Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen
Afbeelding van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelenToon afbeelding van titelpagina van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Westermann



Genre

drama

Subgenre

marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen

(1918)–Felix Rutten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Eerste tafereel

De sakristie van 't klooster Vrouwenperk. Men ziet het binnenste der kerk door de openstaande deur; tegen een der pijlers het versierde Mariabeeld. Rechts leidt een deur naar een tweede gedeelte der sakristie, de priester-kleedkamer. Door open vensternissen lacht de bloeiende weelde van een zomerschen tuin, onder stralend hemelblauw. Late namiddag.
Beatrijs
(die een korf met bloemen vult)
 
Wat staart gij met uw strakke bloemgezichten
 
Mij peinzend aan, als zaagt gij in de ziel, -
 
Margrieten met uw wijdgeplooiden kraag,
 
En gij, fluweelige violenoogen:
 
Peilt gij dan de gedachten van een mensch
 
En weet wat onrust woelt in zijn gemoed? -
 
Maar dit is beuzelpraat. - Mijn werk is klaar.
 
Nu fluks in de kapel den vollen korf
 
Maria, voor haar feest, te voet gezet. -
 
Maar .... laat de reseda de groene kopjes
 
Niet hangen als in droefheid? - Zoete geur,
 
Hoe draagt gij op uw donzen wiek de ziel
 
Naar schoone verte van herinnering...
 
Ik sluit mijn oog, en zie: daar is de tuin,
 
Waar Beatrijs gelukkig was, .... een kind
 
Dat vlinders jaagt en denkt, dat héél het leven
 
Is als de tuin van 't ouderlijke huis,
[pagina 8]
[p. 8]
 


illustratie

 


illustratie

[pagina 9]
[p. 9]
 
Terwijl de zon zijn klimmend dak bestraalt.... -
 
Dit is geen tijd voor droomen, kosteres!
(Zij brengt de bloemen in de kapel)
Tuinman
(die een fuchsia binnendraagt)
 
Hier is het koel, bij 't lomren van de linden,
 
Wier groene huif de sakristie bespreidt;
 
Maar onder de open lucht, in 't warme kweekhuis,
 
Waar 't vreemd gewas in vochtge hitte tiert,
 
Verschrompelt haast de huid.... En schraal is 't loon.
Beatrijs
(komt terug uit de kapel)
 
Goed, tuinman. Haal nu nog een tweede als deze,
 
Zoo rond en vol van kroon, en even hoog.
 
Zet beiden dan ter weerszij van de beeltnis
 
Der Lieve Vrouw. Breng deez' vast ginder, tuinman.
Tuinman
 
't Is warm hoor, zuster!
Beatrijs
 
't Is de tijd van 't jaar.
Tuinman
 
Gij hebt goed praten, zuster Beatrijs!
 
Uw sakristie is koel en 't werk is licht.
 
Als gij maar 't luiden van den tijd gehoorzaamt,
 
Dan dekt uw tafel zich van zelf, en 's avonds
 
Vindt gij uw leger zacht gespreid. - Maar wij,
 
't Arm volk dat zwoegt in hitte en bange zorg,
 
En weet te morgen niet, hoe de avond eindigt....
[pagina 10]
[p. 10]
Beatrijs
 
Gij zijt getwee, des levens last te dragen.
Tuinman
 
De kindren, nog ten arbeid veel te jong,
 
Tellen wèl mee bij 't daagsche brood-verdeelen!
(af)
Beatrijs
 
Wél klaagt gij over zorgen; maar hoe weegt
 
Daartegen niet een schat van vreugden op! -
 
Wanneer de moede zwoeger keert van de arbeid,
 
Snellen zijn kindren hem verblijd te moet
 
En kruipen op zijn knie; en langs zijn haren
 
Strijkt zacht de hand der vroom-bezorgde vrouw.
 
Hij ziet haar aan, hij drukt haar aan zijn hart:
 
Hij kent den weemoed niet der eenzaamheid.
Tuinman
(komt uit de kapel terug)
 
Het zal nog warmer worden dan 't al is,
 
Al broeit de hitte reeds, dat al de bloemen
 
Gaan hangen naar den grond.
Beatrijs
 
Haal de andre nu;
 
Dan is het werk voor heden afgedaan.
Tuinman
 
Gij hebt het mooi gemaakt voor morgen, zuster.
Beatrijs
 
Ga vlug, want aanstonds is het vespertijd.
(Tuinman af)
[pagina 11]
[p. 11]
Beatrijs
(bij de vensternissen)
 
O wondre stond, wanneer de zon bij 't dalen
 
Het blauwen blankt tot geel, met gulden schijn....
 
Geen blad beweegt. De wind is ademloos,
 
Als lag hij slapend tusschen 't bloeiend gras.
 
Een enkle vogel slaat een klaar geluid,
 
Of hij iets wist, dat moest verborgen blijven.
 
Hij juicht het uit, daar hij niet zwijgen kan!
 
En alles luistert in aandachtge stilte.
 
Nu is 't, of er een wonder ging gebeuren,
 
Ginds, onder 't heldre klaren van de lucht, -
 
Of heel de zon'ge hemel in muziek
 
Ging openbloeien en mij tot zich trekken....
 
Maar bier zijn alle dagen steeds gelijk
 
En grijs-grauw van eentonigheid, en altijd
 
Is alles eender, - morgen, middag, avond.
 
Hoe dreef de vrees voor ongewissen strijd
 
Mij tot den vrede van dit stil convent.
 
Ik vlood de wereld, .... maar mij zelve niet. -
 
Daar scheert een zwaluw onder 't blauw! Nog een:
 
Zij gaan getwee, in liefde trouw vereend.
 
En dageraad en zon en storm en nevel
 
Kleuren in tintenwisling, immer nieuw.
 
Den diepen achtergrond van bun geluk. -
 
Ach, ik ben niet gelukkig....
Tuinman
(brengt de andere plant)
 
Zuster, deze?
Beatrijs
 
Goed, tuinman, plaats die tegenover de andre.
(Tuinman af)
[pagina 12]
[p. 12]
 
De zomer wolkt zijn geur in vlaag op vlaag
 
Door 't open venster, of hij lokte en riep.
 
Nu staat het veld in bloei, en 't is de linde
 
Die met haar bloesembellen geuren luidt:
 
Des zomers geurige genuchten.... Ach,
 
Hoe spreken al de dingen die ik zie
 
En hoor, en alle geuren, vreemde wondren,
 
Die 'k niet bevat. Hoe grijpt het àl mijn ziel
 
Met zachte banden aan, en rukt mijn voelen
 
Onder 't bereik weg van mijn zwakken wil.
Een oudere zuster
(uit de kapel komend)
 
Ach, zuster Beatrijs, wat hebt ge 't mooi
 
Gemaakt voor morgen om de Lieve Vrouw.
 
't Is als een paradijs van zomerbloemen
 
Bij 't beeld der moeder, en zij lacht verheugd.
 
Weet gij waarom 'k zoo blij ben?.... Morgen, zuster,
 
Vier 'k de verjaring van mijn intrêe hier.
Beatrijs
 
Gij viert uw feest? En hoeveel jaar is 't her?
Zuster
 
Dat weet ik niet. Maar 't is héél lang geleden;
 
Want ik ben oud geworden sinds, en 'k was
 
Nog haast een kind toen 'k hier den sluier nam.
 
Dus moet het lang zijn! Maar ik kan niet tellen.
 
Voor God telt niet de tijd, - alleen het werk.
Beatrijs
 
En waart gij al dien tijd tevreden hier?
[pagina 13]
[p. 13]
Zuster
 
Hoe kunt gij 't vragen?
Beatrijs
 
Hadt gij nooit verlangen?
Zuster
 
Waarheen, mijn kind? Wil êén van ons terug
 
Naar wat zij willig opgaf? - Elke dag
 
Bracht dieper mij tot aller vreugden hart,
 
Naar 'k dieper drong in de verborgenheden
 
Der wondre liefde Gods. Maar och, dit weet
 
Buiten deez' dremplen géen. Dat weet gij wèl,
 
Gij altijd vrome en ingetogen ziel! -
 
Is 't nog geen tijd ter vesper?
Beatrijs
 
Neen, nog niet
Zuster
 
Ik ga. Ik dank u, dat gij toch zoo mooi
 
Voor morgen hebt versierd, mijn Beatrijs.
(Af
Beatrijs
 
Ik word geschokt door tegenstrijdge stormen. -
 
Hield één den spiegel voor mij zelf en zag
 
Ik klaar, wat ik onduidlijk voel! ... mijn God..
Tuinman
(die uit de kerk terugkomt)
 
Is er niets anders, zuster Beatrijs?
Beatrijs
 
Gij moogt wel gaan. Er valt niets meer te helpen. -
 
Gaat gij nu straks naar huis?
[pagina 14]
[p. 14]
Tuinman
 
Nog niet, nog niet
 
Ik blijf tot avond aan mijn tuinwerk. Neen,
 
Zoo vlug is 't niet gedaan!
Beatrijs
 
Wat rulkt zoo zwoel?
 
Is dit de linde alleen?
Tuinman
 
Men speurt het hooi.
 
Het staat in stapels door de beemden ginds.
Beatrijs
 
Dan is de zomer vol.
Tuinman
 
O, 't wordt nog warmer.
Beatrijs
 
Als nu de rosse maan door 't loover schijnt
 
En zilver drupt op 't drijven van den stroom,
 
Onder de bloemenschermen van de vlier,
 
Dan is het wonderzoet te dwalen buiten,
 
Door 't schemerend mysterie van den nacht
 
't Gesneden gras en 't bloeien van de linden
 
Vervult de schoone stilte met den geur,
 
Die 't hart verweekt en wekt vergeten droomen.
 
Dan schrijden de gelieven door het land,
 
Zacht fluistrend tot elkaar, gebogen hoofds,
 
Elkander toegeneigd in zoet geheim....
Tuinman
 
Nu is het goed te liggen in de zon,
 
Met de oogen toe, de handen onder 't hoofd,
 
En enkel zich te koestren, niet te denken....
[pagina 15]
[p. 15]
Beatrijs
 
Ach, niet te hoeven denken, - en te leven!
Tuinman
 
Hebt gij geen ouders meer, of magen, zuster?
Beatrijs
 
Hoe vraagt gij dit? Ik ben sinds lang een wees.
Tuinman
 
En ook geen vrienden die u trouw gedenken?
Beatrijs
 
Ik had in 't leven ooit éen enklen vriend;
 
Maar dit is lang geleên. Ik was toen jong.
 
Maar hoe...?
Tuinman
 
Er kwam een jonker ginds ter herberg:
 
Die vroeg bezorgd naar zuster Beatrijs.
Beatrijs
 
Die vroeg naar mij? Een jonker die mij kent?
 
Wat vroeg hij dan?
Tuinman
 
Hij kent u van voorheen,
 
Toen ge, als een roos te plukken, jong en frisch,
 
Het leven minnend, speelde in vaders tuin.
 
‘Hoe vaart zij nu, mijn zuster ééns, bij spel
 
En blijden dans, - nu droef en grijs gesluierd?’
 
Zoo hoorde ik op meewaargen toon hem vragen:
 
‘Heeft zij den hoogen blos nog van voorheen?’
[pagina 16]
[p. 16]
Beatrijs
 
Och, Beatrijs is bleek en krank geworden
 
Als de geknakte roos. - Maar wie is hij?
Tuinman
 
Ik weet geen naam. ‘Is zij gelukkig?’ vraagt hij,
 
‘Is Beatrijs gelukkig in 't convent?
 
Geeft mij naar waarheid antwoord, dat ik wete...’
Beatrijs
 
En gij, - wat was uw antwoord?
Tuinman
 
Wàt te zeggen?
 
Ik haal de schouders op en laat hem staan.
Beatrijs
 
Toen ging hij heen? Waar is hij heen gegaan?
Tuinman
 
Hij bleef, en starend zit hij, in gepeinzen,
 
Onder het wingerende wijnpriëel,
 
Den koelen kroes vergetend waar hij toeft,
 
En schijnt in beeldenrijken droom verzonken.
 
Zijn oogen zien alleen de kloostertinnen,
 
Of turen op de kleine, ronde poort,
 
Waar bedelaars een karig maal verbeiden.
Beatrijs
 
Genoeg, genoeg.
Tuinman
 
Toen vroeg hij mij nog dit:
[pagina 17]
[p. 17]
 
Hij wilde graag de warme kassen zien
 
En 't rijk gewas der welvoorziene tuinen.
Beatrijs
 
Hij vroeg u dit?
Tuinman
 
Ik zeide dat hij mocht.
 
Hij schijnt voornaam en, minlijk van manieren,
 
Bedeelt hij, zonder tellen, wie hem dient.
Beatrijs
 
Zijn haar is donker en zijn oog zacht blauw,
 
Door donker wimperpaar beschaduwd....
Tuinman
 
Juist.
Beatrijs
 
Als hij 't niet is, de makker mijner jeugd, -
 
Wie zou mij zoeken in mijn eenzaamheid,
 
Als Valentijn? - O God, dan wees mij mild.
De priester
(die de vespers gaat zingen, treedt brevier-biddend de sakristie binnen, om zich naar de kleedkamer te begeven)
 
Geloofd zij Jesus Christus, goede zuster.
Beatrijs
(zijn groet beantwoordend)
 
Vader, - in eeuwigheid.
[pagina 18]
[p. 18]
Priester
 
Is 't nog zoo vroeg?
 
Gij luidde nog ter vesper niet, mijn kind?
Beatrijs
 
Ik ijl: 't is de uur. - Wacht, tuinman, ga en zie
 
Of er nog niet een ander fuchsia
 
Ginds is, - een weinig grooter nog dan de eerste
 
En ietwat voller ook, en breng die hier.
(Tuinman af)
Beatrijs
(die de klok luidt; het zeel hangt in de sakristie)
 
Is 't Valentijn? De klok verkondt mijn vreugd
 
En roept mijns harten jubel over 't land,
 
Hém roepend.... Zal hij 't hooren?.... en verstaan?
Priester
(zijn gebed vervolgend, plotseling luider)
 
Et ne nos inducas in tentationem
 
Sed libera nos a malo.
Beatrijs
 
Amen.
Priester
 
Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum
 
Benedicta tu in mulieribus....
(Af)
Beatrijs
 
Ach, Moedermaagd,
 
Heb meelij met uw onervaren kind.
 
Is 't dan mijn schuld dat 'k, ongelukkig hier,
 
Geen vrede vond voor mijn gekweld gemoed?
 
Was 't dan uw eigen stem niet, die mij riep,
 
En wenkte uw witte hand mij niet hierheen,
[pagina 19]
[p. 19]
 
Toen ik - van elk verlaten wees - u weenend
 
Te voeten viel en vroeg om hulp en raad?
 
Was dit een dwalen, toen ik 't stille huis
 
Der u gewijden smeekte om schut en schuil?
 
Ik had geheel mijn hoop op u gesteld
 
En dacht mijn hart, den nieuwen plicht gewijd,
 
Nu voorts onthecht van àl wat God niet was,
 
Gespijkerd als een wijgeschenk aan 't outer
 
Waar gij, Maria, troont als koningin.
 
Maar ach, de wereld stierf niet heel in mij.
(Zij laat het klokkezeel los)
 
Er brandt een wilde vlam die ik niet vat,
 
Een vlam die listig in de stilte vreet
 
Van mijn ontvanklijk en vereenzaamd hart.
 
Ik doof dat vuur niet meer, en 't schijnsel gloeit
 
Door 't scherm der vingren, rozig-hel doorschenen.
 
Ben ik dan slecht, daar ik niet anders kan?
 
Moeder, heb medelijden met uw kind.
Twee koorknaapjes
(die in de sakristie hun koorkleed aantrekken, om den priester naar 't altaar te geleiden. Ondertusschen begeven zich de nonnen langs verschillende zijden ter kapel)
 
Dag zuster, - lieve zuster Beatrijs.
Beatrijs
 
Mijn kindren, - niet zoo luid vlak bij Gods huis.
De knapen
 
Zie wat wij kregen, zuster Beatrijs!
[pagina 20]
[p. 20]
Beatrijs
 
Zilveren munt?
De knapen
 
Een vreemde jonker, zuster,
 
Die in de herberg rustte, gaf ons dit.
 
Wij zeiden dat de pater wachtte: anders
 
Waren we vast zoo vlug niet weggeloopen.
Beatrijs
 
Kindren! - Hoe streelt mijn hand die zijden lokken...
 
Reinheid als deze, is licht verheugd. - Maakt haast. -
 
Vlug 't licht ontstoken voor den vesperdienst!
(Af)
Tuinman
(die Beatrijs' terugkomen afwacht)
 
Ik heb geen struiken meer als die ik bracht,
 
En kan de kosteres dus niet gerieven.
 
't Is mooi genoeg ook voor een simpel feest
 
Als dat van morgen, zuster Beatrijs, -
 
Gij wel wàt ijvrig altijd in de weer...
 
Naar uw verlangen doet gij nooit genoeg!
 
Wat minder arbeid geeft niet minder zegen.
 
Maar gij zijt allen vóor in naarstigheid.
 
Eer de andren nog het vaakrig oog ontsluiten,
 
Luidt Beatrijs de vroege morgenklok;
 
En 's avonds is zij nòg de laatste aan 't werk
 
En looft Maria met verklaarde stem,
 
Als reeds de stilte in alle gangen slaapt
 
En 't zwijgen van den nacht u gonst om de ooren.
 
Maria moet die lieve ziel wel hooren.
(Het orgel preludeert. De priester, in vespergewaad,
[pagina 21]
[p. 21]
verlaat de sakristie, door de koorknapen voorafgegaan. Wanneet Beatrijs de kerkdeur achter hen gesloten heeft, is de muziek in de sakristie niet meer hoorbaar)
Tuinman
(die wil heengaan)
 
Dáár is de jonker.
Beatrijs
(hem ontwarend door de open vensterbogen)
 
God, - 't is Valentijn.
Valentijn
 
Ik kwam de bloemen van uw klooster zien,
 
En wat uw kundig tuinman kweekt in kassen;
 
Maar laat mij hier bewondren wat ik schouw.
 
Mijn ster heeft mij geleid.-
 
(tot den tuinman)
Ik volg u straks. -
(Tuinman af)
Beatrijs
 
Heer, spreek aldus niet tot een kloostervrouw.
Valentijn
 
Schoone, voor altijd lof en liefde waard,
 
Zie 'k dus u weer, als bleeke Beatrijs?
Beatrijs
 
Wat wilt gij mij? Komt gij uit deernis hier
 
Tot de arme, die gij in haar jeugd verliet,
 
Wat hebt gij mij te zeggen dat ik wete:
 
Uw hart is goed en uw bedoelen edel? -
[pagina 22]
[p. 22]
 


illustratie

 


illustratie

[pagina 23]
[p. 23]
 
Maar komt gij dus in onbewaakte stonde
 
Met vleierij en tooverspel van taal,
 
Die onervaarnen tot misleiding voert,
 
Dan keer weerom; mij schut de kloosterwijle.
Valentijn
 
Zoo 'k hier u al in stille scheemring zoek,
 
Draag 'k dan op overmoed wel roem voor u,
 
De macht misbruikend mijner kloeke hand?
 
Neen, 'k kom door niets dan open deuren hier.
 
Mijn fierheid legde ik bij den dorpel af.
 
En beedlend sta 'k hier vóor u, Beatrijs, -
 
Een bedelaar die bidt om medelijden.
Beatrijs
 
Wat wilt gij, Valentijn? Ik vat u niet.
Valentijn
 
Zie, sinds de lust ten leven in mij rees
 
En 'k toog op dwaaltocht, heel de wereld door,
 
Vielen in 't eerst mijn driesten, trotschen zin
 
Wel vreugden vele, en overal, ten deel.
 
Hoog zong de luit, bij 't schuimen van den kroes.
 
Maar was dit méer dan schuim? 't Bleek altijd minder
 
Dan korlig zand, dat door de vingers glijdt.
 
In alle volkrijkheid van feest aan feest
 
Was 'k immer eenzaam. Wat mijn hart begeerde
 
Bleef onbereikt Mijn ziel, nà 't drinken dorstig,
 
Ging onverzaad van 't overvloedig maal.
 
Ik zocht voor vluchtig heil een vast geluk.
 
Dat gaf me nòch bezit - want ik ben rijk -
 
Noch de eer die gul mij werd alom geboden,
 
Noch, wat ik 't meest van alles najoeg: minne.
 
Maar immer....
[pagina 24]
[p. 24]
Beatrijs
 
Spaar mijn ooren.
Valentijn
 
Beatrijs, -
 
Maar immer waakte ik uit den vluchtgen roes
 
Met walging van mij zelf en mijn bestaan.
 
Vér bleef 't geluk mij wenken, dat 'k verloor,
 
Toen 'k uit de dreven mijner jeugd gevlucht,
 
Mijn speelgenoot, u achtloos achterliet.
Beatrijs
 
‘Mijn speelgenoot’....
Valentijn
 
Ik zweer u, liefste mijn,
 
Ik vond die vreugd geen stonde sinds weerom! -
 
Maar gij, zijt gij gelukkig?
Beatrijs
 
Valentijn....
Valentijn
 
Zijt gij gelukkig, zuster Beatrijs?
Beatrijs
 
Ik gaf mijn hart aan Jesus en Zijn moeder: -
 
Niets maakt die trouwbeloften ongedaan.
Valentijn
 
Wat beven dus uw lippen wijl gij spreekt?
Beatrijs
 
Zou 'k niet ontroerd zijn, - als ik 't al herdenk?
[pagina 25]
[p. 25]
Valentijn
 
Ik vraag u ééns nog, zuster Beatrijs,
 
Of gij gelukkig zijt in dezen staat?
 
O zeg mij ‘ja’, maar zij 't met eerlijk woord.
 
En 'k zal verlost zijn van de wreede wroeging,
 
Dat 'k mij een veilig heil ontglippen liet.
 
Maar vondt ook gij niet wat uw hart bevredigt,
 
In weduwschap van strenge maagdlijkheid,
 
Dan spreek, eer 't andermaal te laat is, - spreek
 
En laat mij, klager, hooren naar uw klacht,
 
Opdat wij beiden, beedlaars voor elkander,
 
Elkaar bedeelen met gelijke gift.
Beatrijs
 
Wat wilt gij, Valentijn? Ik gaf mijn woord:
 
Ik heb mijn trouw geofferd op 't altaar.
Valentijn
 
Gij zegt genoeg, al zegt gij 't niet met woorden.
 
Mij duidt de klank der stem genoeg. Ik weet. -
 
Gij werd gedwongen, zonder wil of weten,
 
In 't leven eenzaam staand en onbeschermd,
 
Door 't droef beseffen uwer hulploosheid,
 
Tot de afgrond binnen deze onzaalge muren.
Beatrijs
 
Neen, zálig zijn zij, die hier vrede vonden.
Valentijn
 
Gij zocht hier, wreed u zelve, vree vergeefs.
Beatrijs
 
Ik vroeg beveiliging.
[pagina 26]
[p. 26]
Valentijn
 
En vondt gij heil?
Beatrijs
 
Ik heb in trouw vervulden plicht getracht,
 
De vreugd te vinden van 't gerust gemoed,
 
En zuiver was de meening van mijn werk.
 
Ik trachtte God te minnen boven àl,
 
En diende de Madonna met gebeden
 
En menig eerbewijs uit vrijen wil;
 
Maar sterker was de macht die, als een wind
 
Mij woei, met mijn gedachten en verlangens,
 
Naar de aardsche vreugd en wat der wereld is,
 
En 'k wilde weg. Maar ach, waarheen.... waarheen?
Valentijn
 
Ik ben de trooster in uw nood, mijn kind.
Beatrijs
 
Ach, als ik kindren zie, word ik bedroefd.
Valentijn
 
O Beatrijs, de dagen van weleer
 
Staan lachend voor den drempel van dit huis,
 
Hun witte handen en hun schoot vol rozen.
 
Zij wenken u naar buiten, in de zon;
 
Zij roepen u naar blijder dag en heil,
 
Waar 't leven u de gouden poort ontsluit
 
Naar 't land van zomerrijken overvloed,
 
En juicht met nieuw gezang uw komst vooraf. -
 
Hebt gij mij lief als vroeger?
Beatrijs
 
Valentijn,
 
Bekoor mij niet. Verdwaas mijn hart niet heel!
[pagina 27]
[p. 27]
Valentijn
 
Niet allen is het leven tweemaal gunstig.
 
Kom, volg mij waar 't ons samen noodt en beidt,
 
En maak mij van een beedlaar tot een prins.
 
Ik heb alleen naar ù getracht en zie:
 
Uw hart verwachtte mij met ongeduld
 
En vloog alree verlangend mij te moet.
 
Wat toeft gij? Kom, gekooide nachtegaal;
 
De lente roept. Wees vrij - o kom - en zing!
Beatrijs
 
Hoe kan ik, Valentijn? Dit heilig kleed....
Valentijn
 
Straks neemt de nacht u in de wijde plooien
 
Van 't sterrelend gewaad, en zijt gij vrij.
 
Aan de andren zoom der aarde bouw 'k uw huis,
 
Waar geen u deert met blikken of bedenking;
 
Want ik ben rijk.... -
Beatrijs
 
Rijk.... rijk, mijn lief?
Valentijn
 
Zoo rijk
 
Dat u vorstinnen in haar pracht benijden,
 
Wanneer gij statig aan mijn zijde schrijdt,
 
In witte zij van slepend siergewaad,
 
Met goudsieraên om hals en arm en vingren
 
En wijd ommanteld met gevoerd fluweel,
 
Met sneeuw bedonsd van smetloos hermelijn.
Beatrijs
 
Hoe zal die pracht mijn schande dekken, lief?
[pagina 28]
[p. 28]
Valentijn
 
Wat ligt er schande in 't volgen van den weg,
 
Die werd van eeuwigheid voor u gesteld?
 
Gij waart een doolweg ingeslagen, lief;
 
Kom, waar 't uw roeping is, te leven; kom.
Beatrijs
 
En gaf 'k u - trouweloos aan God - mijn trouw,
 
Hoe lang zult gij uw woord mij houden?
Valentijn
 
Eeuwig.
Beatrijs
 
Maar neen, dit kan niet zijn. Onmooglijk... Neen!
Valentijn
 
Ik kan niet langer zonder u bestaan.
 
Ik wil niet langer leven zonder u!
 
Gij smacht naar vrijheid uit den sombren nood.
 
Ik smacht naar àl wat ik met u verloor.
Beatrijs
 
Bekoor mij niet!
Valentijn
 
Mijn lief...
Beatrijs
 
Ach, hoor mij aan.
Valentijn
 
O Beatrijs, hergeef mij 't oud geluk
 
En maak het nieuw, en geef 't uw lieven naam.
 
Gij zijt de nieuwe morgen van mijn heil
 
En draagt mijn zon in uw geheven hand.
[pagina 29]
[p. 29]
Beatrijs
 
Mij duizelt voor de diepte waar ik staar.
Valentijn
 
Ik roep u met de stem der morgenzon:
 
De dageraad bestrooit uw weg met bloemen.
Beatrijs
 
Terug, terug!
Valentijn
 
De morgen blankt uw pad,
 
En bouwt uit licht en klaarte een wit paleis
 
Voor liefdes zegepraal en hooggetij.
Beatrijs
 
Ach, kon ik doof zijn.
Valentijn
 
Sluit uw hart mij niet.
 
Ik heb u lief...
Beatrijs
 
Dat wond!
Valentijn
 
Ik heb u lief.
Beatrijs
 
Dat wondre...
Valentijn
 
Liefste, blonde Beatrijs,
 
Ik wil voortaan voor ú alleen nog leven:
 
Het leven zonder u is mij de dood.
 
Weerhou den pijl.
[pagina 30]
[p. 30]
Beatrijs
 
Mijn God.
Valentijn
 
Mijn noodlot wacht.
Beatrijs
 
Wat moet ik doen?
Valentijn
 
Beveilig uw geluk.
Beatrijs
 
Ik weet niet wat 'k bezin. 'k Verderf mij zelf.
Valentijn
 
Gij redt ons beiden.
Beatrijs
 
Liever stierf ik.
Valentijn
 
Leef,
 
En red mij voor mijn heil.
Beatrijs
 
Mijn ondergang.
Valentijn
 
Ik zweer u, lief, dat ik u liefheb, u,
 
En tot de rijpte der voldragen dagen!
 
Bij alles wat gij wilt, bezweer ik u.
 
Bij alles wat u heilig is, - bij God
 
En bij de Moeder Gods...
Beatrijs
 
O zwijg. Dát niet!
[pagina 31]
[p. 31]
Valentijn
 
Geloof mij dan.
Beatrijs
 
Hoe mag ik naar u hooren?
Valentijn
 
Verstoot mij niet.
Beatrijs
 
Ik nam té graag u aan.
Valentijn
 
Zoo kom met mij.
Beatrijs
 
Waarheen u volgen? Ach...
Valentijn
 
De wereld lacht u toe.
Beatrijs
 
Mijn harte schreit
Valentijn
 
Toef niet!
Beatrijs
 
Wie neemt zoo ras zoo zwaar besluit?
Valentijn
 
Hebt gij mij lief, dan is 't besluit genomen.
Beatrijs
 
Ik kan noch volgen, noch verlaten u.
 
Ik wankel tusschen willen en niet-willen
 
Op 't scherp van mijn besluiteloosheid, lief...
[pagina 32]
[p. 32]
Valentijn
 
Maak kort beraad. De tijd dringt.
Beatrijs
 
Wreede martling.
Valentijn
 
De heilge dienst zal ras ten einde zijn:
 
Dan is het gunstig oogenblik voorbij.
Beatrijs
 
Dit scheidt of bindt ons beiden dan voor immer?
Valentijn
 
Ik wacht met paard en wagen u deze avond,
 
Bij de achterpoort van 't huis, als alles slaapt.
 
Dan waakt geen spiedersoog. Ons dekt de nacht.
 
En eer de morgen zijn bazuinen steekt,
 
Zijn wij twee reizende in een ver, vreemd land.
 
Gij komt? Beloof 't.
Beatrijs
 
Ach, Valentijn...
Valentijn
 
Gij komt.
 
Hoe dank ik u voor dit, mijn lief, mijn al.
 
Zij 't woord met kus van mond aan mond bezegeld.
Beatrijs
 
Hier niet. Neen. - Ga.
Valentijn
 
Deez' nacht... De tuinpoort...
Beatrijs
 
Ga.
[pagina 33]
[p. 33]
Valentijn
 
Ik heb uw trouw.
Beatrijs
 
Ik sidder.
Valentijn
 
Liefste?
Beatrijs
 
Ja.
(Valentijn af)
 
'k Heb toegestemd. Hij heeft zijn trouw gegeven.
(De kerkdeur gaat open. 't Orgel speelt. Door de knapen voorafgegaan, keert de priester van 't altaar terug. In de eerste sakristie leggen de kinderen hun raketten af)
De knapen
(tot Beatrijs)
 
Wanneer begint de mis voor morgenvroeg? -
 
Zij hoort niet! - Zuster Beatrijs...
Beatrijs
 
Wel, kindren?
De knapen
 
Wanneer is morgen mis?
Beatrijs
 
Och, als gewoon,
 
Op 't Zondagsch uur. - Nu moogt gij gaan voor heden.
 
Maar morgenvroeg op tijd zijn!...
De kanpen
 
Ja, ja, zuster.
(af)
[pagina 34]
[p. 34]
Beatrijs
 
Ook als gij 't luiden niet mocht hooren. - Ach...
Priester
(na 't koorgewaad afgelegd te hebben, heengaande)
 
Dag zuster Beatrijs. Zij God met u.
Beatrijs
 
En met uw geest, mijn vader.
Priester
 
Dank. Tot morgen,
(af)
Beatrijs
(alleen)
 
Onwaard'ge die ik ben. Mijn God, mijn God.
 
Zult gij mij treffen om mijn trouwloosheid,
 
Daar 'k nu mijn kloosterlijk gewaad besmet?
 
Ik snak naar vrijheid... want ik stierf van wee
 
In deze omtraliede eenzaamheid der ziel.
 
Verwerpt gij mij voor uw vertoornd gelaat,
 
Nu 't krimpend hart mijn plicht mij doet verzaken?
 
Genade, Heer. Ik kon, - ik kan niet anders.
 
Ach, zijn voor 't smeeken mijner arme stem
 
De poorten uwer deernis nu gegrendeld?
 
Moeder Maria die barmhartig zijt
 
En houdt uw harte, zevenmaal doorstoken
 
Met priemend staal, voor allen troostvol op,
 
Gij weet de smarten die wij lijden, Moeder,
 
En voelt de kwalen uwer kindren mee.
 
Het goede heb 'k toch altijd wel gewild,
 
Maar wis niet sterk genoeg, - en was ik zwak,
 
Gij weet: mij faalde kracht. Zoo viel ik. Zie,
[pagina 35]
[p. 35]
 
Zoo werd ik trouweloos, een zondares,
 
En onherroeplijk is 't geschied... Te laat!
 
'k Mag niet meer opzien. Moeder, tot Uw Zoon. -
 
Maar Gij die nooit een, schuldige verstoot,
 
Maria, Troosteres, o, bid voor mij.
 
Bedek mijn schande, Moeder; hoor mijn smeeken,
 
En dek mijn zonde met uw mededoogen. -
 
Hier zijn de sleutels, eens mijn zorg vertrouwd:
 
Ik leg ze weenend u te voeten neer;
 
Want 'k ga niet, als bevrijd een vogel vroolijk:
 
Ik neem met droefnis afscheid van uw beeld.
 
Ik huiver voor den grondeloozen nacht. -
 
Den sluier der u toegewijde maagden
 
Geef ik u weer, onwaardig hem te dragen.
 
U zij mijn arme ziel bevolen, Moeder.
(Sleutels en kleed legt zij op den drempel der kapel)
 
De avond ligt over 't land. 't Is tijd voor 't Angelus.
 
Men gaat ter rust. - Nog éens en nu voor 't laatst.
(Zij luidt de klok)
 
De Engel des Heeren bracht Maria boodschap...
 
Geschiede 's Heeren dienstmaagd naar Uw woord.
 
En 't Woord is vleesch geworden.
(Zij snikt)
Moeder, Moeder,
 
Zoo zegt uw kind vaarwel en luidt met klagen
 
Haar einde weenend uit in alle vert.
 
Heb deernis, Moederlief, heb medelijden...
 
En als ik, ver van hier, uw naam nog prijs,
 
Gedenk dan, ach, uw beetre Beatrijs,
(Zij gaat schoorvoetend heen)
- GORDIJN -

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken