeeren, citeren.
Chorrecters, caracters.
Cicceeren, cesseren en succederen.
Cilofecicie, philosophie.
Circomferencie, circumstantie.
Civìl, subtyl.
Claasje, collatie.
Clameet, climaat.
Clammacie, litigatie.
Clasthuys, classis.
Clofje, galopp.
Coeriert, gecureert.
Colicòmpas, ’t colics, en polypus.
Collect, ’t colicq.
Combouters, cabouters.
Comfuys, cast’, (huys.)
Commelecacie, communicatie.
Commeneceeren, compareren.
Commenecacie, confiscatie.
Commissaal, commensal.
Commocie, passetemps.
Communisatie, conversatie.
Compact, exploict, en extract.
Compabel, capabel.
Compareeren, competeren.
Comparkement, comportement.
Compartinent, comportement.
Compeseeren comporteren.
Compéns, capital.
Compenycie, comparitie.
Compleet, paraat.
Compliance, condoleantie.
Complace, complaysance.
Compy, copy.
[pagina 35]
[p. 35]
Conseracie, conjuratie.
Comsult, consultatie.
Concément, cognoscement.
Conceweerlyk, continuel.
Concidereeren, consumeren.
Conclement, compliment.
Concludeeren, controlleren.
Concluseeren, concluderen.
Conclusie, exceptie, clausul.
Concrabbelaacie, congratulatie.
Concingnacie, consternatie.
Condemnacie, combinacie.
Condiminacie, condemnatie.
Confeleeren, repareren.
Confermeeren, multipliceeren.
Confirmeeren, consumeren.
Congieeren, conjungeren.
Conjungeren, contenteeren.
Conkelavius, conclave.
Conkeleweeren, continueren.
Conquest, request.
Conquiranten, combattanten.
Conreverencie, conventie.
Consacreeren, asseureren, constringeeren.
Consarcie, concherche.
Conseracie, consideratie.
Consideragie, idem.
Conspiracie, congregatie, en comparitie.
Constereeren, consenteren.
Consteeren, consenteren.
Consternacie, congregatie.
Constil, consul.
Constringeeren, accommoderen, en ordonneeren.
Constrengeeren, considereeren, en regeeren.
Constuymen, costumen.
Consuleeren, consumeren.
Consumeeren, consuleren.
[pagina 36]
[p. 36]
Contant, contentement, en present.
Contelement, manquement.
Contelent, compliment.
Contement, idem.
Continuweeren, constringeren.
Continneeren, contribueren.
Continneweeren, contribueren.
Contrarie, continuel.
Contribeweeren, controlleren.
Contrilleurt, geappaiseert.
Controlleeren, restitueren.
Conversatie, consideratie.
Convojer, comfoor.
Copyen, copiëren.
Coracieeren, encourageeren.
Cordieeren, corrigeeren.
Coretyt, authorityt.
Corregeeren, cureren.
Cortery, courtoysie.
Corvelent, corpulent.
Cossencie, patientie.
Costyf, questie.
Costuyme, quote, (ongelden.)
Cousie, cautie (borg.)
Cours eyeren, corsaren.
Couweseeren, caveren.
Crabbelacie, gratulatie.
Crajeteur, crediteur.
Crajetuur, creatuur.
Craniës, cariës.
Creásie, courage.
Createur, crediteur.
Crebet, credit.
Creêeren, crediteren.
Criminéle majetatis, crimen læsæ majestatis.
Crockedillen, fricadellen.
Cronyk, authenticq.
[pagina 37]
[p. 37]
Croweel, criminel.
Crummelesaasjes majestaasjes, crimen læsæ majestatis.
Cujeur, quohier.
Cujier, quohier.
Cupplecacie, applicatie, supplicatie.
Curieus, couragieus, en genereus.

 

D.

DEboesjeeren, depescheren.
Declareeren, discoureren.
Decorteeren, abbrevieren.
Defencief, diligent, (neerstigh.)
Defendeeren, inquireren.
Defensie, gouverno.
Deferencie, decadentie.
Degereus, dangereus.
Depeteeren, deporteren.
Deporteeren, comporteren.
Deputeeren, qualificeren.
Desisteeren, assisteren.
Despeteeren, murmureren.
Destrueeren, defenderen, en destilleren.
Deverencie, reverentie.
Deveryn, different.
Devleceeren, dupliceren.
Deveur, faveur.
Devoor, faveur.
Deusjereus, dangereus.
Diabel, diaken.
Dicclacás, declaratie.
Diffinieeren, defenderen.
Dikteeren, corrigeren.
Dingeleeren, declareren.
Discoers, secours.
Discoerssende, discourerende.
Disconde, secunde.
[pagina 38]
[p. 38]
Discontre, rescontre.
Discypelijne, discipline.
Diskeneeren, discoureren.
Diskeracie, discours.
Dispelyn, discipline.
Disputeeren, practiseren.
Disteleeren, is een gants sinryk woort want het betekent dese ses: namelijk, dispenseeren, disponeren, disputeren, mengen, prepareren, en studeren.
District, strict.
Distrueeren, disputeren.
Doctor remedecus & medecynecus, medecijne doctor
Doctrooy, octrooy.
Doft, verklickers bedieningh.
Dolegant, theologant.
Domineteeren, domineren.
Dootceeren, declineren.
Drammeneeren, continuel, fexeren.
Driefoelium admeralte, trifolium odoratum.
Dubbleceeren. multipliceeren.
Dulpteceeren. multipliceeren.
Dubito, dubio.
Duymio, dubio.
Duvelceeren, dupliceeren.
Duvelingen, dublin.
Duvelsant, debauchant.

 

E.

EEngaal, egaal.
Ekkeseeren, excuseren.
Elderom partom, audi et alteram partem.
Eleko, ilico.
Elekoe, ilico.
Element, eminent.
Elemyt, element.
[pagina 39]
[p. 39]
Elooy, alloy.
Eloquencie, respect.
Empleynstrum, emplastrum.
Epistel, fissel.
Eskelencie, exellentie.
Espertencie, experientie.
Espilceeren, expliceren.
Estemyn, estime.
Esterenten, instrumenten.
Estiem, extreem.
Estimeeren, animeren.
Evejilie, euangelie.
Exameteur, examinateur.
Excabel, capabel.
Execrocie, succes.
Exemeeren, examineren.
Exept, exempt.
Exeptie, exempel.
Exerceeren, excuseren.
Exercief, excessive.
Exestief, excessive.
Exercitie, discours.
Exekreeren, asseureren.
Exkreëeren, asseureren.
Exkereeren, discoureren.
Exkeseeren, interesseren.
Expectie, inspectie.
Expriencie, correspondentie.
Extemeneeren, estimeren.
Extract, contract.

 

F.

Fabriaal, variabel.
Fabriabel, variabel.
Fabryken, fabriceren.
Faccie, vocatie.
[pagina 40]
[p. 40]
Fageur, faveur.
Fallideeren, failleren, en valideren.
Famiaals, familiaar.
Familjaarschap, marchandise.
Fansoen, façon.
Fatsjeeren, marcheren.
Favoriet, faveur.
Feberabel, variabel.
Feljoers, jalours.
Fiaal, final.
Ficantigh, vacant.
Figuren, proponeren, beramen.
Filefocície, philosophie.
Filesofelare, philosopheren.
Fineur, humeur.
Fyne koemís, fidei commis.
Fissel, fistul.
Fyverabel, variabel.
Flaresyen, phantasyen.
Flyeeren, floreren.
Fommis, vonnis.
Foncie, questie.
Fonks, functie, en conditie.
Fonks van formacie, kerken order.
Fortificeeren, forceren en negeren.
Fransoen, façon.
Frequenteeren, huuwen (trouwen.)
Frickeceeren, frequenteeren.
Funccie, usantie.
Futceeren, forceren.

 

G.

GAlgasje, gaillartje.
Gecontracteert, gecontenteert.
Geêxament, geëxamineert.
Geneeren, genereren.
[pagina 41]
[p. 41]
Geprefereert, gepromoveert.
Gequadefuceert, gequalificeert.
Geraffieert, geraffineert.
Gereuneveert, geruineert.
Gesjambreert, gecharmeert.
Gevelin, gemalin.
Gevlaay, debvoir.
Glorieus, luxurieus.
Gorgelisma, gargarisma.
Gormedeur, commandeur, en gouverneur.
Groveneur, gouverneur.
Govenment, gouverno.
Goverment, gouverno.
Grandetyke stableur, brave statuur.
Granen, guarande.
Gripsis, eclypsis.
Grollacie, collatie.

 

H.

HAngnes dee, agnus dei.
Haverdegracie, navigatie.
Havesyen, fantasiën.
Heerbertier, narmoustiers (insula.)
Heeren, ageren (disputeren.)
Horcus, corpus, (corps.)
Horsmus, hospes
Hosmus, hospes.
Hosie, hostie.
Huyspuycie, suspitie.

 

I.

JEender, general.
Jeenderal, journal, en generaal.
Jelesy, jalousy.
Jeremyt, heremyt.
[pagina 42]
[p. 42]
Jerodémus, hyeronimus.
Ignoreeren, affronteren.
Illekoe, illico.
Imbarkeeren, incorporeren.
Inbesteeren, importeren.
Imbetent, impotent.
Imbroseeren, pourmeneren (wandelen.)
Imparkement, impertinent.
Impertinent, melancolicq.
Impesibel, invisibel.
Impeteeren, emporteren.
Importeeren, accommoderen.
Impresibel, impossibel.
Imprócens, in presentie.
Incorbeeren, affronteren, en corrumperen.
Indevent, insolvent.
Infaam, tedieus.
Infantery, infante.
Inflecteeren, incommoderen, en infecteren.
Ingegresseert, geëngageert.
Ingrasseeren, engageren.
Inkesticie, inquisitie.
Innomenancie, ignorantie.
Inprocium, in decadentie, en pro deo.
Insolvent, impotent, en insolentie.
Inseleeren, institueeren.
Infineweeren, idem, en distribueren.
Instancie, usantie.
Institeweeren, constitueeren, en restitueren.
Instringeeren, empescheren.
Instriweeren, citeren, en insinueren.
Instructie, destructie.
Interdeeren, tarderen.
Interdyk, interdict.
Interembeeren, afrronteren.
Intereseeren, abuseren, en empescheren, en occuperen.
[pagina 43]
[p. 43]
Interest mobilia, meubile goederen.
Intotaliter, in ruine.
Intresatie, interesse.
Inventaris, huys-coop-conditie.
Invertedict, interdict.
Jollesy, jalousy.
Juffrouwteeren, met juffren courtoyseren.
Juratie, oratie.
Juredoxie, jurisdictie.
Ypetybe, respective.

 

K.

KAbaly, avontuur.
Keerte benediccie, carduus benedictus.
Kef, chef.
Kejeer, quohier.
Kereeren, crediteren.
Kermeneering, doloreus, en impotentie.
Klasthuys, classis.
Klestis, classis.
Kolrich, colericq.
Krym, crimen
Kuresyn, breukmeester.
Kurregyn, chyrurgyn.
Kurirgyn, chyrurgyn.
Kurgus, chyrurgyn.

 

L.

LAbberdaan, labyrinth.
Lameure, humeuren.
Lamore, humeuren.
Lappón, japan.
Lavant, avans.
Laveeren, moveren.
Laurodicia, laodicea.
[pagina 44]
[p. 44]
Lejoers, jalours
Leverier, leverancier.
Levóes, rendevous
Lingen, ligue.
Litle parportie. legitima portio.
Lutje porcie. legitima portio.
Lodjysen, logeren.
Logysen, logeren.
Looy, alloy.
Luyteraals, neutral.

 

M.

MAgisterium, ministerium.
Magistrande, restanten.
Magnetismus, antipatie.
Majefest, manifest.
Malpyk, authenticq.
Mamberstript, manuscript.
Mammeursjes, humeuren.
Mangnecencie, magnificentie.
Mannefecencie, magnificentie.
Mannefyk, gespecificeert, en magnificq.
Mannielje, familje.
Mankolyk, melancolicq.
Marketenters, malcontenten.
Mars, marchandise.
Marteriale, materialen.
Massesser, professor.
Maskereeren, discoureren.
Matfots, patmos.
Matras, moeras.
Maunteneeren, maintineren.
Medecomenters, comedianten.
Meljeur, mode (swier.)
Memancie, presumptie.
Memmeselle, madamoiselle.
[pagina 45]
[p. 45]
Meriteeren, estimeren.
Messeur, monsjeur, en ma seure.
Metafek, avecq.
Metode, authorityt.
Meumele, meubilen.
Midlateur, mediateur.
Miliaar, militair, en neutral.
Militie, cassa, (de geltbeurs.)
Millesynen, medicijnen.
Minjeur, majoor.
Modefecacie, notificatie.
Molett, molest.
Monteeren, visiteren.
Móntesusuli, montecuculi.
Montsysie, experientie.
Mooydobbe, majombe.
Mossenacie, mentie.
Mooyte, mode (swier.)
Moote, mode (swier.)
Mullepeceeren, multipliceren.
Murgoll, protocoll.
Murmureeren, propheteren, en speculeren.
Muyteneeren, bemiddelen, en maintineren.
Myneedigt, geoffenseert.
Mynteneeren, imagineren.

 

N.

NEmeere, negeren.
Nemere is primere rejelum susis, negare est prima regula juris.
Nommerásie, nominatie.
Nommerelle, nompareille.
Noteraal, notorial.
Notoor, extreem.
[pagina 46]
[p. 46]

O.

OBelgacie, obligatie.
Octrooy, extreem, fraay, de rechte slagh van doen.
Offencief en defencief, neutral.
Oppetyfs, apocryph.
Oppositie, continuatie, absolutie.
Opprement, arcenicum album (gemeen rottekruyt.)
Opserveeren, absolveren, en abuseren.
Opteneeren, proponeren.
Oratieeren, oreren.
Ordenaal, journal.
Ordeneren, speculeren.
Ordre pareeren, ordonneren.
Ortedoctis, ortodox.

 

P.

PAckeseeren, practiseren.
Pais, passie.
Papefreeren, paraphreren.
Parbiert, geaprobeert.
Parcelepanten, participanten.
Parcenaal, partial.
Parcieel, positive.
Parcialen, principalen.
Pardewis, bordeaux.
Pardon, consent.
Parsewajen, pastyen.
Parsonaal, partial.
Passement, cognoscement, en pascedul.
Passenier, commensal, en passagier.
Pasquillen, nouvelles die gedrukt zijn, en gelijk als postijdingen verkoft worden.
[pagina 47]
[p. 47]
Pastoraal, pastor.
Pattreeren, gauderen, en mesnageren.
Patént, impotent, patient.
Pattekroll, protocoll.
Pauseeren, speculeren.
Pavencie, patientie.
Pawefeeren, pauseren.
Pedanten, oor-pedanten.
Pellevis, philippus.
Percent, present.
Perkressen, progressen.
Pertenent, impertinent.
Pervoost, propoost.
Pickelier, particulier.
Pircepaal, principal.
Pirsedent, president.
Pleceeren, publiceren.
Plinnepetaris, plenipotentaris.
Plojeeren, responderen.
Podegraaf, podagra, pschiadica etc.
Poët, poet.
Poffetabel, profijt.
Polentyk, politicq.
Poletyk, polit.
Polesy, poesy.
Pollestyk, appostolicq.
Pomposyk, pertinax.
Porbate, profijt, en avontuur.
Pornostefecacie, prognosticatie.
Portuur, avontuur, en profijt.
Poortekraa, idem quod podegraaf.
Posant, persoon.
Posito, dubieus.
Poweet, een oronbaar ofte onkundige.
Predestenateur, predecesseur.
Prefeceren, prefereren, en prejudiceren.
Prekacie, predicatie, en purgatie.
[pagina 48]
[p. 48]
Prekeeren, purgeren.
Prepoost, provoost.
Presemetaat, precipitat.
Presemeeren, reviseren.
Present, president.
Presentablen, presenteren.
Prespetaat, precipitat.
Pressemeteeren, presenteren.
Presteeren, concluderen.
Presumacie, presumptie.
Presumeeren, estimeren.
Pretendeeren, querelleren.
Pretekoll, protocoll.
Pretest, proces.
Priesjes, preses.
Prinstenaris, pensionaris.
Pryseeren, friseren.
Probbeeren, reproberen.
Probeeren, ondersoeken, en proponeren.
Proxetismus, paroxismus.
Procesteeren, protesteren.
Procuratie, purgatie.
Pro didio, pro deo.
Pródio, pover, (arm.)
Proffeteeren, presumeren.
Prokkendeeren, pretenderen.
Prokkenicie, recognitie.
Prokreacie, purgatie, en vomitorium.
Prokreêeren, procureren.
Proluvie, prologe.
Promócie, propositie.
Promoveeren, propheteren.
Pronevesser, professor.
Pronogosticatie, prognosticatie.
Propoost, speculatie.
Prospereeren, pretenderen, repareren, en spargeren.
[pagina 49]
[p. 49]
Prossendeeren, procederen.
Protekter, possessor.
Protest, proces.
Protestacie, presentatie, en protectie.
Prottendent, proponent.
Prottent, pretentie.
Provant, proviande.
Provendent, proponent.
Provoost, propoost.
Provoostie, promotie.
Provosteneeren, promoveren.
Pubbelecéren, passeren.
Pullevus, philippus.
Pummelyk, publicq.
Punteneurigh, plytsuchtigh.
Puntueur, poinct d’honneur.

 

Q.

QUacsatie, molestie.
Qualitie, qualityt.
Quanstityt, quantityt.
Quanstum suft, quantum sufficit.
Quasidië, qualityt.
Quarant, contant.
Questuur, questie.

 

R.

RAlityt, liberalityt.
Ramajen, redden.
Ramajer, bewinthebber, (fac totum.)
Ramenten, rasen, en redden.
Rampenacie, compensatie.
Ranceport, transport.
Rantsoen, façon.
Rapport, electie (keur.)
[pagina 50]
[p. 50]
Rapprement, reprimende.
Raratyt, avans, en authorityt.
Ravasie, reveue.
Rebberaal, neutral.
Rebelleeren, triumpheren.
Recommandeeren, accommodeeren, en ordonneren.
Reconverencie, recompens.
Recraacie, gratie.
Recteur, retour.
Redempie, redemptie.
Rediecie, interdict.
Refeleeren, repareren.
Refleccie, inspectio.
Regart, actie.
Regeur, humeur.
Rellery, raillery.
Remellens, rebellen.
Remerement, reprimende.
Remportacie, reputacie.
Reneweeren, renoveren.
Renoveeren, ruineren.
Repensalien, importantie.
Repperdacie, reparatie.
Replement, reprimende.
Repperteeren, repeteren.
Reprehensie, pretentie.
Request, questie, en actie, en intentie.
Reretyt, authorityt.
Recontre, esquadre.
Resendencie, residentie.
Resonnabel, abominabel.
Respect, respijt.
Resumacie, resumptie.
Reubeur, labeur.
Reumult, tumult.
Revanje, revenge.
Revelduyts, resolut.
[pagina 51]
[p. 51]
Reverseeren, resumeeren.
Riddery, artillery, en ruytery.
Ripperteeren, repeteren.
Riunie, statut of wet.
Ryaals, cordial.
Ryneeren, ordonneeren.
Rynegart, renegade.
Rysenavel, raisonnabel.
Roffeljan, roffiaan.
Roffianus de Kuresyn, ruffinus de breukmeester.
Rommenabel, honorabel.
Rooy, alloy.
Rópeka, europa.
Ruine, discipline.
Ruyne, ruine.
Rumeure, humeure.

 

S.

SAcceeren, cesseren.
Sacceerig, cinceer.
Sackerneeren, chagrineren.
Sallaris, relas.
Samblance, balans.
Sammereus, quaat zijnde.
Sarsjes, charge, (dienst.)
Sauvegarde, vrybuyt.
Sauwenier, passagier.
Schirergyn, chyrurgijn.
Schraveseeren, calculeren, en speculeren.
Schrimpeljeus, schrupuleus.
Schrippeljeus, schrupuleus.
Scriptorium, suppositorium.
Schoolders, scholiren.
Schummestyk, schismaticq, (questieus.)
Secoers, discours, en propoost.
Secratie, consideratie.
[pagina 52]
[p. 52]
Secreecie, discretie.
Seffect, order.
Seketaryn, secretary.
Senteneeren, sententioneren.
Sentenciement, sentiment.
Servisie, revisie.
Sevaal, vassal.
Sicketaris, secretaris.
Sjenogootjes, synagoge.
Simbolum, lymbus patrum.
Simmelaacie, dilay.
Simmetaris, inventaris.
Simpelier, singulier.
Sinneweeren, sommeren.
Sinoge, synagoge.
Sirick, sire.
Sirpeseeren, usurperen.
Sirpesteur, usurpateur.
Sisteeren, resteren.
Snert, finis.
Soeselaar, soetelaar.
Soeveryn, suyver.
Solaas, relaas.
Soldeert, gestudeert.
Somma tottálles, summa totalis.
Sommeeren, presumeren.
Sosseletyt, hostilityt.
Speciaal, partial.
Specialig, partial.
Specieel, special.
Spelleleeren, speculeren.
Spikkelteeren, speculeren.
Spijs, spetie.
Spytegat, spitheat.
Stambaren, stampaden.
Stamblades, stampaden.
Stoddeeren, cederen, en studeren.
[pagina 53]
[p. 53]
Stollesteeren, solliciteren.
Strangeleseeren, stranguleren.
Stratageemis, stratagema.
Studatie, studie.
Studeleeren, studeren.
Stuudjen, studie.
Studio, studenten.
Stuyteweeren, restitueren.
Subedicie, subjectie.
Subjuyt, subject.
Suces, succes.
Successie, succes.
Succedeeren, accorderen, en considereren, en presumeren, en sustineren, en defenderen.
Sudorum, sudoriferum.
Suffisant, crediteur.
Summelenaat, sublimaat.
Summetácie, dubio.
Supersticie, suspicie.
Suppelyn, discipline.
Suppestorium, suppositorium, (settpil.)
Supplecant, suppliant.
Supstuyt, supstituyt.
Supstycie, dispositie.
Suptyl, civil.
Surceneeren, sustineren.
Susfereeren, suppureren.
Susplencie, dispensatie.
Suspoosten, suppoosten.
Susteny, sustinue.
Suypschytuyt, substituyt.
Suyte, suite.

 

T.

TAnen, eclypseren.
Teféct, tout a faict.
[pagina 54]
[p. 54]
Tekelier, particulier.
Témperálíment, temperament.
Temperement, experiment.
Terne, termen.
Tertiane, cartesianen.
Testementeeren, testateren.
Tispelteeren, disputeren.
Toeresjoeres, touts jours.
Toetefret, tout a faict.
Totalyter, totaliter.
Totóry, totaliter.
Touwer, tour.
Transferstasie, transformatie, en transsubstantiatie.
Translateeren, noteren.
Transseleteeren, translateren.
Transsepeteeren, adderen, en transporteren.
Tresecier, thresaurier.
Tribbel, troebel en oorlogh.
Tribbeleeren, tribuleren.
Tribliane, boeren ongelden, (sout en hoorngelt.)
Turbeeren, corroderen.
Turbsyf, corrosiv.

 

V.

VAcasie, vacantie.
Vacceeren, pecceren.
Valejisie, valeur, en qualityt.
Valiabel, variabel.
Valideeren, manqueren.
Van den been, tambien.
Variabel, renommabel.
Veraccuseeren, asseureren.
Veralteriseert, gealcereert.
Veraskereeren, excuseren.
Verassereeren, idem.
[pagina 55]
[p. 55]
Verbreek, fabricq, ingenieur.
Verbreeken, fabriceren.
Verdeffendeeren, verraden.
Verhancelen, pertageren en repareren.
Verhantceneeren, pertageren en repareren.
Verklesie, ecclesie.
Verneeren, fourneren.
Verordeneren, presumeren.
Verplex, perplex.
Verrespedeeren, corresponderen, en excuseren.
Verringeneeren, ruineren.
Versolaseering, soulagement.
Versuykereeren, asseureren.
Vertaal, final en relas.
Vertaleeren, enarreren, en relateren.
Vertisseweeren, destrueren.
Verweels, gevalueert.
Verweertgelt, bankgelt, potgelt, spaargelt.
Vecceeren, pecceeren.
Viabel, variabel.
Vicancie, vacant, en vacantie.
Viercan, vacant, en vacantie.
Vierde koemis, fidei commis.
Vilegeeren, proponeren.
Viggelant, vigilant.
Vliegelant, vigilant.
Vliggelant, vigilant.
Viheemelt, vehement.
Visioen, venison.
Vykasie, vojage.
Voddement, ’t fondament, (den aars.)
Volbreeken, fabriceren.
Vollenancie, ordonnantie.
Vommis, vonnis.
Vondelis, vonnis.
Vuncie, functie.
Vurge, furie.
[pagina 56]
[p. 56]
Vuylekoemis, fidie commis.
Vuylesoop, philosooph.

 

W.

WAstáal, vassal.
Wik of wak, avontuur.
Wysancie, usantie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken