Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Terugblik 1880-1930 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Terugblik 1880-1930
Afbeelding van Terugblik 1880-1930Toon afbeelding van titelpagina van Terugblik 1880-1930

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.91 MB)

Scans (30.68 MB)

ebook (14.24 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

Peter Schulpen

Lou Spronck



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Terugblik 1880-1930

(2003)–Felix Rutten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]


illustratie

[pagina 27]
[p. 27]

I Sittards historieGa naar eind1

Is het al niet een kleine halve eeuw geleden, dat het oude, goede Sittard - pretentieloos stedeke destijds, waar schrijver dezes in 1882 geboren werd - er zich over mocht verheugen zo langzamerhand de poort te gaan heten van Nederlands Zuid-Limburgs mijngebied, alsdan in opkomst?Ga naar eind2

Eeuwenlang had het vriendelijke Gulikse vestingstadje wat Sittard eenmaal was - alreeds rond 900 voor het eerst in de geschiedenis vermeld in het zogenaamde ‘testament van koning Zwentibold’ - er zich tevreden mee gesteld, dat het nauwelijks op een aardrijkskundige kaart werd opgemerkt, ofschoon het toch al in 1243 stadsrechten had verkregen.Ga naar eind3 En ook moet het te zijner tijd en middeleeuws als het was niet geheel onbelangrijk geweest zijn, schilderachtig en aantrekkelijk tevens, daar de grote Neurenbergse schilder Albrecht Dürer (1471-1528) het ‘ein feins Stettlein’ genoemd heeft. De meester liet een dagboek na van zijn reis naar het noorden, waar hij, zijn weg nemend over Gulik en Sittard, naar Brugge toog. Dürer vond daarbij logies te Sittard.Ga naar eind4 Hij zag er de primitieve vestingmuren, torens op elke knik ervan, uit mergel opgetrokken, eerst later ter meerdere versteviging bekleed met de aarden wallen die men er nu nog altijd ziet. Hij zag er een indrukwekkende hoofdkerk met voorname klokkentoren, de kerk in 1380 herbouwd, alreeds van 1299 of kapittelkerk. ‘Ein feins Stettlein’ heet het bij hem, als in kunstzinnige bewondering, waarderend zeker in de mond van een Neurenberger.Ga naar eind5

Goed twintig jaar nadien, en er was veel veranderd: Keizer Karel V had het laten gebeuren, dat een van zijn krijgsoversten, René van Oranje genaamd, het vestingstadje in brand stak.Ga naar eind6 Dat moet jammerlijk genoeg geweest zijn, daar de kroniekschrijver van die dagen meldt: ‘Des sondaechs op St-Severinus avont, doen syn sy daer binnen gekoemen ende hebben daer blyven liggen, soe lange, dat si die stat altemael slecht hebben gemaeckt ende hebben daer eyn dorp van gemaekt.’Ga naar eind7

In de puinhoop die het vestingstadje geweest was, kon er verder nog alleen maar een kreunend bestaan geleid worden. Het leven werd er van nu af aan een louter vegeteren. Wat er zich toch nog als bevolking staande hield, kende wel niets anders meer dan een grijze eentonigheid, waar het onbeduidend weervaren van de schaarse bewoners het enige was, wat er de dagen iets van kleurigheid kon geven. En toch had het plaatsje nog weer de moed opgebracht om zijn deerlijk gehavende kapittelkerk te herstellen, zijn stadhuis te

[pagina 28]
[p. 28]


illustratie

vernieuwen, zijn vestingmuren weer te verstevigen. Doch hierna schijnt het ook weer ingeslapen, zodat het lange tijd koel blijft voor hetgeen van Dürers dagen af heel Europa in beroering had gebracht. Ook te Sittard zou per slot de naam bekend worden van de augustijner monnik van Wittenberg, in 1546 overleden. Doch men sloeg er niet juist achterover bij de bemoeiingen van de inwonende dominicanen om er de voet dwars te zetten aan de predikers van de nieuwe leer. In 1637 konden de protestanten er hun kerkje bouwen, met het torentje dat nu nog altijd ten goede komt aan de schilderachtigheid van een bepaalde stadswijk.Ga naar eind8 Maar als herinnering aan die dagen mag vooral het zogenaamde Kritzraedthuis gelden, onlangs in Maaslandse renaissancestijl gerestaureerd en genoemd naar een verdienstelijk man, jezuïet, die er van 1636 tot 1646 verbleef.Ga naar eind9 Overigens was het destijdse Sittard nog maar weinig ambachtelijk georiënteerd. Het had zijn heil vooral te zoeken in de veeteelt en vertoonde dus hoofdzakelijk een agrarisch karakter. Prof. dr. J. Timmers is dan ook van zienswijze, dat de voorname woning (1652) die men er De Tempel heet, gelegen op de rand van de vroegere veste, nog steeds op restauratie wachtend, in haar primitiefste vorm als boerderij bedoeld was.’Ga naar eind10
[pagina 29]
[p. 29]

Evenwel heeft men zich het Sittardse volkje van vlak voor zijn grootste rampspoed (1677) niet voor te stellen als zo helemaal verslapen. Op een goede ochtend in het begin van 1671 beleefden de inwoners er een bitter ontwaken bij het besef, dat onder hen de pest was uitgebroken. Laat het nu juist geen pest geweest zijn maar een andere besmettelijke ziekte, het doet er niet toe, - de kronieken maken er gewag van als van iets heel ergs, waarbij talloze slachtoffers vielen. De geplaagde bevolking was radeloos. Waarheen zich wenden om hulp en redding? In de serie van de bekende heilige noodhelpers vond men geen geëigende toeverlaat. Maastricht bezat zijn Sint Servaas, Roermond zijn Christoffel. Wel hadden zij destijds hun hoofdkerk toegewijd aan Sint Pieter, maar ongetwijfeld zou deze het te druk hebben met zijn arbeid bij de hemelpoort om ook nog naar zo'n ver, vreemd stadje om te zien. Wat raad? En de pientere geest, van oudsher Sittard eigen, deed zich ook gelden in dit hachelijk ogenblik.

Ziehier: even vijfentwintig jaren geleden had ook het Sittardse dominicaanse klooster luidruchtig feest gevierd ter ere van een vrome maagd, geboortig van Lima, hoofdstad van Peru. Zij was gestorven te Lima in het gewaad van de Orde van Sint Dominicus en Rome had haar heilig verklaard. Vanzelfsprekend had ook het dominicaanse klooster van Sittard ruchtbaarheid gegeven aan deze glorie en wilde nu niet anders dan populariteit kweken voor deze nieuwe heilige, Rosa geheten. Welnu, deze nieuwelinge in het vak kon nog geen uitgebreide klandizie hebben in het Europese werelddeel. Vereerders die haar naliepen om hulp in nood, - zij zou de handen nog wel vrij hebben tot het doen van wonderen om zich bemind te maken. En dat zou ze dan toch wel graag willen: zich door goedheid

illustratie

[pagina 30]
[p. 30]

doen gelden en zieken genezen, hulp bieden en tegen de duivel tekeer gaan. Daar had je wat Sittard zocht. En de brave Sittardenaren op een holletje naar de kloosterkerk waar ze vereerd werd, die lieve heilige met een krans van rozen om het hoofd. Stellig in groot vertrouwen dat ze zich tot haar begaven, maar als rechtvaardige kooplui dan ook niet zonder beloften van loon: jaarlijks op de laatste zondag van augustus plechtige viering van haar feest, processie van heel de stad naar de kapel die er, haar ter ere, op de kruin van de heuvel zou gebouwd worden, gevolgd door drie dagen feestelijke Sint-Rosakermis. En met geschetter van blazers en 't gebeier van klokkeniers riepen zij haar uit tot patrones van de stad.

Probaat middel en slotsom naar wens. Alles verliep naar hun voorstel. De pest liep af, de vreugde keerde weer. In dankbare blijdschap herleefde de stad als nieuw geboren. En de stad bleef haar beloften trouw tot heden toe. Want nog altijd is de Sint-Rosakermis, feest en processie met luister begaan, een van de hoogtijdagen zelfs nog van de moderne stad van nu.’Ga naar eind11

Zes jaren nadien, en er bestond geen Sittard meer. Het jaar 1676 moest de ‘dies ater’ van het oude Gulikse stadje beleven. Een andere fransman, De Mélac van name, was deze keer voor haar vestingpoorten verschenen.Ga naar eind12 Hij veranderde haar in een hoop rokend puin. Meer dan vierhonderd woningen werden bij deze aanval verwoest. Daarmee had nu blijkbaar ook het dorp wat van Sittard nog gebleven was, opgehouden te bestaan, niettegenstaande dat er het dominicanerklooster nog in stand was gebleven. En hierover gaat het vriendelijke verhaaltje dat mijn vader mij nog in mijn jeugd verteld heeft: hoe de redding van het kloostertje wordt toegeschreven aan de gekooide kanarie van de broeder portier. De fransman, die er al stond met de brandende toorts in de hand, werd zodanig getroffen bij het prachtige zingen van het vogeltje, dat hij de portier voorstelde: ‘Geef me je kanarie, en ik ga voorbij’. En dat gebeurde.Ga naar eind13

Nog weer een eeuw later: Sittard moge dan verbrijzeld geweest zijn, het leefde toch nog en hield zich zelfs nog staande gedurende het volgend tijdvak, met een pijnlijk vertrokken mond, ten onzent de Franse Tijd geheten, deel uitmakend van het ‘pays conquis entre Meuse et Rhin’.

Is het wellicht in deze latere tijden geweest dat men, ten pleziere van fransozen, het verhaaltje gevonden heeft, waardoor Sittard voorgesteld moest worden als een soort petekind van een Franssprekende Charlemagne, de keizer die zich oudtijds wel weer eens te Aken bevond? Karel, met vrienden op jacht gegaan in de uitgestrekte wouden die het Maasland alsdan kentekenden, was jammerlijk verdwaald geraakt en vraagt dan bij een paar hutten waar ze voorbijrijden, een oud vrouwtje naar het uur van de dag. Het wijfje zoekt de dalende zon met haar blik en geeft dan vriendelijk antwoord. Het verontrust de ruiters niet weinig en Karel, verbouwereerd, roept uit, in de vreemde taal die hij met zijn gezellen spreekt: ‘Si tard!’ Het vrouwtje verstond dit woord niet, maar behield het in haar gedachten, tot de mannen van hun arbeid terugkeerden. Uit het verhaal dat zij te horen kregen begrepen zij, dat het de keizer geweest was die dat uitgesproken had. En met dit woord noemden zij van toen af hun woonoord, lichtelijk gewijzigd: Sittard.Ga naar eind14

[pagina 31]
[p. 31]

Maar niets houdt stand. Toen Napoleon ook eindelijk het wereldtoneel verlaten had, waande men de vrede teruggekeerd. De vroegere Pays-Bas kregen een eigen koninkrijk voor alles wat zij doorstaan hadden, onder leiding van een Oranjevorst. In 1825 had de Hoge Raad van Adel officieel vastgesteld dat het Sittardse stadswapen zou bestaan uit acht slangenkoppen van goud, gerangschikt in kruisvorm op een schild van lazuur, met gouden kroon.Ga naar eind15

Koning Willem I meende het goed met zijn volk en met Limburg, en ‘het donkere zuiden’ had niets tegen zijn persoon. Met Petrus Regout en zelfs ook met mgr. Paredis, de bisschop van Roermond, was hij inderdaad bevriend.Ga naar eind16 Maar dit alles kon niet verhinderen dat de Limburgers zich verwant voelden aan de Belgen; en dezen op hun beurt konden het niet vinden met de noordzijde van het nieuwe koninkrijk. Wat hadden zij dan wel gemeen met hen? Zij waren vreemdelingen voor elkaar. Wat taal betreft, cultuur en religie, financiën en economie, waren de tegenstellingen talrijker dan men wellicht verondersteld had. En de oude relaties lieten hun inwerking nog geducht gevoelen. De noorderlingen hadden nooit naar de mensen van het zuiden omgezien. Wat zou de Maaslanders nu plotseling bewogen hebben om de Nederlanders van boven de grote rivieren in het gevlij te komen? Zij verstonden hen niet eens, omdat het taaltje dat ze spraken hen onverstaanbaar was. En ze konden hen al evenmin begrijpen, hun aard en wezen. Had het calvijnse waterland, dat

illustratie

[pagina 32]
[p. 32]


illustratie

het danslustig carnaval van het benedenland verfoeit, dan ook bij mogelijkheid kunnen beseffen, dat Italië begint in Limburg?Ga naar eind17 Men toog van hier naar Antwerpen als naar bevriende buurlui, ook naar Brussel als naar geen minder goede bekenden, terwijl men de weg niet wist te Amsterdam. Naar Scherpenheuvel toog men ter bedevaart en zelfs te voet, en met de Walen mee danste men te Eijsden de cramignon van Luik. En nu zou de vanouds bevriende Maas als een grensstreep beschouwd moeten worden tussen twee landstreken, die waren als twee bladzijden uit eenzelfde boek, geschreven in eendere taal. Deftig België keek uitsluitend naar Parijs, terwijl Maastricht zich volstrekt ‘en famille’ voelde met de levenslustige Cité Ardente, die andere Maasstad. Had Holland zich dan niet aanstonds afgevraagd of nationaal Nederlands besef tussen twee landsdelen dan wel mogelijk was? Geen denken aan. En wanneer een noorderling spottend vroeg of het Maastrichts dialect misschien ook van het Chinees kwam, daar je er hoorde zeggen ‘de zon sjijnt sjoen, Sjang’, stond de Limburger klaar met zijn antwoord: dat achter Weert voor hem de wereld was dichtgespijkerd met bordpapier.

En nu zouden ze ditzelfde Limburg ook nog als tot een simpele reep willen versmallen, een ‘breloque’ aan Hollands oor.Ga naar eind18 Die verfoeilijke grenzen. Ze zouden hen als in een kooi gevangen willen zetten. Maar Limburgers zijn nu eenmaal nachtegalen. Die kan men in geen kooi zetten, wil men dat ze zingen zullen.

Zo waren er ook Limburgers toen, die zich afvroegen, of het dan maar niet wijzer wezen zou om zich in de armen te werpen van de ijzeren Germania. Op de Sittardse markt verrezen er destijds niet alleen maar vrijheidsbomen, maar zelfs ook, doch éven maar, een Duitse vlag. Nu kon Duitsland wel lokken, maar het vermocht daarom niet ook te trek-

[pagina 33]
[p. 33]

ken. Over de buurman naar die zijde toe had men in Limburg reeds sinds lang een gevestigde mening, uitgedrukt in het volksgezegde: ‘Al had je samen met een Duitser ook al een zak zout gegeten, dan ken je hem toch nog niet.’ En een nog minder mild gezegde luidde: ‘Zelfs de beste Pruis heeft een paard gestolen.’Ga naar eind19

Limburg wenste nu eenmaal niet verhollandst te worden. Dat was het. Maar Willem I eiste Maastricht. En zo gebeurde het dan toch, na negen jaren van beraad. Maar dat zelfs in 1848 alles daarom nog niet koek en ei was, verklaarde prof. Rogier als het logisch gevolg van de historische toestand van ons Maasland in het verleden, toen het hedendaagse Limburg bestond uit louter miniatuur-vaderlandjes met eigen heren en baroenen, waardoor een later gemis aan integratielust genoeg begrijpelijk gemaakt wordt.Ga naar eind20

Hoe dan ook, ‘het donkere zuiden’ was er nu eenmaal en ook verder was men het naar links en naar rechts dan toch eens geworden. Maar volkomen verstaanbaar, dat onze noorderlingen zich met bevreemding afvroegen wat voor soort provincie het vaderland gelukkig gemaakt had: Limburg dat nog steeds óók officieel ‘hertogdom’ genoemd bleef, liefst tot 1906 toe, en tevens ook nog lid was van de Duitse Bond.Ga naar eind21



illustratie

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie

eind1
Dit hoofdstuk is afgedrukt in de derde, gewijzigde versie (met de titel: ‘Woorden vooraf’), die in september 1968 via Frans Kengen ter hand werd gesteld aan archivaris J.L. Offermans. Hierover meer in de Inleiding. Als titel voor dit hoofdstuk kozen wij ‘Sittards historie’, die ons na het ‘Woord vooraf’ passender leek.
eind2
Toespeling op de titel van het boek: Sittard, de ingangspoort van Neerlands mijngebied in het schoone Limburg (z.pl., z.j.), dat in 1924 verscheen. Zie verder: VI, noot 24.
eind3
De grote lijn der historische gebeurtenissen en hun duiding, zoals die door Felix Rutten in dit hoofdstuk worden gepresenteerd, zijn niet steeds correct. Een wetenschappelijk verantwoord beeld van de Sittardse geschiedenis geeft: van Luyn, Stadt Sittardt.
Over Zwentibold feit en fictie schreef A.M.P.P. Janssen onlangs nog in De Maasgouw 119 (2000) 163-180.
eind4
Dürer overnachtte op 30 juli 1520 niet in Sittard, maar te Stokkem. Zie: P.T.A. Swillens, Albrecht Dürer, zijn dagboek van de reis door de Nederlanden in 1520-1521 (Maastricht z.j.) 64.
eind5
‘als in kunstzinnige bewondering’: als in de betekenis van ‘als het ware’ kennen wij niet meer, maar komt bij Felix Rutten en bij andere prozaschrijvers rond 1900 heel vaak voor.
eind6
René van Oranje is René van Chalon (1519-1544). Hij erfde in 1530 van zijn oom Philibert het prinsdom Orange en enkele andere Franse bezittingen, en in 1538 van zijn vader, Hendrik III van Nassau, Nederlandse bezittingen. Hij benoemde als erfgenaam zijn neef Willem van Nassau (prins Willem I van Oranje, de Zwijger).
eind7
We vinden dit citaat op pagina 410 van: Jos. Habets, Drie chronijkjes van Ste-Agnetenklooster der orde van den H. Augustinus te Maeseyck 1430-1589, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg (PSHAL) 6 (1869) 383-440. Felix Rutten heeft deze passus op enigszins ongelukkige wijze geparafraseerd. Hij schreef: ‘(... meldt) dat hij het beklagenswaardige stadje er “soe lange daar (had) laten liggen, totdat hij die allemael slecht hadde gemaeckt ende daer ein dorp van gemaeckt had”.’
eind8
De kerkruimte in de Gruizenstraat was al in 1633 door de hervormden verworven en in 1634 als zodanig ingericht. Zie: A.M.P.P. Janssen, Katholiek versus protestant in Sittard 1609-1648 (Monografieën uit het Land van Sittard 12, Sittard 1998) 55.
eind9
De restauratie van het Kritzraedthuis was in 1964 voltooid. Het werd toen in gebruik genomen als gemeentelijk tentoonstellingsgebouw voor beeldende kunst. Sinds april 2000 is er het kantoor van de VVV Zuid-Limburg in gevestigd, met op de begane grond een plaatselijke afdeling. (SASG, bestuursarchief Sittard 1960-1981, inv. nr. 2001; archief culturele zaken Gemeente Sittard.) Zie verder: J. Offermans en A.H. Simonis, Het Kritzraedthuis, een waardig accent in het Sittardse stadsbeeld en een stijlvol pronkjuweel van Maaslandse renaissance (Sittard 1964). Over Jacob Kritzraedt (1602-1672) schreef A.M.P.P. Janssen een levensschets in: Sittardse cultuurdragers, 44-62.
eind10
Met de restauratie van De Tempel werd op 7 maart 1975 gestart. Op 17 maart 1978

illustratie

kon er de opening plaatsvinden van het streekmuseum ‘D'n Tempel’. Het gebouw verloor zijn museale functie in 1993 en kreeg een horecabestemming. Zie: SASG, bestuursarchief Sittard 1960-1881, inv. nrs. 2652, 2653, 2001; archief culturele zaken Gemeente Sittard.
eind11
Zie: Jo Kreukels, in: Peter Jan Margry en Charles Caspers m.m.v. Antoine Jacobs en Ottie Thiers, Bedevaartplaatsen in Nederland, III: Provincie Limburg (Amsterdam-Hilversum 2000) 890-900 (Sittard, Rosa van Lima).
eind12
In plaats van ‘De Mélac’ schrijft Felix Rutten ‘Magnac’, een vergissing die tot voor enkele jaren in de Sittardse historiografie gebruikelijk was.
eind13
De legende van de kanarie is voor het eerst opgetekend door A. Dunckel en B.A. Pothast in Kurze Chronik von Sittard... bis in 1891 (Sittard 1891, reprint VVV Sittard 1975) 116.
eind14
De legende ‘Si tard = Sittard’ vindt men bijvoorbeeld in: Pierre Kemp, Limburgs sagenboek (Maastricht 1968, eerste uitgave 1925) 101.
eind15
Niet in 1825, maar op 20 oktober 1819 ontving Sittard van de Hoge Raad van Adel de verlening van het stadswapen, ‘zijnde een schild van lazuur (blauw) beladen met acht slangenkoppen van goud (geel) - het schild gedekt met een kroon van goud.’ (SASG, ingelijste oorkonde gemeentewapen Sittard 1819). Zie ook: N.G.H.M. Eussen, Een herkenningsteken voor het nieuwe Sittard, in: Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold (HJLZ) 4 (1983) 7-15.
eind16
Felix Rutten vergist zich: niet Willem I, maar Willem II, koning van 1840-1849, ging vriendschappelijk om met Petrus Regout (1801-1878) en mgr. Joannes Augustinus Paredis (1795-1886).
eind17
‘Italië begint in Limburg’ is een veel geciteerde uitspraak van Felix Rutten, in druk voor het eerst te vinden in zijn boekje Limburg (Amsterdam 1918) 73.
eind18
breloque: snuisterij, klein sieraad.
eind19
In de tweede versie van het hoofdstuk sprak Felix Rutten ook over de oriëntatie van het huidige Limburg op Duitsland, dit naar aanleiding van de informatie die J.L. Offermans hem verstrekte in een brief van 2 maart 1967 en die als volgt luidt: ‘Wat de mode betreft meen ik dat er naast een sterke oriëntatie op België er ook een op Duitsland geweest is. Van de familie Arnoldt kreeg ik een ingebonden exemplaar van een Duits modeblad. Ik geloof dat we in Sittard twee even sterke groepen hadden, waarvan de een op België en Frankrijk en een op Duitsland georiënteerd was. De een las een Luikse krant, de ander de Heinzberger Volkszeitung Der Volksfreund etc.; weer anderen waren meer op Noord-Nederland georiënteerd. Ik heb ettelijke jaren geleden eens een telling van dialectwoorden in het Sittards opgezet. Op de 10.000 woorden ongeveer waren er 800 op het Frans en 800 op het Duits georiënteerd. Frans de gegoeden, Duits kleine burgerij en arbeiders (.....).’
Ook schenkt hij in de tweede versie van hoofdstuk I aandacht aan de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, die de zusters ursulinen in 1873 vanuit Frankrijk naar Sittard brachten. Binnen enkele jaren werd het stadje toen overspoeld door pelgrims, hetgeen leidde tot de bouw van de neogotische basiliek en van het zogenaamde Mariapark, bestemd voor de opvang van pelgrims bij grote drukte, tevens kloostergang met kruiswegstaties. Ook voor de Sittardse economie brak zodoende in de laatste decennia van de negentiende eeuw een nieuwe periode van bloei aan. Zie verder het artikel van Peer Boselie en Jo Kreukels in: Bedevaartplaatsen in Nederland III, 903-922 (Sittard, O.L. Vrouw van het H. Hart) en IX, noot 17.
eind20
Zie: L.J. Rogier, Nederlands-Limburg van 1813 tot 1963, in: De Maasgouw 83 (1964) 71-86; herdrukt in: L.J. Rogier, Terugblik en uitzicht. Verspreide opstellen, II (Hilversum-Antwerpen 1965) 645-656.
eind21
Over Limburg uit de Duitse Bond schreef M.G. Spiertz in PSHAL 102 (1966) 11-29. Felix Rutten schreef ook elders over de in hoofdstuk I behandelde problematiek van de Limburgse oriëntatie op het buitenland en de langzame integratie in de Nederlandse natie. Zie: Limburg ontdooid, in: Maasland 17 (1969-1970) 271-275; Ernestine, in: Doe bleefs in mich; bloemlezing uit zijn dialectwerk, samengesteld en ingeleid door Lou Spronck (Maasbree 1982) 109-110; Michel en zien femme, in: Doe bleefs in mich, 121-127.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken