Het sieraad der geestelijke bruiloft

[p. 168]

Hoofdstuk LXII
Hoe wij God moeten ontmoeten in al onze werken

NU verstaat, hoe wij in elk werk God moeten ontmoeten, en toenemen in meerdere gelijkendheid, en het edelere bezitten van de genietende eenheid. Ieder goed werk, hoe klein dat ook is, dat met minne en met oprechte eenvoudige meeninge wordt gedragen tot God, verdient meerdere gelijkendheid en eeuwig leven in God. De eenvoudige meening trekt de verspreide krachten te zamen tot eenheid des geestes, en voegt den geest in God. De eenvuldige meening is einde en begin en sieraad van alle deugden. De eenvuldige meening offert aan God lof en eer en alle deugden; en zij leidt en doorgaat zich zelve en alle hemelen en alle dingen, en zij vindt God in den enkelvoudigen grond van haar zelve. Die meening is eenvuldig, welke niets meent dan God, en alle dingen te ordenen naar God. De eenvuldige meening verdrijft geveinsdheid en dubbelzinnigheid; en de mensch moet ze houden en beoefenen in al zijn werken boven alle dingen; want zij houdt den mensch in Gods tegenwoordigheid klaar van verstand, sterk in deugden en vrij van vreemde vreeze, beiden hier en op den dag des oordeels. De eenvuldige meening, dat is het simpele oog, waar Christus van spreekt, dat geheel het lichaam, dat wil zeggen alle des menschen werken en al zijn leven, lichtend houdt en puur van zonden. De eenvuldige meening, dat is des geestes inwendig verlichte minnelijke neiging: zij is het fondement van alle geestelijkheid; zij houdt in zich besloten geloof, hoop en liefde; want zij ver-

[p. 169]

trouwt op God, en zij is Hem getrouw. Zij treedt de natuur onder den voet, en zij maakt vrede, en zij verdrijft het morren des geestes en zij houdt levend alle deugden. En zij geeft vrede, hoop en moed tot God, beiden hier en voor het oordeel Gods.

Aldus moeten wij wonen in eenheid des geestes, in genade en in gelijkendheid, en altoos God ontmoeten door middel van de deugden, en Hem offeren al ons leven en al onze werken in eenvuldige meening: zoo worden wij ieder uur in elk werk gelijkender. En door den grond der eenvuldige meening leiden wij onszelf en ontmoeten God zonder middel, en rusten met hem in den grond der enkelvoudigheid: daar bezitten wij het erf, dat ons bereid is van eeuwigheid. Aller geesten leven en deugdelijk werken bestaat in gelijkendheid met eenvuldige meening en al hun hoogste uitrusten in enkelvoudigheid boven alle gelijkendheid. Nochthans overtreft iedere geest den anderen in deugden en in gelijkendheid, en bezit zijn eigen wezen in zich zelven naar zijne edelheid. En God is aan ieder genoeg in het bizonder, en ieder zoekt God in den grond van zijn geest naar de mate zijner minne, beiden hier en in der eeuwigheid.