Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Terugblik 1880-1930 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Terugblik 1880-1930
Afbeelding van Terugblik 1880-1930Toon afbeelding van titelpagina van Terugblik 1880-1930

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.91 MB)

Scans (30.68 MB)

ebook (14.24 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

Peter Schulpen

Lou Spronck



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Terugblik 1880-1930

(2003)–Felix Rutten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]


illustratie

[pagina 39]
[p. 39]

II ThuisGa naar eind1

Te Sittard heeft mijn wieg gestaan: ik werd geboren hooimaand 1882.

Het zal wel raadselachtig blijven, waar de vele Ruttens vandaan gekomen zijn die, zonder onderling familieverband op dit ogenblik, de provincie bevolken.Ga naar eind2 Grootvader en vader van mij, Jan Renier Napoleon en Martin Emanuel, waren beide geboren Sittardenaren. Hun voorouders echter stamden uit de buurt van Maaseik, Ophoven-Geistingen, wellicht langs verdere voorzaten in verband te brengen met een plek genaamd Rutten, Ruttens molen, in het Frans Russon.Ga naar eind3

Waarom juist Sittard hen aantrok, is mij onbekend gebleven.

Vader, oudste van twaalf kinderen, geboren in 1844, werd vroegtijdig van huis gestuurd naar een Waals-Belgische kostschool, iets wat hij later nog wel 's ter sprake bracht, ik zal niet beweren dat hij dit deed met veel voldoening.

Een geboren verteller was hij nu eenmaal niet. Hij had een ernstige geaardheid. Ook geloof ik niet dat hij, aan het hoofd van een drukke kinderbende, een bijzonder gelukkige jeugd beleefd heeft. Hoe had hij ook veel blijgeestigheid kunnen erven van een pessimistische moeder, zwartgallig van aanleg, - hoegenaamd geen Limburgse karaktertrekken. Wanneer broers van hem, gezellig samen, zich verkneukelden in herdenking van vroegere grappen en grollen, stond hij daarbij als welhaast een vreemdeling.

Vader was niet groot van gestalte, maar gezond en stevig. Een portret van hem als officier van de schutterij hing op mijn slaapkamer, knap van uiterlijk en welgemoed, met zwart krulhaar. Ik heb daar altijd met genoegen naar gekeken. Hij kon genieten van een leuk gezegde en zat met blijde lust aan tafel,

illustratie

[pagina 40]
[p. 40]

zoals in Limburg gebruikelijk. Eens dat hij samen met een zwager zich, om de weddenschap, thuis tegoed deed aan erwtensoep met poot en oren, en het van de ander won, die het niet verder bracht dan zeven borden, moest hij het zich van de verliezer laten zeggen: ‘Dat ich e verke bön, dát wil ich weite; mer doe bös e zjwein.’ En ze lachten beiden.

Te Grivegnée-Luik had vader het looiersvak geleerd, destijds nog zeer in zwang.Ga naar eind4 Te Parijs, waar een tante van hem gevestigd was, had hij de grote opera bezocht. Hij hield van muziek en het bleef hem bij met vreugde dat hij in de parochiekerk van zijn geboorteplaats als schooljongen, solist, het ‘Minuit, chrétien’ van Adolphe Adam gezongen had.Ga naar eind5 Met mij als baby op de arm, zong hij uit Donizetti's Lucie de Lammermoor.Ga naar eind6 Toen ik als tienjarige op de kruk voor de piano zat, kon hij de kamer binnenkomen met een ‘speel die frase daar nóg een keer, die bevalt mij’.

's Winters, vooral wanneer het veel regende, kon het gebeuren op moeders aandringen, dat vader er 's even tussenuit ging tegen avond, ‘om 's wat mensen te zien’. Dan toog hij naar het ‘café van de maedjes van Schiffelaer’, leeftijdgenoten en schoonzusters van de overleden Fransschrijvende Sittardse dichter Charles Beltjens.Ga naar eind7 Maar hij kwam dan altijd weer vroegtijdig terug. Het liefst was hij toch maar thuis, onder eigen dak. Eens per jaar werd met paard en wagen een uitstap ondernomen, met liefst een gast daarbij, en wel naar Heppeneert achter Maaseik, waar 'n Onze-Lieve-Vrouw van Rust vereerd werd in een schilderachtig klein kerkje, hetgeen gebeurde op Mariadag 15 augustus. En dat was dan

illustratie

[pagina 41]
[p. 41]

altijd weer een grote gebeurtenis voor ons.Ga naar eind8 Plechtig werd ieder jaar op 6 september de dag van het huwelijk gevierd, met alles wat er dan nog aan bloemen te halen viel. En die dag hoefden we dan niet eens naar school te gaan.

We werden niet verwend, niet eens wanneer wij, kleuters, ons beklaagden over ziek-zijn. Bij zo iets ernstigs, gewoonlijk louter hangerigheid, mocht je dan in de keuken vragen om een glas water, met klontjes suiker daarin. ‘En ga daarna maar gauw weer met je hoepel spelen.’ Later kon het gebeuren dat vader op onze slaapkamer kwam als we er voor de wastafel stonden. ‘Zijn me dat jongens,’ heette het dan, ‘je hemd uit, wanneer jullie je behoorlijk verschonen willen, volgens Kneipp.’Ga naar eind9 Op allerlei wijze werd ons ingeprent ‘gezondheid is je grootste schat’. En op onze pantoffeltjes, nog in nachtpon en nuchter, nam hij ons aan de hand mee naar buiten, wanneer er in de meimaand de nachtegaal zong.

Vader hield van zijn gezin met overgave van heel zijn persoonlijkheid; maar daarom uitte zijn liefde zich juist niet in zichtbare tederheden. ‘Als je kinderen hebt, moet je aan alles denken.’ De vreugde van zijn leven was niettemin de zijnen plezier te doen. Maar van zondagscenten heb ik geen herinnering. We kregen wat we nodig hadden en je kon immers vragen! Kinderen behoorden van jongs af de waarde van geld te leren kennen. Ik zie hem nog op hand en voet om de tafel heen kruipen, wanneer klein broertje wilde paardrijden op z'n rug.

Die arme rug heeft hem in later jaren heel wat ongerief veroorzaakt door reumatische pijnen waaraan hij 's winters leed. Ons kostte dat koude, vaak zonder kachel in huis en met open raam, om de temperatuur gelijk te houden voor de patiënt. Het wachten was dan op de zonnewarmte van het voorjaar. Hij hield van natuur en buitenleven. Wandelen was zijn genot. Met zijn wandelstok wees hij ons in 't veld de mooiste bloemen aan, om die te plukken. Van geen wandeling kwam moeder thuis zonder veldboeket. Was de winter voorbij, dan kon vader op de markt waar wij woonden karrenvrachten van potplantjes kopen, om er de binnenplaats thuis mee te sieren. Zijn klanten in de omgeving bezocht hij te voet. Maar op gezette tijden werd voor verdere afstanden bij de rijtuigverhuurder Martens een sjees gehuurd, die hem dan wel bracht tot Waubach en Kerkrade.Ga naar eind10 Spoorlijn naar het toen onbeduidend dorp Heerlen was er immers nog niet.Ga naar eind11 Vader was al de vijftig gepasseerd, toen hij een fiets in gebruik nam.

's Zondags werd gerust. Dan bleef het kasboek onaangeroerd. Op de orgeltribune beschikte hij, vrij van tocht, over een eigen vaste plaats. Vrienden kwamen thuis niet vaak over de vloer, veelvuldig wél vriendinnen van moeder. Met deze samen werden de wandelingen liefst ook groter. En op hoogtijdagen ging men, met handschoenen en cilinder, bezoek brengen bij naaste familie. Dan werd ook wel 's een sigaar gerookt, één enkele. Voor 's zomers lag er een apart vaatje zogenaamd ‘pastoorsbier’ in de kelder, waarvan uitsluitend voor vader getapt werd, dit naar moeders verordening.Ga naar eind12

 

Dat vader als jongen op die Belgische kostschool geplaatst werd, Saint-Roch bij Luik, zal verschillende gronden gehad hebben, laat de eerste daarvan geweest zijn: goed Frans spreken.Ga naar eind13 Dit speelde een grote rol in het jonge Limburg van zijn tijd, althans in de zoge-

[pagina 42]
[p. 42]

naamde ‘betere’ families. Niet alleen dat de sympathieën er in de zeventiger jaren vooral naar Frankrijk gericht waren: tijdens de Eerste Wereldoorlog was dit niet minder het geval. Grenspalen schrikken de Limburger nu eenmaal niet af. Het vreemde trekt zijn bewegelijke geest en de verte lokt zijn vrolijke geaardheid. Hij is geen vogel voor een kooi. Vrouwenmode riep Maastricht naar Luik, en over Brussel ook naar Parijs, waar de nieuwe modellen vandaan kwamen. Bij gebrek aan hoger rooms onderwijs in de buurt voor Limburgse studenten, trad Leuven op de voorgrond met zijn oude universiteit, zoals het onbeduidend stadje Sint-Truiden met klein- en grootseminarie in aanmerking kwam voor priesters in spe.Ga naar eind14 Wie zou er aan Amsterdam gedacht hebben, een verre, vreemde stad? Heel Holland overigens gold als protestant en wellicht nog als liberaal, dus liever te mijden. In België voelde men zich zoveel eerder thuis. Men vond er allicht familie ofvrienden van familie. Maar dáár moest men dan ook Frans kunnen parlevinken.

Heel Limburg had nog wel met België te doen. Een oom van mijn vader en een van zijn broers woonden te Brussel, een tante te Parijs. Een tweede broer had gereisd voor een Franse firma, en een derde, bierbrouwer, vestigde zich te Neerpelt, waar hij het militaire Belgische kamp van Beverlo tot klant had. Een vierde bestuurde het oogheelkundig hospitaal te Luik, waar de bisschop, ook al een Rutten, nog tot de familie mocht gerekend worden. En dus.....

En was de Sittardenaar Nikola Reubsaet dan ook al niet operazanger geworden te Parijs, en later zelfs hertog?Ga naar eind15 Te Parijs werd dichter Beltjens, ook van Sittard, een evenknie van Victor Hugo, die hem ‘mon fils’ heette in zijn correspondentie. De Maastrichtenaar Van Hasselt werd ook al Frans schrijver, en Carel Smulders studeerde muziek aan het conservatorium te Luik.Ga naar eind16

Op het jaarlijkse feest-eten dat vaders oom, deken van Maastricht, aanbood aan heel de familie, werd in bonte mengeling zowel Limburgs dialect als deftig Frans gesproken, zonder verschil. Mededelingen ook van offciële aard, bekendmakingen van huwelijk en overlijden, uitnodigingen, spijskaarten, adressen van fijne brieven werden in het Frans gekalligrafeerd. Dat stond nu eenmaal gekleed en was aangebracht zowel bij mijn grootvader die raadslid was van Sittard, als bij vaders oom, wijnkoopman, die bekend stond in heel de Limburgse klerezij. In alle rangen van de bevolking vonden Franse woorden gaarne burgerrecht, Franse voornamen, Xavier, Eugène, René, Hyacinthe, Théophile waren zeer gewild. Wie Petrus gedoopt was, liet zich Pierre heten, Jacob werd Jacques, Antoon werd Toine en Klaas werd Nicolas. Het Frans hoorde in dat vroege Limburg nu eenmaal tot de goede toon, want de windwijzer wees naar Frankrijk. Te Maastricht op straat kon je dan ook horen spreken van ‘een libere entree voor het territoire om er bij het gonfleren van de ballon te assisteren’.Ga naar eind17 De directeur van de kostschool Rolduc, die ik meegemaakt heb, sprak beter Frans dan Nederlands.Ga naar eind18 Wanneer mijn vader moeite deed om keurig Hollands te spreken, verstonden Hollandse vrienden van mij hem eenvoudig niet om de vele Franse woorden die hij daarbij dan gebruikte. Hij sprak bijvoorbeeld van een populace van zoveel zielen en haar educatie, van foule en fourrures, van légumes en laitage, van bobèches en quincailleries, van fourgon en char à bancs, van een ménage à trois en

[pagina 43]
[p. 43]


illustratie

een panier percé, en, zeker een herinnering aan kostschooljaren, wanneer wij, peuters, een waarschuwend ‘jeux de mains, jeux de vilains’ moesten horen, waarvan we natuurlijk niets begrepen.Ga naar eind19 Een Nederlands leesboek heb ik nooit in vaders handen gezien, zelfs mijn Eerste Verzen niet, in 1905 te Amsterdam verschenen. Wel wist hij van ‘bellettrie’ zoals hij hield van muziek en zang. Lamartine en Hugo waren immers in de mode.Ga naar eind20 Waar hij Frans hoorde, luisterde hij met aandacht en niet onbevoegd. Van kostschool thuiskomend, tussen 1850 en '60 allicht, bracht hij boeken mee, die later niet allemaal hun plaats gevonden hebben in mijn boekenkast, Bossuet, Bourdaloue, de Sainte Elisabeth van Montalembert en Rollin's Histoire de Rome.Ga naar eind21 En zeker heeft hij nadien, met de intellectuelen van zijn geboorteplaats, zijn jeugdig hart opgehaald aan het uitvoerig gedicht ‘Nox’ van zijn Franse verzen schrijvende, vroegere vriend Charles.

Zolang Gezelle in Limburg onbekend was en Coers' Liederboek nog niet uitgegeven, Vondel onverstaanbaar, hield in ons zuiden eenvoudig de overtuiging stand, dat Nederlandse teksten onzingbaar waren en zong men er ‘Le Lac’ uit de Méditations en ‘Le Cor’ van De Vigny.Ga naar eind22 Maar wie zou dan ook een Limburgs volkslied op muziek gezet hebben, waarvan de eerste strofe luidde:

[pagina 44]
[p. 44]
 
Schone Maas, ik roem uw klaatren,
 
Limburgs heilige moedergrond:
 
Onvervalst stroomt door mijn aadren
 
Steeds uw heilig bloed mij rond.Ga naar eind23

In de negentiger jaren kon dit nog te Maastricht gedrukt worden.

Vaders leesstof, eenmaal als koopman gevestigd in zijn geboorteplaats, beperkte zich tot het Belgisch dagblad La Gazette de Liège, waarop hij tot zijn dood toe geabonneerd is gebleven, zeker in dankbare herinnering aan zonnige jeugdjaren, doch ook, denk ik, omdat dit, zijn lijfblad, feuilletons bevatte die mettertijd door mij, in mijn vroege opkomst, nuttig gebruikt konden worden als oefening bij het aanleren van zijn dierbaar Frans. Men kocht immers geen boeken: men las de ‘gazet’.

Met het onderwijs in deze taal begon men in het Sittardse jezuïetencollege al aanstonds in de voorbereidende klassen. Tot levende leerschool voor datzelfde geliefde Frans diende mij verder ook spoedig de pastorie van mijn oom, pastoor in het Luikerland, waar ik toen mijn vakanties ging doorbrengen. Niemand zou daarbij aan Duitsland gedacht hebben, ofschoon mijn grootvader van moederskant een Duitser geweest was. Overigens kon de Limburger zich in het nabije Rijnland wel verstaanbaar maken door zijn op Duits afgestemd dialect. Maar Frans was en bleefde boodschap.

Intussen behielp men zich bij ontstentenis aan het nodige onderwijs naar krachten. Te Sittard gaf het ursulinenklooster Frans onderricht. De inrichting werd overigens gretig gezocht door Luikse families. Maar ‘les Dames Urselines’ hadden te waken over hun reputatie en hielden dus de peper duur. Voor de kleine burgerij was er iets anders op gevonden. Die stuurde zoons en dochters, wat ze er ‘op wissel’ noemden, naar het Walenland, waarvoor dan op hun beurt Belgische kinderen naar Sittard kwamen, om daar de ledige plaatsen in te nemen en een tweede taal te leren. Of dat nu een heilzame methode geweest is? In elk geval meende men op deze wijze in een behoefte te voorzien.

Maar er bleven altijd genoeg van dezulken over, die niet meededen; en dezen in ons lieve stadje, waar met alles gespot werd, lieten het zich niet ontgaan om ook dit onderling gekoeterwaals belachelijk te maken. Het blijkt voldoende uit een plaatselijk volksgezegde van destijds dat luidde: ‘Qui ce que dis haet haoze aan: parlez vous de Strümpf’.Ga naar eind24 Laat staan of deze wrange boutade aanspraak mag maken op diepzinnige geestigheid, de spot lag er dik bovenop.

Voorzaten van mijn moeder, een bepaald gezin De Tronquet, was in 1789 met andere ‘refugiés’ van Frankrijk uitgeweken naar het Gelders Overkwartier en in Venlo gestrand.Ga naar eind25 Moeder was geboortig van Roermond, koopmansgezin met zes kinderen. Zij was wees toen zij trouwde, jongste van de zes.Ga naar eind26 Treesje werd zij thuis genoemd, maar vader heeft haar nooit anders dan Thérèse geheten, met de volle zangerigheid van de Franse uitspraak. Beiden hebben, in al hun eenvoud, elkander zeer gelukkig gemaakt en je merkte aan niets dat vader tien jaren ouder was dan zijn wederhelft. Zij stierven in dezelfde week, juist drie dagen na elkaar.

[pagina 45]
[p. 45]


illustratie

Het bedeesde en schuchtere weeskind dat zo gerustig op haar sterke en energieke moeder gesteund had, moet wel eventjes onthutst geweest zijn, toen haar verloofde, Sittardenaar, vreemdeling in de Munsterstad, haar voorbereidde op haar toekomstig woonoord met de woorden: dat hij er haar niet veel méér wist te bieden dan een mooie, gezamenlijke wandeling in het ommeland.Ga naar eind27 Wandelen, doelloos rondlopen door het veld: het stadse meisje wist van geen ander wandelen dan met hoed en mantel promeneren door de Kapellerlaan en een ommetje over de Krankenwal in de schaduw van de Christoffeltoren, waar de Roer zich in de Maas stort en over de brug van de voorstad Sint-Jacob Keizerin Maria Theresia Roermond was binnengekomen met de eerste paraplu die de burgerij er te zien kreeg.Ga naar eind28 Van veld en bosjes, met wilde wegen er doorheen, hellingen en holle wegen zoals die het zuiden kenmerken, wist het stadskind van Maas en Roer hoegenaamd niets, - Roermond, die deftige aristocratenstad zonder landschap, waar de middeleeuwse indeling in ‘putten’ nog bestond en je méér standen kende dan je kunt optellen aan al de vingers van je hand.Ga naar eind29 En nu zou Treesje dan te Sittard gaan wonen.Ga naar eind30

Maar ze heeft er een zeldzame ontroering ondergaan bij het eerste bezoek aan Sittard en haar latere woning, waar op dat ogenblik nog gekalkt en gekalefaterd werd, toen daar onverhoeds een van de werklui voor haar op de knieën viel en met zijn pet, ijlings van het hoofd gerukt, haar het stof van de schoenen wiste: symbolisch ouderwets gebruik van huldiging voor de nieuwe meesteres.Ga naar eind31 De jongen was alreeds door vader uitgezocht om onze latere huisknecht te zijn, hetgeen hij gebleven is tot zijn sterven.Ga naar eind32

[pagina 46]
[p. 46]

Het huwelijk vond plaats in 1881 op 6 september. En spoedig leerde moeder toen het vriendelijk landschap van de golvende omgeving kennen. Ze heeft dat innig liefgehad en is nooit vandaar teruggekeerd zonder veldboeket. Er sprak zoveel geluk uit haar woorden wanneer zij vertelde hoe gedurende heel de winter van hun eerste huwelijksjaar, de madelieven niet opgehouden hadden te bloeien.

Na er tweemaal moeder te zijn geworden, heeft zij zich te Sittard volkomen ingeleefd, maar zonder haar Roermonds dialect prijs te geven, met het gevolg dat ik zelf thuis de beide dialecten gesproken heb en in dezelfde volzin, naar gelang ik daarbij naar de een of naar de ander gekeerd was. Ook bleef Roermond een zwak van haar hart, ‘de stad die de lelie voert in haar wapen’. Je had moeten horen met welk een zelfbewustzijn ze dát zeggen kon. Roermond werd dan ook het reisdoel van haar eerste baby, nog eer het wiegenkind zes weken oud was. Bij de brand van de Christoffeltoren heeft moeder hete tranen geschreid.Ga naar eind33

In de winterse schemering zat moeder bij de petroleumlamp te stoppen en te herstellen, zo niet voor haar gezin dan voor arme mensen. Haar praktische moeder had Treesje niet tot lezen gedrongen. ‘Boeken, dat is niks voor jonge meisjes.’ Ze stelde zich dan ook tevreden met de Limburger Koerier, die te Heerlen werd uitgegeven. De Roermondse Maas en Roerbode heb ik thuis niet gekend. Maar met vriendinnen samen las moeder feuilletons, uit verscheiden kranten geknipt en daarna met naald en draad samengebonden tot stevige rolletjes. Die bewaarde ze dan in haar linnenkast. Moeder vertelde goed en had fantasie. Ofschoon mijn grootouders er niet meer waren toen ik geboren werd, heb ik ze toch als het ware helemaal en goed gekend in al de eigenaardigheden van hun doen en laten, en dát uitsluitend uit moeders klare verhalen.Ga naar eind34 Van haar ging dat warm-genoeglijke uit en die gezellige innigheid, die een thuis zo onvergetelijk kunnen maken. Vader debatteerde; moeder vertelde.Ga naar eind35 Daarbij gaf de folklore de dagen destijds een aldoor wisselende kleurigheid: de bonte herrie van het carnaval; het krombroodrapen met halfvasten in de Kollenberg; de palmbezem van het begin der Goede Week, althans te Roermond en Venlo; de uit twaalf kruiden saamgestelde apostelensoep van Witte Donderdag (Duits: Gründonnerstag); de rouw van Goede Vrijdag, die alleen maar de met bosbessen zwartbesmeerde vla toeliet - en er mocht geen piano gespeeld worden -; de geverfde paaseieren, door de terugkerende klokken van Rome meegebracht; de mei-altaartjes, de pinksterbruid en de zomerprocessies door stad en land trekkend; de viering van Sint-Rosa, van Sint-Maarten en Sinterklaas; de slacht van november en het jaareinde met Kerstmis, met de boom, en Driekoningen, de koek met de boon.

Heel deze folklore kon moeder als een soort werkelijkheid beleven, daar zij inderdaad de poëzie van de dingen aanvoelde en met ontroering aan ons kinderen wist door te geven. Het laatste uur van de Heilige Nacht, om dit éne te noemen, bracht zij door met haar personeel - in de huiskamer op de schoorsteenmantel brandden de kaarsen - geknield in gebed, om de Lieve-Vrouw bij te staan in de geest, totdat de middernachtsklok van de kerken luidde. Dan ging het venster dicht, dat op een kier tot dan toe had opengestaan, en kon men zich ter rust begeven: ‘Moeder Maria's pijnlijk uur is voorbij en het

[pagina 47]
[p. 47]

Kerstkindje is geboren.’ Onderwijl had vader de kerstboom in orde gebracht. Het was allemaal alsof de stal van Bethlehem met engelen, herders en koningen vlakbij, ergens in de buurt lag, wellicht wel in de wit-besneeuwde hei van Tuddern.

Ik zeide het al, moeder wist wat vertellen was. Zij zal me sprookjes verteld hebben, al herinner ik me dat niet precies. Maar we hadden thuis een groot boek met tekeningen van Gustaaf Doré, berijmd: de Sprookjes van Moeder de Gans.Ga naar eind36 Later liet ze beelden uit haar feuilletons voor mij leven als ‘de brooddraagster van Parijs’ en wie weet wat al méér.Ga naar eind37 Het was een plezier om vader te zien zitten in zijn leunstoel met volle aandacht luisterend naar moeders relaas van een of ander uitstapje in de stad, dat alsdan gewoonlijk aanving met de woorden: ‘Aldus, ik ging hier van de stoep ...’. Vroeg ik wel 's, na de korte inhoud van een preek in de kerk van haar gehoord te hebben, om ook de Latijnse tekst te willen aanhalen, dan kreeg ik van vader een verontwaardigde blik ter bestraffing; maar moeder lachte.

Zo leefde men dus in het goede, oude Limburg van weleer.

 

Maar nóg is er uit die jaren - laat ik zelf toen vijftien of zestien jaar geweest zijn - een episodetje dat ik me steeds met zoveel liefde blijf herinneren: hoe we op een voorjaarsavond met volle maan gezamenlijk buiten wandelden en draaiorgelmuziek hoorden ergens uit een verder dorp. Op dat late uur lagen alle wegen zo goed als verlaten en een vleugje wind droeg wat melodie over het open veld naar ons toe.

‘Zou daar kermis zijn?’ bevreemdde moeder zich.

‘In elk geval dansmuziek,’ antwoordde vader. ‘Een mazurka.’

Hij bleef staan, luisterde nog even, zag moeder aan: ‘En?’

‘Wat meen je?’ vroeg moeder glimlachend.

‘Zou het nog gaan?’ En hij opende haar zijn armen.

Zij, glunderend: ‘Waarom dan niet?’

En op het harde wegdek dansten zij samen in de maneschijn.Ga naar eind38

 

Wij woonden op het marktplein, ruim in het vierkant uitgemeten, middelpunt van het middeleeuwse Sittard. We zagen uit op het stedelijke gemeentehuis met monumentale trap naar een flink bordes, een guitig torentje boven de lessenaarsdaken uit, iet of wat feestelijk. Voor wie in een verouderd vestingstadje moet verblijven - nauwe kronkelstraatjes binnen een walring, schaars doorbroken met openingen naar buiten - is het een voorrecht op dergelijk plein te mogen wonen, een marktplaats met drukte van wagens en karren, hetgeen een gevoel van ruimte geeft, van vrijheid. Bedrijvige beweging bewerkt als een ruimer ademen, als een zich ophouden in een sfeer van steeds weer feest en vrolijkheid, en dit liefst zonder buren die bij je binnenkijken, glurend van achter horretjes, waar ze tellen hoe vaak je in- en uitgaat, wie bij je binnensluipt, komt en gaat. We leefden er gerust en kalm zonder noemenswaardige uithuizigheid. Van familiebezoek hadden we geen overlast, van buurlui geen hinder. Op de hoogdagen van het jaar, Pasen en Kerstmis of ook Nieuwjaar, zette vader zijn hoge hoed op om dan, samen met moeder natuurlijk,

[pagina 48]
[p. 48]


illustratie

‘zalig hoogtij’ te gaan wensen bij oom en tante. Vooral de nieuwjaarsbezoeken, die gebracht moesten worden bij geestelijkheid en verdere verwanten en vrienden, waren voor vader altijd weer wat hij noemde een corvee. Toen ik oud genoeg was om daarbij mee te mogen gaan, vond ik dat maar wat leuk, om rond te kijken in interieurs van andere deftige mensen: behang van papier met gekleurde landschappen, stoelen met geborduurde zit, spiegels in zwaar gouden lijsten op marmeren schoorstenen, geborduurde beltrekkers en canapés met antimakassars, fotoalbums in fluweel gebonden, op kleine tafeltjes te kijk gesteld, pluche en chénille, maquart-boeketten met opgezette vogeltjes daarin en pauwveren, glazen kastjes vol snuisterijen, antiek porselein, biscuit en zilver.Ga naar eind39 Eén huis was er, waar de hand van de dochter in gips afgegoten, op 'n satijnen kussen te pronk lag; een ander waar in een klein zij-ruimtetje een heus waterstraaltje voor fontein speelde. Ik keek er m'n ogen uit.

Als het enigszins mogelijk was, werd er dagelijks gewandeld.Ga naar eind40 Vroegere kennissen van vader waren spoedig moeders vriendinnen geworden, drie gezusters, geboren Duitse, dames, die ik in mijn jeugd tantes genoemd heb.Ga naar eind41 Zij, ongehuwd, bewoonden een groot en nobel herenhuis met uitgestrekte tuin daarachter, die ze liefst zelf op peil hielden. Daar heb ik geleerd om ook van de natuur te houden. 's Zondags in de namiddag kwamen

[pagina 49]
[p. 49]

ze naar ons toe, om gezamenlijk te wandelen, en deze wandelingen werden geleidelijk ook grotere tochten, waarbij de latere trein naar Heerlen dienst deed. In de vakantietijd maakten de dames grote reizen naar het buitenland, om hun cultuur te verrijken en aan hun artistieke gezindheid te voldoen. In de barre maanden van het jaar bleven ze ernstig werkzaam ten voordele van armen en behoeftigen.Ga naar eind42 Een van hun broers, professor aan de universiteit te Groningen, maakte het gemakkelijk voor haar om op de hoogte te blijven van de Duitse letterkunde.Ga naar eind43 En zo leefden zij, ondanks de eenzaamheid in ons klein Limburgs stadje, toch ook met de grote wereld mee. Het is door toedoen van deze ‘tantes’ geweest, dat mijn ouders thuis Kerstmis zijn gaan vieren met een kerstboom, de eerste kerstboom die in het stadje van hun inwoning geplant werd.Ga naar eind44



illustratie

[pagina 54-55]
[p. 54-55]


illustratie

[pagina 57]
[p. 57]


illustratie

eind1
De eerste helft van dit hoofdstuk (tot: Met het onderwijs in deze taal.....) is afgedrukt in de herziene versie, die Felix Rutten op 2 april 1967 aan archivaris J.L. Offermans toezond. In de Inleiding hebben we toegelicht waarom we geen gebruik hebben gemaakt van de derde, gewijzigde versie, die Offermans in september 1968 in handen kreeg. Vergelijk: I, noot 1.
eind2
Genealogische gegevens over de familie Rutten zijn - incompleet en niet steeds correct - verzameld in: Mathieu Rutten, De Ruttenstam in het Maasland (Hasselt 1973). In het onderhavige hoofdstuk II van Terugblik komen de volgende familieleden ter sprake:
- Felix' grootvader, Jan Renier Napoleon (Sittard 15 augustus 1811 - 3 februari 1886), die in 1843 huwde met Catharina Judith Beijsens;
- zijn vader, Martin Emanuel Rutten (Sittard 26 maart 1844 - 31 januari 1917), die op 30 april 1872 trouwde met Maria Jacobina Albertina Beijsens (Sittard 22 november 1830 - 1 januari 1878) en op 6 september 1881 met Theresia Maria Hubertina Imkamp (zie hierna: noot 26);
- zijn broer, Jules Marie Joseph Hubert (Sittard 17 februari 1885 - Nenzing, Oostenrijk 30 juni 1972), moutmeester van de Amstel-bierbrouwerij te Amsterdam;
- vier broers van zijn vader, t.w. een broer in Brussel (het is niet duidelijk wie wordt bedoeld), een broer die gereisd had voor een Parijs modehuis (waarschijnlijk de koopman Hubert Augustus Rutten, geboren te Sittard op 14 december 1861), een broer die bierbrouwer in Neerpelt was (Frans Xavier Rutten, geboren te Sittard op 9 november 1851 en gestorven in Neerpelt op 4 juli 1918) en een broer die directeur was van het oogheelkundig hospitaal te Luik. In het tweemaal per week te Sittard verschijnende blad De Limburgsche Aankondiger van 12 januari, 19 januari en 1 februari 1901 presenteerde deze zich in een advertentie als volgt: ‘Oogen-, ooren-, neus- en keelziekten. Dokter Rutten. Directeur van het Institut voor oogziekten te Luik. Oogdokter der Spoorwegen van den Staat. Speciale geneesheer der hospitalen te Namur. Te consulteeren van 9 tot 11 ure en van 3 tot 5 ure. Uitgezonderd des Dinsdags en Zaterdags. Luik, Rue de l'Evêché 16.’ Waarschijnlijk is dit vaders broer Joseph Louis Rutten, geboren te Sittard op 2 oktober 1856, die in 1878 naar Leuven vertrok (om medicijnen te studeren?). Ook vaders oom Matheus Josephus Ludovicus Rutten, geboren te Sittard op 11 januari 1818 en overleden te Blankenberge op 6 juli 1896, was directeur geweest van het Luikse instituut voor oogziekten;
- een oom van zijn vader, te Brussel (het is niet duidelijk wie wordt bedoeld);
- een tante van zijn vader, die in Parijs woonde: Felix heeft hier het oog op Sabine Beijsens, een zus van zijn grootmoeder, met wier priesterzoon Jules hij een innige band had), zie V;
- een oom van zijn vader die deken was van Maastricht: Frans Xaverius Rutten (Sittard 31 januari 1822 - Maastricht 26 februari 1893);
- een oom van zijn vader die wijnkoopman was: Frans Aloys Rutten (Sittard 21 juni 1830 - 27 mei 1889); - het familielid, de bisschop van Luik: Martinus Rutten (Ophoven-Geistingen 18 december 1841 - Luik 17 juli 1927), bisschop van Luik vanaf 1901. Hij was een ver familielid van Felix, die tot de Ruttens van de Ophoven-stam behoorde, terwijl de bisschop geboren was uit de stam Kessenich/Geistingen. Hun gezamenlijke stamvader was Renier Rutten (Kessenich 9 maart 1675 - Heythuizen 6 april 1767);
- zijn oom (‘oom Jules’) die pastoor was in het Luikerland, is Mathias Joseph Julius Beckers (Sittard 4 juni 1858 - Chaudfontaine 4 augustus 1929), die hierboven bij de tante van zijn vader, Sabine Beijsens, al genoemd werd; zie verder V.
eind3
Rutten (Russon) ligt 2 km ten zuiden van Tongeren.
eind4
Grivegnée is een stadsdeel aan de zuidoostkant van Luik. Felix Rutten spelt onjuist: Grévigné.
In de Verslagen van het onderzoek naar den toestand van den handeldrijvenden en industrieelen middenstand in de provincie Limburg (Amsterdam z.j.) vinden we onder B II, 97 interessante informatie over het leerlooiersbedrijf te Sittard omstreeks 1909, waarschijnlijk opgetekend uit de mond van Felix' vader: ‘Er bestaat hier maar een ondernemer (...). Deze heeft, na eerst het lager onderwijs geheel en daarna eenige jaren het Gymnasium St. Louis bezocht te hebben, het vak, zooals dat vroeger gebruikelijk was, van zijne ouders geleerd en verder veelal buitenlands zijne opleiding voltooid. Tegenwoordig bestaat dit gebruik niet meer zoowel hier als in den omtrek. De reden hiervan is de achteruitgang van het vak. Voor een veertig jaren was Sittard om zijn lederbereiding bekend, en bestonden er een vijftal flinke zaken (...). De verhoogde invoerrechten op het leer in Duitschland zoowel als België hebben tot dezen achteruitgang veel bijgedragen (...).’ Zie ook IX, noot 10.
eind5
Adolphe Adam (1803-1856) componeerde vele opera's. Als leraar aan het conservatorium van Parijs was hij in 1848 opvolger van zijn vader.
eind6
Gaetano Donizetti (1797-1848) componeerde de opera Lucia di Lammermoor in 1835.
eind7
‘Café Schiffelaer’ was gevestigd in het pand Limbrichterstraat 29. Uitbaatsters waren Frans Karel Schiffeler (Sittard 1819-1893), zijn zoon Jan Hubert (Sittard 1847-1915) en zijn dochters Hubertina Francisca (Sittard 1845-1905) en Maria Hubertina (Sittard 1855-1928). Hubertina Francisca trouwde in 1895 met een broer van de dichter Charles Beltjens; zie VI, noot 10.
Over Charles Beltjens schreef Felix Rutten in zijn derde versie van hoofdstuk II: ‘En met deze stadgenoot, die gewoonlijk te Parijs verbleef, was vader vol bewondering bevriend geweest.’ Een afzonderlijk artikel, Sittard en Verona, wijdde hij aan de dichter in Maasland 17 (1969-1970) 14-19. Zie ook: Peter J.A. Nissen, Charles Beltjens (1832-1890), in: Sittardse cultuurdragers, 148-158. Voor de gedichten van Charles Beltjens, zie: A. Janssen (ed.), Charles Beltjens (1832-1890), Poésies. Met inleidingen door Peter J.A. Nissen en Wiel Kusters (Sittard 1995).
eind8
Felix Rutten beschreef De tocht naar Heppenaert in: Maasland 17 (1969-1970) 203-205.
eind9
De Zuid-Duitse priester S.A. Kneipp (1821-1897) oogstte roem met de door hem ontwikkelde waterkuur en met zijn ideeën over een natuurlijke leefwijze. In Heerlen werd de methode-Kneipp met veel succes toegepast door broeder Aloysius (1854-1942).
Zie ook: IX, pag. 161; Marcel M.J. Put en Mark van Dijk, 2000 jaar Heerlen; van Romeinse nederzetting tot moderne stad (Heerlen 1998) 216-218.
eind10
‘Rijtuigverhuurder Martens’ was Paul Jozef (Jos.) Martens, landbouwer, stalhouder en rijtuigenverhuurder (Oirsbeek 1843 - Sittard 1913).
eind11
De spoorlijn Sittard-Heerlen-Herzogenrath werd geopend op 30 april 1896.
eind12
‘pastoorsbier’: bier van betere kwaliteit.
eind13
‘Roeping’, m.a.w. de ambitie om priester te worden, kan een niet minder belangrijke reden geweest zijn voor de plaatsing van Martin Rutten op Saint-Roch. De instelling was immers exclusief opgericht als kleinseminarie en gehuisvest in de gebouwen van het vroegere klooster van Bernardfagne. (gemeente Ferrières, 40 km ten zuiden van Luik).
eind14
Het kleinseminarie dat de Luikse bisschop mgr. Cornelis van Bommel in 1831 gevestigd had in Rolduc, werd, na de scheiding van Belgisch- en Nederlands-Limburg, in 1843 naar Sint-Truiden verplaatst. Verscheidene Nederlands-Limburgse studenten verhuisden toen mee en vervolgden hun priesteropleiding in België, eerst in Sint-Truiden, daarna aan het grootseminarie in Luik (Felix Rutten vergist zich, als hij aan Sint-Truiden ook een grootseminarie toekent). Later, in de tweede helft van de negentiende eeuw, zouden nog en zestigtal Nederlands-Limburgers voorzien in het maar niet afnemende priestertekort van het bisdom Luik. De helft van hen ontving de priesterwijding in Luik, de andere helft in Roermond. Zie: A.P.J. Jacobs, Limburgse priesters in het bisdom Luik, in: Religie aan de grens. Aspecten van de Limburgse kerkgeschiedenis (Delft 1997) 125-141.
eind15
Over Nicolaas Reubsaet schreef Felix Rutten onder de titel Schooiersjongen uit Sittard werd Hertog van Camposelice in: Limburg Vandaag 2 (1970-1971) nummer 10, 55-58.
Zie ook: Math. Vleeshouwers, Nicolaas Reubsaet (1843-1887), in: Sittardse cultuurdragers, 160-189.
eind16
Victor Hugo (1802-1885) was dertig jaar ouder dan ‘son fils’ Charles Beltjens. André van Hasselt (Maastricht 1805 - St. Joost-ten-Node bij Brussel 1874) was eveneens bevriend met Victor Hugo. Carel Smulders (Maastricht 1863 - Luik 1934) was maar twee decennia ouder dan Felix Rutten.
eind17
In gewoon Nederlands: vrije entree tot het terrein om te helpen bij het opblazen van de ballon.
eind18
Dr. Reinier Corten (Geverik-Beek 1844 - Maastricht 1909) was directeur van Rolduc van 1893 tot zijn plotselinge dood op 25 augustus 1909.
eind19
populace: bevolkingsgroep; foule: menigte; fourrures: bontmantels; légumes: groenten; laitage: zuivel; bobèches: druipschaaltjes; quincailleries: ijzerwaren; fourgon: goederenwagen; char à bancs: janplezier, tentwagen; ménage à trois: driehoeksverhouding; panier percé: verkwister; jeux de mains, jeux de vilains: van mallen komt vallen, of: handjesspel, katjesspel.
eind20
Voor Lamartine en Hugo, zie de noten 22, resp. 16.
eind21
De priesters Jacques-Bénigne Bossuet (1627-1704) en Louis Bourdaloue s.j. (1632-1704) waren geniale kanselredenaars. Charles Rollin (1661-1741) en Charles de Montalembert (1810-1870) waren geschiedschrijvers. De eerste publiceerde onder meet een Histoire ancienne (12 delen, 1730-1738) en een niet geheel voltooide Histoire romaine (9 delen, 1738 vlg.). Deze werken werden in 1846-1849, resp. 1862 in Parijs herdrukt. De Montalembert hoort tot de grote historiografen van de negentiende eeuw. Zijn Vie de Sainte Elisabeth de Hongrie, duchesse de Thuringe (1207-1231) verscheen in 1836.
eind22
Frits R. Coers (1867-1938) bezorgde in de jaren 1897-1902 het Liederboek van Groot-Nederland in vier delen. Het grote succes van deze uitgave leidde in 1904 tot de oprichting van de vereniging ‘Het Nederlandsche Lied’, die in de daaropvolgende decennia ongeveer 250 bundels Nederlandse liederen, met pianobegeleiding, zou doen verschijnen. Zie: J. Pollman, Ons eigen volkslied (Amsterdam 1935) 192-199.
Alphonse de Lamartine (1790-1869) publiceerde in 1820, resp. 1823 de dichtbundels Méditations poétiques en Nouvelles méditations poétiques. Het gedicht ‘Le Cor’ van Alfred de Vigny (1797-1863) staat in de bundel Poèmes antiques et modernes (vermeerde editie 1826).
eind23
Het refrein van het ‘Limburgsch Volkslied’, dat zijn première beleefde bij het bezoek van gouverneur P.J.A. van der Does de Willebois (1816-1892) aan Rolduc op 26 oktober 1857, luidt: ‘'k Groet u, erfdeel onzer vaderen, / Limburg, heil'ge moedergrond! / 'k Groet u! vlekkeloos door de aderen / Stroomt uw edel bloed mij rond.’ De tekst was gewrocht door Willem Everts (1827-1900), die in de periode 1868-1893 directeur van Rolduc was. De muziek, maar ook het initiatief tot het maken van het lied, waren van Bernard Pothast (1824-1904). Felix Rutten put duidelijk uit zijn herinnering en citeert zodoende niet correct. De ‘klaterende, schone Maas’ komt voor in de tweede strofe, waarvan de regels 1 en 3 luiden: ‘Schoone Maas, ik groet uw wateren; (.....) o!
Welluidend is uw klateren.’ Zie: P.A.M. Geurts, Een Limburgsch Volkslied uit 1857, in: De Maasgouw 110 (1991) 59-66. Voor Bernard Pothast, zie: VII, noot 27.
eind24
Dit volksgezegde is niet opgenomen in de Sittardse woordenboeken van L. van der Heijden, Zittesjen A.B.C. (Sittard 1927) en van P.J.G. Schelberg, Woordenboek van het Sittards dialect, met folkloristische aantekeningen (Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur 40; vierde druk, Amsterdam 1993). De ‘vertaling’ zou kunnen zijn: Wie dat zegt, heeft ‘haoze’ aan (m.a.w. zo iemand is maar gewoontjes); ú spreekt toch ook niet over ‘Strümpfe’? Soortgelijke uitingen die het Frans spreken parodiëren, hoort men ook in Roermond (‘Allez chercher d'n aajen ummer, le cheval haet dors’) en Maastricht (‘Kisdedie 'n ossevot, parle ma de kluntsjes’; ‘Qu'est-ce que vous d'n awwen ummer’).
eind25
Deze zin is later door Felix Rutten bijgeschreven.
Over zijn voorgeslacht schrijft Felix uitvoerig in zijn brief aan archivaris Offermans d.d. 2 april 1963: ‘Het voorgeslacht interesseert me niet; wél van moederskant. Haar ouders heb ik niet gekend. Haar vader moet een stille peinzer geweest zijn, met dichterlijke aard: koopman tegen wil en dank, stel ik me voor. Een zuster van mijn moeder was 'n echte romantica, die er 'n dagboek op nahield, en las, en gereisd had; vertelde aardig, en sprak duits en frans heel goed. Wij hielden erg veel van elkaar.
Mijn grootmoeder van moederszijde stamde af van Fransen, waarvan de vader een betrekking moet gehad hebben aan het hof van Louis XVI. Als boeren verkleed, vluchtten deze (na het afscheid van de koning en Marie Antoinette bijgewoond te hebben), uit Parijs, met alleen maar 'n kistje juwelen, die in 'n kerk te Venlo terecht gekomen zijn als ex-voto, nadat hun dochter Mimmi van blindheid genezen was. De vader zou Tronquet geheten hebben; Mimmi had in Parijs nog “gouden schoentjes” gedragen.... Aldus het romantisch verhaal van mijn moeder, die goed vertelde. Ik ben helemaal het “kind van mijn moeder” geweest, op wie ik leek. Van mijn vader heb ik alleen maar 'n paar eigenschappen. Jules is 'n Rutten, ook van gelijkenis.’
Meer over de romantische zuster van moeder: III, noot 17.
eind26
Het gezin Imkamp telde zeven kinderen. Felix's moeder was niet de jongste, maar de op één na jongste. Voor genealogische gegevens over de familie Imkamp, zie: E.M.A.H. Delhougne, Genealogieën van Roermondse geslachten I (Maastricht 1956) 103-106. In dit hoofdstuk worden genoemd: Felix' moeder (Treesje): Theresia Maria Hubertina Imkamp (Roermond 20 september 1854 - Sittard 28 januari 1917), en zijn grootouders: Hendrik Christiaan Imkamp (Schaag gem. Breyell 10 oktober 1810 - Roermond 23 april 1879) en Catherine Hubertine Lemmen (Roermond 13 oktober 1817 - Roermond 21 januari 1878).
eind27
Op deze plaats schrapte Felix Rutten de volgende zin: ‘Vader is een hartstochtelijk natuurliefhebber geweest, die zijn klanten in de omgeving te voet bezocht, hoogstens, bij verdere afstand, met een huurkoets, tot hij, vijftig jaar geworden, leerde fietsen, tot schrik, ontsteltenis en tranen van moeder, die haar man daartoe te oud vond.’
eind28
De Krankenwal is de tegenwoordige Minderbroederssingel / Roersingel. Hier werden in de negentiende eeuw op de oude vestinggronden bomen gepland en ‘wandelingen’ aangelegd. Zie: J.A. Kuylaars, Publieke werken in lateren tijd, in: Gedenkboek Roermond (Roermond 1932) 382-383.
eind29
Voor informatie over de ‘putten’, zie: G.H.A. Venner, De putten van Roermond, in: PSHAL 126 (1990) 51-110.
De vele standen van Roermond zijn een begrip geworden. Zelfs na de dood waren er niet alle mensen gelijk. Zie: Maurice Heemels, Zeven redenen voor uniciteit: de begraafplaats ‘Nabij de Kapel in 't Zand’, in: Spiegel van Roermond (Roermond 2002) 43-50.
eind30
Hoewel Theresia Maria Hubertina Imkamp pas op 30 november 1882 in het bevolkingsregister van Sittard werd ingeschreven, is ze waarschijnlijk direct na haar huwelijk op 6 september 1881 verhuisd naar Sittard, waar ze op 13 juli 1882, in het pand aan de Markt nr. 31 Felix ter wereld bracht.
eind31
‘... haar het stof van de schoenen wiste’: In zijn schrijven aan Felix Rutten d.d. 2 maart 1967 merkt archivaris Offermans op: ‘sjoon pótse (...) dit kwam voor: als de bouwheer op de bouw kwam; als de halfe (de pachter) op het oogstland kwam; als de eigenaar van een “brikkewerk” op het werk kwam. Er moest steeds getrakteerd worden.’
eind32
De heer Theo Jöris deelde ons mee dat het zeer waarschijnlijk gaat om zijn overgrootvader Jan Leonard Jörissen (Sittard 1844-1922) die bij de vader van Felix als leerlooier werkzaam was en in de volksmond Naard heette. Zie: SASG, Coll. FR, inv. nr. 654, Terugblik 1880-1930, blad 6: ‘De jongen was toen al uitgezocht door vader om zijn latere huisknecht te zijn, de trouwe Nardus.’
eind33
De brand in de Christoffeltoren woedde op 20 mei 1892.
eind34
Over Christiaan Imkamp en Hubertine Lemmen, zijn grootouders van moederskant, schreef Felix Rutten de vertelling Hónderd jaor trök, zie: Doe bleefs in mich, 141-149.
eind35
In derde versie van hoofdstuk II formuleerde Felix Rutten dit aldus: ‘Vader debatteerde over wat hij noemde “die vervloekte grens”, die hem het leven lastig maakte, en een gemeentebestuur dat geen scholen bouwde, waar zulk 'n behoefte aan was. Moeder vertelde. Daarbij was de bruidsreis langs de Rijn een rijke bron.’
eind36
De Sprookjes van Moeder de Gans (1697) zijn geschreven door Charles Perrault (1628-1703). De populaire boekillustrator Gustave Doré leefde van 1832 tot 1883. Zie oak: VIII, noot 4.
eind37
La porteuse de pain (De brooddraagster) is een in 1884 gepubliceerde roman van Xavier de Montépin (1824-1902), waarin de strijd van een ten onrechte veroordeelde Franse weduwe tegen het haar aangedane onrecht beschreven wordt. Tot in onze tijd werd het boek herdrukt, bijvoorbeeld in een vertaling van T. Castelein (Antwerpen 1977) en in een bewerking van Albert van Hageland (Antwerpen 1980, Aartselaar 1984). In een brief aan prof. Pierre Brachin, gedateerd ‘Rome, Pasen 1955’, schrijft Felix Rutten over zijn kennismaking met De brooddraagster, dat zijn vader ‘een abonnement nam op de Gazette de Liège, die gezochte feuilletons bevatte (La Porteuse de pain). Mijn vader wilde dat ik deze zou lezen en las ze samen met mij.’ (Letterkundig Museum, Den Haag, R 875 B1). Deze verklaring lijkt ons minder geloofwaardig dan Felix' mededeling in Terugblik, dat hij het verhaal over de brooddraagster uit de mond van zijn moeder hoorde.
eind38
Voor deze spontane verliefdendans van Felix' ouders op de Wehrerweg, zie ook: Felix Rutten, Luuj en laeve oet awd Zitterd (Sittard 1993) 27 (‘Mien Aauwesj’). Deze bundel bevat jeugdherinneringen in dichtvorm, die oorspronkelijk verschenen in het Limburgs Dagblad in de jaren 1956-1958. In Terugblik wordt een aantal daarvan opnieuw verteld.
eind39
antimakassar: kleedje dat over de rugleuning van stoelen of canapés gehangen wordt en oorspronkelijk diende om die tegen de makassar-olie in het haar te beschermen. pluche en chénille: hoogpolige stof met rupsvormige oplegsels.
maquartboeket: boeket van gedroogde bloemen en grassen, zo genoemd naar de Oostenrijkse schilder Hans Makart (1840-1884).
eind40
In eerste instantie schreef Felix Rutten hier: ‘Zelden ging vader wel 's ergens een potje bier drinken en dan nog meest op aandringen van moeder, ‘om 's wat mensen te zien’. Hij rookte, als er geen gasten waren, eens per week een sigaar, en dan bij voorkeur op zondag. Maar als het enigszins mogelijk was, werd er dagelijks gewandeld.’
eind41
Deze drie dames waren: Maria Hubertina Breuning (Jüchen 1849 - Sittard 1894), Anna Hubertina Breuning (Gangelt 1850 - Sittard 1934) en Paula Catherina Hubertine Louisa Breuning (Havert 1854 - Sittard 1926). Zij woonden in de Putstraat op nummer 21. Anna (als ‘magazijnmeesteresse’ en bestuurslid) en Paula waren actief in de vereniging Sint-Elisabeth te Sittard, die in 1896 was opgericht om behoeftige kraamvrouwen hulp en steun te verlenen. Felix' moeder was vice-voorzitter van de vereniging. Zie: A.E.L. Jonkergouw, Sittard Limburgse Stad, periode 1815 tot 1920 (Sittard 1978) 126; SASG, archief Parochie St. Petrus en St. Michiel te Sittard: notulen van de vergaderingen van de St. Elisabethvereniging 1896-1902.
eind42
In eerste instantie schreef Felix Rutten: ‘... werkzaam bij de winterhulp voor behoeftigen’. Met de wijziging gaf hij gevolg aan de suggestie van archivaris Offermans om het politiekgevoelige ‘winterhulp’ te schrappen.
eind43
Het betreft waarschijnlijk N.N. Breuning die op 13 mei 1911 als lector Nieuwhoogduits aan de universiteit van Groningen zijn inaugurale toespraak hield, getiteld: Zur Faustphilologie. Vortrag gehalten bei der Eröffnung seiner Vorlesungen über neuhochdeutsche Sprache und Litteratur... (Groningen 1911). Zie ook: J. Huizinga, Geschiedenis der universiteit (te Groningen) gedurende de derde eeuw van haar bestaan, 1814-1914, in: Verzamelde werken VIII (Haarlem 1951) 309.
eind44
In zijn brief aan archivaris Offermans d.d. 2 april 1967 noteert Felix Rutten: ‘Kerstboom, te Sittard ingevoerd door bankier Breuning, met Duitse echtgenote.’ Bankier Martin Joseph Breuning, afkomstig uit Zellingen, was in 1847 getrouwd met Elise Jörissen uit Millen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken