Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
Afbeelding van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005Toon afbeelding van titelpagina van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.03 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005

(2007)–Wim Rutgers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 9
De Cariben als decor
W. van Mancius
Mink van Rijsdijk
Cornelis Ch. Goslinga
Hans Dorrestijn
Leon de Winter
Jef Rademakers
Rob Groenhof
Pim Wiersinga

‘Waar mango's en bananen groeien, daar heersen andere zeden.’ (Leon de Winter: Zionoco 1995: 271)

 

De Caribisch-Nederlandse literatuur kent passanten in allerlei gradaties en engagement. Dat kan uiteenlopen van auteurs die het gebied weliswaar incidenteel tot onderwerp van inspiratie namen, maar die als passanten in de geest nog nooit een voet op een van de eilanden gezet hebben, tot auteurs die weliswaar van buiten kwamen maar die er een groot deel van hun leven hebben doorgebracht, die er bleven en er zijn overleden en begraven. In Indische letteren, het tijdschrift dat zich al jaren bezig houdt met wat Nederlanders over de Oost geschreven hebben, werd in juni 1999 een discussie gevoerd over de vraag of een auteur ‘er geweest moet zijn om er over te kunnen schrijven’. Rolf Praamstra vond dat persoonlijke ervaring voorwaarde is om een land niet op een stereotiepe manier te beschrijven, om niet te blijven steken in mythes en clichés. Vervolgens speelden Bert Paasman en Peter van Zonneveld een welles-nietes-spelletje met Praamstra door juist te beweren dat het biografische criterium er niet zoveel toe doet: ‘Persoonlijke ervaring met de koloniale samenleving is geen voorwaarde, ook schrijvers die Indië nooit gekend hebben leverden en leveren een bijdrage aan de beeldvorming.’ Op zijn beurt benadrukte Gerard Termorshuizen in hetzelfde nummer de sociologische inslag van deze literatuur, omdat ze in hoge mate zou bijdragen aan onze kennis van het denken en het gedrag van de mensen die in de kolonie leven. Bert Paasman wilde in zijn bijdrage op dit gebied nog een stap verder gaan en eiste een substantiële band van de auteur met het land. Hij vond dat de tekst van een passant zich in zijn presentatie en thematiek op indringende wijze met mens en samenleving, natuur en cultuur van het land moet bezighouden.

Rolf Praamstra's eis van ‘het er geweest moeten zijn’ kan in allerlei vormen van intensiteit en opzet worden uitgewerkt, varirend van de geëngageerde do-gooder tot de vrijblijvende bezoeker. Er zijn romantropologische reisverhalen door langstrekkende reizigers die nauwgezet land- en volk, historie, taal en cultuur beschrijven, en er zijn auteurs die de eilanden slechts als decor gebruiken. We leren als lezer weinig van deze laatsten en aan de eisen van Bert Paasman voldoet deze vorm van passantenromans volstrekt niet. Wat niet wegneemt dat ze desondanks ruimelijke elementen beschrijven die bij de lezer enig idee van de Cariben oproepen.

W. van Mancius

W. van Mancius: De bezoeker uit de West (1964) is een raamvertelling van ‘de waanvoorstelling van een man, die door het verlies van het liefste, dat hij op aarde bezat, ten slotte zelf niet meer waarheid van verdichtsel kon onderscheiden’. (232) Hoofdpersoon George Berger heeft geologie gestudeerd maar is autoverkoper geworden. Tijdens een discussie over de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika ontmoet hij notarisdochter Annelies Kolkman, ‘het frisse meisje met die geestige blonde krullen’, slank en ‘met de juiste rondingen op de juiste plaatsen’. Hoewel mevrouw Kolkman tegen de relatie is omdat George te weinig zitvlees heeft en maatschappelijk gezien een te lage positie inneemt, trouwen Annelies en George toch en leiden ze al twee jaar een gelukkig huwelijk.

Op een storm- en regenachtige Nederlandse avond krijgen George en Annelies bezoek van een vroegere studievriend van George, die enigszins overstuur en kennelijk ziek hun zijn levensverhaal vertelt. Het wordt een met geheimzinnigheid omweven weerzien na een periode van tien jaar.

Bob Heuveling vertelt in een detective-achtig verhaal over zijn verblijf op Curaçao en in Venezuela. Als hij wordt uitgezonden naar de Shell op Curaçao, ontmoet hij op de bootreis Suzy Benting, de ex-verloofde van George, die met haar ouders voor een half jaar naar Curaçao gaat. Bob is kennelijk al lang in stilte kansloos op het meisje verliefd geweest. Suzy knoopt aan boord aan relatie aan met Bob's hutgenoot, de rijke, knappe ervaren Roberto Rutgers, aan wie volgens jaloerse Bob ‘iets sinisters’ kleeft.

Rutgers-Castillo heeft met een Venezolaanse moeder en een Nederlandse vader een dubbele nationaliteit. Hij bezit uitgestrekte landerijen en hacienda's in Venezuela. Als de boot in Venezuela ligt, bezoeken Rutgers en Suzy een hacienda van de eerste, waar ze gemeenschap hebben. Jaloerse Bob achtervolgt hen en voert Suzy mee terug aan boord. Als Suzy zwanger blijkt, trouwt ze op Curaçao met Bob en wordt Peggy geboren. Na enkele jaren wordt Bob naar Venezuela overgeplaatst waar Suzy en Robert elkaar weer ontmoeten. Hun liefde is nog even sterk! Tijdens een oproer in Venezuela wordt Bob gewond. Hij is lichamelijk en geestelijk een wrak omdat hij aan waanvoorstellingen lijdt en malaria onder de leden heeft.

Nadat Bob zijn versie van het verhaal aan George en Annelies verteld heeft, vraagt hij dezen Peggy op te sporen. Bob heeft geregeld dat George zijn baan in Venezuela kan overnemen. Bob overlijdt en George en Annelies begeven zich naar Curaçao, waar ze Castillo-Rutgers en diens vrouw Suzy en hun dochter Peggy ontmoeten. Die vertellen hun kant van de medaille en nu blijkt welke waanvoorstellingen de jaloerse Bob koesterde. De aanvankelijk als schurk gedoodverfde Rutgers blijkt een halve heilige Castillo te zijn!

Evenals in de eerste roman van W. van Mancius, Olie op de golven (1961), komt Curaçao nauwelijks voor. We lezen alleen iets over de aankomst op Hato, de hitte en de droogte van het overigens aangename leven in een tropisch klimaat, het luxe hotel aan de Piscaderabaai en het prachtige landhuis van de stinkendrijke Castillo, die om politieke redenen in ballingschap op het eiland vertoeft. Al met al een niet erg waarschijnlijk, zeg maar onwaarschijnlijk, onderhoudend verteld detective-achtig verhaal. De uitzending van George naar Venezuela gaat niet door; hij krijgt een baan op Curaçao en vindt voorlopig onderdak in het grote landhuis van Roberto en Suzy, zijn vroegere verloofde.

In het zestiger-jaren-tijdschrift Pika ironiseerden H.J. Boukema en Jan Henderikse het verhaal als ‘een meesterstukje van Hollands realisme’.

Mink van Rijsdijk

In Mink van Rijsdijks, pseudoniem van W.H. Wielinga-Quelle, roman Angst was mijn gast (1971) onderneemt Hanna Lindeman, na vijfentwintig jaar, een speurtocht om een zekere vrouw Marina op te sporen die in de Tweede Wereldoorlog in een verzetsgroep zat, maar die nadat ze werd opgepakt zeker tweehonderd mensen verraden heeft. Wat is er gebeurd? Hanna wil met haar verleden in het reine komen. Als blijkt dat Marina op Curaçao is ondergedoken, reist ze haar daar achterna, omdat ze haar oorlogs-trauma nu voorgoed wil kwijtraken. Men blijkt van haar komst op de hoogte en ze wordt door een zekere Max en Moniek in de gaten gehouden. Met behulp van taxichauffeur Yose en de jonge man Otto lukt het haar tenslotte bijna Marina te achterhalen. Maar deze vlucht van het eiland.

Tussen deze verhaaldraad door weeft de verteller een roman met talrijke bijzonderheden over land en volk, ook in Papiamento-woorden die echter constant fout gebruikt worden. De roman heeft een christelijk sausje en eindigt dan ook met een kerk-dienst en vergeving aan het slot. Daartussendoor neemt de verteller een standpunt in tegenover de jongeren en hun protest aan het eind van de jaren zestig met hun bijeenkomsten op het Gomez plein in Punda, het kritische tijdschrift Vitó en 30 mei 1969.

In feite is Angst was mijn gast een oorlogsboek met foute en goede mensen, waarbij Curaçao als decor gebruikt is. Mink van Rijsdijk werd waarschijnlijk geïnspireerd door een vakantie die ze in maart 1970 bij dominee C. Brouwer op het eiland had doorgebracht.

C.Ch. Goslinga

Naast historische verhalen, die we in hoofdstuk vier al zagen, schreef Cornelis Ch. Goslinga een aantal contemporaine verhalen, die hij verzamelde in Tápame en andere Antilliaanse verhalen (1975), De trinitaria (1981) en De zwarte engel (1997). Goslinga ontleende zijn stof aan de sociaal-culturele werkelijkheid van de Antillen, maar deed dat zo oppervlakkig en clichématig dat ik hem tot de decorbouwers reken. De negen verhalen in Tápame gaan onder meer over prostitutie uit armoede, een man die de bok van de buurman doodrijdt, een dominee die op Aruba moet preken en bij de hoeren terechtkomt, een jonge vrouw die haar veel oudere man niet trouw blijft en bedriegt met een macamba, een op het kerkhof opgesloten marinier, de manzieke Sheila die vermoord wordt... De ingredinten zijn veel sex, een beetje bijgeloof met een snuifje ras: ‘Ze is klein en tenger, maar haar ogen zijn groot, smachtend donker en haar volle mond is dieprood. Ze heeft de fraaie lippen van een sensuele negerin en de hoge jukbeenderen van een Indiaanse voorvader. Haar zwarte lokken zijn kroezig en vol diepe schaduwen. Ze is mooi, een mooie mulattin.’ (91)

In de tien in De trinitaria verzamelde verhalen is het van hetzelfde laken een pak, met een hang naar het groteske en soms zelfs lugubere. Een op Cuba overleden suikerrietkapper wordt voor transportatie naar Curaçao geconserveerd in een doodkist vol rum, waarvan gretig wordt gedronken. De Indiaanse uit Venezuela afkomstige Juanita wordt uitgehuwelijkt voor vijf zeugen en later aan de varkens gevoerd nadat ze vermoord is. Een avontuurtje in een weekendhuis aan de baai wordt verstoord door een krabbeninvasie, een overspelige vrouw wordt vermoord en zomaar in de knoek begraven, een achttienjarige jongen valt in een modderige put, breekt zijn rug en wordt pas veel later gevonden.

 

Ook in de bundel De zwarte engel (1997) lezen we opnieuw dezelfde soort verhalen. Een klein jongetje is toevallige getuige van het overspel van zijn vader met een brigadiersvrouw. Deze doodt zijn vrouw en vlucht naar het buitenland. Als een neef het verjaardagsfeest van zijn kinderloze oom moet organiseren ontdekt hij dat deze wel zes voor- en buitenkinderen heeft, die hij allemaal uitnodigt. De vrouw accepteert de kinderen: zo is Curaçao. Cornelis Goslinga mixt bij voorkeur een beetje ras met een vleugje seks. De verhalen gaan over liefde en dood, jaloezie en moord, waarbij de pastoor er ook nog al eens aan te pas moet komen. Een Amerikaanse homoseksuele schrijver woont op Curaçao in een landhuis op het platteland. Hij wordt daar geholpen door een oude, lelijke dienstbode en een mooie jongen die hem ook seksueel bedient. Dan komt de dienstbode te sterven en deze wordt vervangen door een knap jong dienstmeisje dat zich al snel aanbiedt voor meer. Als de Amerikaanse schrijver enkele keren verontwaardigd weigert, gaat ze met de jongen naar bed. Samen proberen de twee de auteur te chanteren, maar deze schiet ze beiden dood op het moment dat ze de liefde plegen. Hij begraaft ze in de tuin van het landhuis en niemand ontdekt de waarheid. De Amerikaan zoekt zich een andere mooie jongen en weer een oude lelijke dienstbode. Het schrijven vlot intussen niet erg, maar hij heeft nog een mooie titel: The disappearance of the two lovers.

Vijfentwintig jaren lang produceerde historicus Goslinga deze weliswaar vlot geschreven, maar oppervlakkige verhalen zonder diepgang. Hij begon te publiceren bij Querido en Nijgh & Van Ditmar, maar moest daarna overgaan op kleine onbekende uitgevershuizen als Primavera Pers of zelfs in eigen beheer uitgeven. De enige Caribisch-Nederlandse auteur die wel een serie Caribisch-Nederlandse verhalen schreef ontgroeide nooit de middelmaat. Daar word je een beetje droevig van.

Literaire auteurs

Er zijn passanten op wie het tijdelijke verblijf in de Cariben zoveel indruk maakte dat ze er een roman aan wijdden - terwijl ze daarvóór noch daarná ooit weer een pen ter hand namen. Anderzijds zijn er Nederlandse auteurs die in hun uitgebreide oeuvre eenmalig aan boek aan de Cariben wijdden en daarna nooit weer. Beide uitersten tonen het marginale karakter van de Caribisch-Nederlandse literatuur aan. In de jaren negentig publiceerden Hans Dorrestijn, Kees't Hart en Leon de Winter elk een meer of minder uitgebreide roman over Aruba of Curaçao.

Hans Dorrestijn

In de novelle Gevaarljke stroom (1992) koos Hans Dorrestijn het eiland Aruba als setting voor zijn vakantieverhaal over een vader en diens twee kinderen. Met een drieweeks vakantieverblijf neemt Karnton via zijn kinderen wel op een heel vreemde manier wraak op de hem vijandig gezinde wereld en zijn vrouw, Nienke, van wie hij al vier jaar gewscheiden is. Met het adagio dat ‘alleen pijn en doodsangst het leven de moeite waard’ maken, stapelt Dorrestijn voor zijn kinderen een hoop ellende op elkaar. Als ze genieten van het vliegen wijst de malicieuze verteller er minzaam op dat de landing van een vliegtuig het meeste gevaar oplevert. Het hotel blijkt erg lawaaierig wegens een verbouwing. Karnton praat over gifslangen voor er een wandeling in de natuur gemaakt wordt en laat de video Jaws zijn voor er gezwommen zal worden. ‘Karnton is een sombere, gespleten man, die met zichzelf geen raad weet en daarom naar een radicale oplossing gezogen wordt,’ schreef Patrick van den Hanenberg in de Volkskrant van 24 juli 1992. Die oplossing blijkt wel heel radicaal te zijn, als de vader de kinderen op het strand achterlaat om ze getuige te laten zijn van zijn eigen verdrinkingsdood.

Leon de Winter

Rabbi Sol Mayer is in 1952 geboren in Nederland en aanvankelijk een man van twaalf ambachten, dertien ongelukken en drie faillissementen, maar vervolgens heeft hij zich bijzonder lucratief ingetrouwd in een familie die haar kapitaal door middel van plantages en slavernij verworven heeft. Sol woont in Manhattan tegenover Central Park in een reusachtig luxe penthouse van vierhonderd vierkante meter. Hij heeft echter twee kolossale problemen: drank en vrouwen die hij beide in grote hoeveelheden ‘verslindt’ - overigens net als zijn vader. Die laatste kostte dat zijn baan in Amsterdam waarna hij min of meer gedwongen werd naar Suriname te gaan, waar hij aan de bovenloop van de Surinamerivier verdronken zou zijn. Zoon Sol treedt niet alleen in het voetspoor van zijn vader, maar zal op zoek gaan naar hem om hem alsnog een begrafenis volgens joodse rituelen te kunnen geven. Leon de Winter Zionoco (1995) is een roman waarin deze Vatersuche centraal staat.

Sol Mayer is een gevierd spreker op symposia en een gewaardeerd schrijver van religieuze bijdragen in tijdschriften. Zijn huwelijk met Naomi is kinderloos gebleven en dat vreet zodanig dat de seks allang tot het verleden behoort. Als hij een mooie vrouw ontmoet, spelen de hormonen op, zo ook bij de knappe zangeres en astrofysicus Dianne Hogart. Sol Mayer wordt als de ‘Julio Iglesias van het progressieve jodendom’ beschreven, maar dat breekt hem op als hij een keer een stuk publiceert waar de Joodse gemeenschap zich van distancieert. Bovendien wordt hij slachtoffer van zijn pik. Als zijn seksuele escapades met mooi Dianne bekend worden, moet hij New York verlaten en trekt hij evenals zijn vader via Amsterdam naar Suriname: ‘Na de onverwachte dood van zijn vader had zijn leven een bizarre wending genomen: hij wilde in de voetsporen van zijn vader treden. Hij had de vijfjarige rabbijnopleiding in vier jaar doorlopen en werd pas op zjn zesendertigste tot rabbijn gewijd. Wat had hij tot zijn tweendertigste gedaan? Gewankeld, getwijfeld, gevloekt, gezopen, zijn tijd verdaan.’ (50)

Sol komt in het Suriname van na de onafhankelijkheid en de staatsgreep: ‘Paramaribo is niet exotisch meer, niet meer avontuurlijk koloniaal zoals vroeger. Ik merkte dat Suriname een soort schandvlek op het blazoen van de Nederlandse moraal was. Vele eeuwen zwaait daar de Nederlandse beschaving de scepter en zodra ze onafhankelijk zijn, worden er staatsgrepen gepleegd en grijpen corruptie en nepotisme om zich heen. Ofwel: er moet altijd een groot verschil hebben bestaan tussen het beeld van het vrolijke eenvoudige Surinaamse volk en de werkelijkheid van het leven hier. Wat de onafhankelijkheid heeft gebracht is de verstoring van die illusie.’ (335-336) Zo tussen de familiedrama's door geeft De Winter met dit soort uitweidingen toch nog een beeld van Suriname en de Caribische wereld. Vader en zoon trekken naar Suriname omdat in de broeierige tropen geilheid en wijsheid niet per definitie op gespannen voet met elkaar staan: ‘Waar mango's en bananen groeien, daar heersen andere zeden.’ (271) Het warme klimaat doet de hartstochten van de warmbloedige mensen oplaaien. Sols zwager Tom doet het met een Jamaicaanse dienstbode op het snijblok in de keuken, omdat hij helemaal weg is van de sensuele Caribische vrouw: ‘De hele Cariben in twee donkere kijkers!’ (39) Ook in Suriname kan Sol niet van de drank en de vrouwen afblijven en gaat hij een relatie aan met de felle, sierlijke en katachtige Sandra, die hij zwanger maakt.

Vader Mordechai wilde op zoek naar de bron van de rivier, zoon Sol reist de vader achterna. De vader blijkt niet gestorven te zijn omdat hij gered is door de Indianen die hij vervolgens tot het Jodendom bekeerd heeft: ‘Wij zijn het volk van de wet. Wij zijn de uitverkorenen. Wij zijn hier allemaal jood.’ (372) De zoon ontmoet de vader op de besneeuwde bergtoppen van de drieduizend meter hoge heilige berg Zionoco. De vader sterft maar de zoon zal de missietaak overnemen.

Jef Rademakers

Tropenvakanties maken oudere heren hitsig. Castro's Cuba vormt het decor van Jef Rademakers' debuutroman Verloren tijd, een verhaal van ‘schuinsmarcheerders, seksverslaafden en andere sukkelaars’ die een vakantie op het eiland van Fidel Castro doorbrengen. De ik-persoon Ernst van Ravenswaay is rijk geworden in de Nederlandse televisiewereld en heeft zich vervolgens met zijn miljoenen in het belasting-veilige België gevestigd. Hij is bijna vijftig jaar als hij vrouw en kinderen achterlaat en met zijn boezemvriend een paar weken vakantie op Cuba gaat doorbrengen.

In het boek worden twee verhaaldraden door elkaar heen geweven, waarbij het leven van Ernst van Ravenswaay van jongen tot late veertiger wordt afgewisseld met fragmenten vakantiebeleving. Dat laatste bestaat overigens voornamelijk uit mateloos drinken en achter de vrouwen aanzitten, wat het verhaal dertig jaar na dato een hoog Jan Cremer-gehalte geeft.

Over Cuba leren we niet veel meer dan dat de wegen er slecht zijn, de bevolking geen contact met de toeristen mag onderhouden en dat het eiland door de revolutie van Fidel feitelijk in de negentiende eeuw teruggeworpen is: ‘De aanwezigheid van toeristen brengt ons volk in de war. Zonder hun buitenlandse deviezen kan het systeem niet overleven, maar met die deviezen sterft het systeem ook af.’ (67) De verworvenheden van gezondheidszorg en onderwijs worden geroemd, maar de armoede en het verval van vergane glorie overheersen op het eiland waar het communisme op het punt van instorten staat. De strenge regels van het regime worden door de eilandbewoners behendig ontdoken en alle meisjes in dit verhaal willen wel een paar dollar verdienen door zich te prostitueren. Daar maakt de hoofdpersoon maar wat graag gebruik van, al begint het door roekeloos leven uitgezakte lichaam zijn diensten te weigeren. ‘De weg naar Cienfuegos’ en ‘het huis van de herfst’ zijn als de titels van de twee verhaaldelen metafoor voor de levensweg die de mens aflegt. In feite gaat het verhaal dan ook helemaal niet over Cuba, maar over het ouder worden van de hoofdpersoon en zijn vrees voor de afnemende viriliteit, die met stoerheid en liters sterke drank bezworen wordt.

Rob Groenhof

Toen Rob Groenhofs Lokroep der Cariben in 1995 uitkwam, schreef Jeannette van Ditshuijzen in de Amigoe dat slechts ‘Curaçaose herkenbaarheid’ het boek ‘leesbaar’ maakte. De uitgever noemde het op de achterflap een realistische liefdesroman. Een groot deel van het verhaal draait inderdaad om seks. Al weer zo'n zwoele roman waartoe de tropen kennelijk uitnodigen. De zesendertigjarige hoofdpersoon - de mavo leraar Rick Prudon - is dermate met zijn erotische veroveringen gepreoccupeerd, dat hij als het ware ruim tweehonderdvijftig bladzijden lang achter zijn eigen vijftien centimeter lange pik aanloopt. Deze en talrijke andere genitale bijzonderheden worden in het verhaal uitgebreid vermeld. Ricks vrouw Marijke is er met haar fysiotherapeut vandoor, Rick in eenzaamheid achterlatend. Van tijd tot tijd komt de inhoud hilarisch over, omdat leraar Rick een relatie aangaat met de beeldschone stiefmoeder van een van zijn leerlingen - die als zeventienjarige op haar beurt ook al weer verliefd op hem raakt... De chantage van Chantal de Greef bestaat eruit dat ze iedere keer met Rick naar bed gaat, als deze haar stiefdochter een voldoende voor Engels of Nederlands geeft, waarbij de hoogstandjes in bed en elders parallel lopen met de hoogte van het cijfer. Maar uiteindelijk komen Rick en zijn Marijke natuurlijk weer keurig bij elkaar terecht.

Van deze Rob Groenhof, geboren in 1943 in Bombay maar nu of all places in het Nederlandse Veenendaal woonachtig, verscheen nog een tweede, zo mogelijk nog versekster boek over Curaçao. Dit maal een misdaadroman, onder de titel Dodendans op Curaçao. Ook hierin treffen we weer mannen aan, die voortdurend gefascineerd zijn door de vier b's grote borsten, slanke benen, ronde billen en platte buiken. Feesten, vrouwen, seks en vooral drank vormen de hoofdingrediënten van het beschreven lerarenbestaan.

De vier hoofdpersonen van het verhaal hebben zes jaar lang op Curaçao met elkaar opgetrokken, maar zijn op één na vervolgens allemaal weer gerepatrieerd. Op uitnodiging van deze vierde man, die inmiddels schatrijk is geworden maar nu doodziek is, logeren de mannen bij hun vroegere vriend. Deze wil vóór hij doodgaat, achterhalen wat er vijftien jaar geleden exact is gebeurd, toen de machos gevieren na een feestje met veel drank en het gebruik van geheimzinnige pillen de blonde Sharon van de Weerd meegelokt hebben naar een weekendhuis op Westpunt. De van-dik-hout-zaagt-men-planken-stijl verwoordt Sharons uiterlijk als ‘een overrompelende blonde schoonheid met zo'n spetterende uitstraling dat wilde verlangens en woeste fantasieën je hoofd binnendrongen, of je dat nu wilde of niet’. (36-37). Het viertal komt nu na vijftien jaar tot een gezamenlijke biecht via een procédé waarbij elke figuur afwisselend een hoofdstuk vertelt. In het vrouwonvriendelijke verhaal heeft geen enkele vrouw, voorzover ze jong en mooi is, enige andere functie dan als lustobject. Waarom liep het op Westpunt zo fataal af? Er is indertijd geen justitie aan te pas gekomen, maar als een tweede Dostojewski verzint Groenhof er zo'n portie schuld en boete bij dat de seksisten hun streken wel thuisbezorgd krijgen, op een van hen na, die bovendien zes van de vijftien hoofdstukken vertelt en met wie het boek begint en eindigt. Híj is al weer bezig met een volgende verovering in de persoon van het buitenliefje van zijn ex-vriend... Hardleers dus.

Pim Wiersinga

Een Arubaanse vader die zich beroemt op zijn Indiaanse wortels, die alles wat in zijn leven verkeerd gaat aan de macamba's wijt en intussen zijn leven verboemelt met domino en drank: ‘We stammen af van de indianen, we buigen voor niemand het hoofd.’ Een moeder die met de noorderzon uit huis verdwijnt, die nog even als prostituee gesignaleerd wordt en die vervolgens in Toronto met een nieuwe man een nieuw leven begonnen lijkt. Een dochter die als enigst kind het bij deze mensen in de armoedige Bakalaosteeg niet kan uithouden, en die bij haar Nederlandse vriendinnetje de deur niet binnenkomt. De vader van haar macamba-vriendin Elvira Klaverkoning beredeneert zijn discriminatie aldus: ‘zwartjes komen er bij ons niet in, meisje. Dat moet je niet persoonlijk opvatten, het is een leefregel. Ik eerbiedig jullie leefregels ook, kijk, en dat wordt meestal vergeten. (...) Wij houden ons bij onze soort. Net als jullie.’ Daar staat de Arubaanse Indiaan - als zwarte afgeschilderd door een macamba! Het is op dat moment nog jaren vijftig in het verhaal. De tropenzomer (2000) waaraan de roman van Pim Wiersinga zijn titel ontleent, zal die van begin jaren zestig zijn. Pim Wiersinga (1954) woonde in de jaren zestig als zoon van dominee Wiersinga enkele jaren op Curaçao en bezocht het eiland ter voorbereiding van Tropenzomer, dat inmiddels zijn derde roman is.

Dochter Myra de Miranda kan gelukkig zo goed leren dat ze op het Vasco da Gama College op Curaçao haar gymnasiumdiploma met negens en tienen haalt, waarna ze vervolgens even weer thuiskomt op Aruba. Maar ze mag van vader niet verder studeren in het buitenland omdat ze het huishouden moet doen, nu moeder er vandoor is. De vader verscheurt haar diploma als Myra probeert toch een studieplek in Nederland te krijgen. Zo heeft hij haar altijd bij de hand als goedkope hulp in zijn door drank- en dominospel uit de hand gelopen huishouding: ‘Alles maar dan ook alles waar mijn vader zich op liet voorstaan, schreef hij toe aan zijn indiaans bloed; en van alles wat tegenzat kregen de blanken de schuld: in mijn vaders tyrannieke denkwereld waren individuele mensen die toevallig een lichtere kleur huid hadden afgezanten en zetbazen van één vijand: de makamba.’

De dochter besluit wat er van het ouderlijk huiselijk leven rest, de rug toe te keren en andermaal naar Curaçao te vertrekken, waar ze wel zal zien wat haar te wachten staat en wat ze daar alsnog van haar jonge leven van nog geen twintig kan maken. Tropenzomer lijkt een klassiek drama over familie en mislukt menselijk contact. Myra de Miranda is het product van een kapotgeslagen gezin. Ze gaat op Curaçao niet terug naar haar tante Patricia de Miranda-Romeyn bij wie ze tijdens haar middelbare-schooljaren verbleef, maar neemt moederziel alleen haar intrek in een relatief luxe hotel, waar haar moeizaam vergaarde spaarcenten in hoog tempo zullen opraken: ‘Ik had geen bescherming nodig, het was goed dat ik vertrok en op mezelf ging wonen, ver van het eiland, ver van de steeg.’

Maar eer de spaarcenten op zijn, ontmoet de voormalige Assepoester haar Sprookjes-prins in de persoon van de stinkend rijke, in een groot landhuis wonende Jonathan Wittekind, die haar gastvrij in zijn enorme huis opneemt. In een klap lijkt Arubaanse Myra uit de zorgen. Over het huis ligt weliswaar de schaduw van de stervende patriarch Simon Wittekind, wiens begrafenis in het derde deel omstandig beschreven zal worden, maar Myra raakt intussen bedeeld met alle luxe die haar hart begeren kan.

De vier jaar oudere Jonathan blijkt homo-seksueel en de relatie tussen Myra en hem is en blijft derhalve moeizaam: ‘Eenzaamheid bracht ons samen; eenzaamheid zou ons uit elkaar drijven, en tussen die twee punten in ligt op zijn best kortstondig genot.’ Myra is in haar seksleven weinig kieskeurig. Ze gaat een relatie aan met de bloedmooie schooljongen Alicio Hooijer, die door mannen en vrouwen beiden niet met rust gelaten wordt - zeker ook niet door Jonathan. Als dan bovendien de homoseksuele oud-leraar Grieks en Nederlands Frits Baukema (met au wel te verstaan) op de proppen komt, op wie ieder schoolmeisje smoor was, blijken de complicaties compleet.

Myra wil niet in het herenhuis blijven, maar verhuist naar een door Jonathan betaald woninkje op Saliña. Ze wil echter naar haar moeder in Toronto. Maar daar is veel geld voor nodig. Meer dan ze nu bijeen kan krijgen. Nadat de sollicitatie bij de krant Beursberichten is mislukt, komt ze uiteindelijk in Kas Triste - Campo Alegre - terecht. Daar ontmoet ze een vriendin in de persoon van de Peruaanse Marionela, die ook al weer geen complete vriendin blijkt te zijn.

Het eind van het verhaal suggereert een terugkeer naar de Davelaarweg, naar het grote huis van Jonathan Wittekind en diens uitgebreide familie en gedienstige personeelsschare.

Tussen de vijf bedrijven door heeft Myra kans gezien Flauberts roman Mevrouw Bovary te lezen en met ex-docent Frits Baukema de film ‘Amour sans famille’ te aanschouwen. Myra wijst Emma Bovary af, maar weet dat zij evenals Emma Bovary uit de haar benauwende levenssleur wil breken: ‘Een snol die zich met meisjesdromen op de been hield; van mijlenver zag je aankomen hoe de schrijver haar met de precisie van een uurwerkmaker naar de ondergang schreef. Sluimerend mededogen sloeg om in leedvermaak. Net goed, dom wijf! Maar Emma's onuitstaanbaar gedrag sloeg terug op mijzelf. Ik was geen haar beter dan zij.’

In een op 3 augustus 1996 in het Caribische Algemeen Dagblad gepubliceerd interview van Aart G. Broek met schrijver Pim Wiersinga zei deze dat zijn geplande roman zeker geen doorsnee Caribisch-Nederlandse roman zou worden: ‘Je zult mijn werk niet kunnen onderbrengen bij de oppervlakkige passantenliteratuur.’ Maar toch is Curaçao - en zeker Aruba - nooit meer dan een vaag en weinig karakteristiek decor waartegen de familie- en relatieperikelen zich afspelen. In hetzelfde interview maakt Pim Wiersinga ook nog bekend dat zijn roman Tropenzomer het eerste deel van een geplande Curaçaose trilogie is. Er zijn inderdaad nogal wat losse eindjes waarmee de auteur verder kan. Zo krijgt Myra een schrijfmachine cadeau waarop ze in deze roman nog geen letter heeft getypt bij wijze van spreken. Zo krijgt ze het baantje bij de krant tegen het einde tóch. Zo wil ze nog steeds naar Toronto om haar moeder op te zoeken. Het is niet waarschijnlijk dat ze nog eens naar Aruba terug zal gaan, want van dat eiland en haar altijd dronken autoritaire vader, daar heeft ze kennelijk compleet genoeg van.

De tekst op de achterflap meldt dat Tropenzomer zich afspeelt in de exotische sfeer van een neo-koloniale wereld - met alle implicaties vandien. Dat is een slag in de lucht. De achterflap meldt ook nog dat de Algemeen-Dagblad-recensent de schrijver Pim Wiersinga in de traditie van Louis Couperus en Simon Vestdijk plaatst. Maar hun sfeer verschilt compleet van Tropenzomer. Als er vergeleken moet worden, zou dat beter met Leon de Winter's Vatersuche-roman Zionoco kunnen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Suriname

  • over Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Mink van Rijsdijk

  • over C.C. Goslinga

  • over Hans Dorrestijn

  • over Leon de Winter

  • over Jef Rademakers

  • over Pim Wiersinga

  • over W. van Mancius

  • over Rob Groenhof