Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
Afbeelding van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakelToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.75 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel

(1858)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vander mitren des oversten priesters. C. LV.

7Dat leste ornament des oversten priesters dat was die 8cierheit sijns hoets, ene ghemeine mitre van bysse, die 9ieghewelc priestere van noede moeste hebben in den dienste 10ons Heren. Ende hier op was ene andre ghenaeit van jacincter 11varuwen, ende die was ront opgaende, ende ghinc scaerp 12te nieute uteGa naar voetnoot(2), ghelijc der mitren ons oversten bisscobs des 13Paeus. Ghi wet wel dat wi hier vore, in den vierden orna- 14mente, den vrien wille ghelijcten den hoefde; ende hoe dat 15eles priesters vriheit met allen rechteGa naar voetnoot(3) soude sijn bloet, 16onverbeelt, ende sonder sorghe, ende Gode gheheelGa naar voetnoot(4). Dit 17es die mitre van bysse der puerheit, die elken priestere van 18rechte toe behoert. Die andere mitre van jacincte, die op 19dese ghenaeit was, hier mede verstaen wi enen vrien 20hemelschen opganc in overnaturleken lichte, die soe scarp 21ende soe hoghe es, dat die scarpheit ende die hoecheit 22onthoeget allen ghesichtenGa naar voetnoot(5). Ende hi es jacinctinen, dat es

[pagina 235]
[p. 235]

1hemelvaruwech, want hi maect hemelsch al onse wandelinghe 2van buten ende van binnenGa naar voetnoot(1). Ende hi es ront opgaende, 3want hi en heeft ghenen commer, noch onlede met 4niemeneGa naar voetnoot(2), noch niemen met heme: nochtan es hi ene 5verborghene cierheit, ende ·j· principale beghin van allen 6doechden. Dese ronde mitre Aarons des oversten priesters 7was omvaen met enen ringhe van goude, ende die was 8ghemaect van drien ordenen, dat es van drien ringhen te 9gadere ghevoecht alse ·j· rinc. Ende hier op stonden bloemen 10van goude, alse wedewende bloemenGa naar voetnoot(3).

11Met desen drievuldeghen ringhen van goude verstaen 12wi ene drievoldeghe minne, die altoes regneren sal in 13den vrien opganghe ieghewelcs prelaets ende ieghewelcs 14verlichs menschenGa naar voetnoot(4). Dese minne es in hare selven wese- 15leke minneGa naar voetnoot(5), ende si heeft omvaen den vrien hemelschen 16opganc met drien ordenen, ochte met drien manieren van 17minnen. Die ierste ordene es dat wi vrileke die ere Goods 18selen minnen ende begheren boven alle dinc; die andre

[pagina 236]
[p. 236]

1ordene es dat wi ertsche dinghe, na den gheriveGa naar voetnoot(1), selen 2vertien ende versmaden, van minnen, omme die ere Goods. 3Die derde ordene es dat wi sonder commer ochte bedructheit 4van hertenGa naar voetnoot(2), ieghewelcs menschen salecheit selen beghe- 5ren ghelijc ons selfsGa naar voetnoot(3). Dit sijn drie ordenen, ochte drie 6guldene ringhe, die volmaken enen rinc, dat es ene vol- 7comene godleke minne, die ene fonteine es alre doechde. Op 8desen drivoldeghen rinc waren gheset ronde guldene bloe- 9men alse wedewende bloemen; ende elc rinc, in siere orde- 10nen, hadde sine bloemen sunderlinghe, die heme toe behoer- 11den: nochtan waest na der vergadertheitGa naar voetnoot(4) al ·j· rinc, ende 12ene maniere van bloemenGa naar voetnoot(5). Hier mede verstaen wi die 13vrie minleke werke die wi ufenen selen te Gode, ende tote 14ons selven, ende tote onsen evenkersten in die ere Goods. 15Hier eiert elke bloeme heren rinc, dat es elc were sinc 16ordene; nochtan eest al een rinc, dat es ene godleke minne, 17die sake ende orspronc es alre doechde.

18Boven dat vorehoede, in die openheit des hoetsGa naar voetnoot(6), daer 19stont ene bloeme van goude, alsoe groet alse eens menschen 20vingher, ghemaect alse ·j· gulden croenken, ghelijc eenre 21bloemen die vast op belsem cruutGa naar voetnoot(7). Hier mede verstaen 22wi dat inwerken des heilechs Gheests, dat ene cierheit es al 23onser vriheit; want alse dit inwerken wert gheenecht ende 24mechtech onser vriheitGa naar voetnoot(8), soe draghe wi dat guldene croen-

[pagina 237]
[p. 237]

1ken, dat ons vri behout, ende op gherecht te Gode, ende 2ghesiert met allen doechden. Boven dese guldene bloemen, al 3ommegaens die mitre, tote in here hoechste hoecheitGa naar voetnoot(1), soe 4stonden ronde knoppe van goude, boven met scarpen tacken 5ghemaect, na die maniere van garnaten appelenGa naar voetnoot(2). Hier 6mede proeven wi dat alle die goede werke, die wi vrileke met 7eenvuldegher meininghen boven ons selven Gode gheoffert 8hebben, dat sijn guldene garnate appele, die boven hebben 9scarpe doerne van goude, dat sijn vrie overghevene in min- 10nenGa naar voetnoot(3). Dese hebben Gode verwonnen, ende soe diepe 11ghewont in werdegher minnen, dat hi ons vrileke wilt sijn 12al dat hi es, ende al dat hi heeft. Ende alsoe verre alse wi 13met werdecheiden in vrien hemelschen opganghe ons selven 14leden sijnGa naar voetnoot(4), alsoe vele hebben wi Gode gheoffert ons 15selven ende onse werke; ende alsoe vele hebbe wi ghewon- 16nen: ende dat es onse eighene scat, die onsen opganc in der 17vriheit eweleke cieren sal. Ende hieromme sal ieghewelc 18regneren, ende heme verbliden na mate sijns overghevens 19ende na maniere sijnre werdecheit.

voetnoot(2)
Sur. supernè in acutissimum desinens cacumen.
voetnoot(3)
Sur. jure meritoque.
voetnoot(4)
Sur. ac Deo totam et omnino deditam esse debeat.
voetnoot(5)
Sur. adspectus omnes excedat ac superet. Het verbum is intransitief gebruikt met den dativus.
voetnoot(1)
Sur. omnem nostram conversationem et internam et externam.
voetnoot(2)
Sur. eò quòd nulla neque occupatione neque cura cuiquam adstrictus est. In deze vertaling zyn de termen verwisseld. Onlede is zoo veel als onledigheid, bezigheid, drukte. Zie Dr De Vries in De Jagers Taalkundig Magazijn, IV, blz. 54, vlg.
voetnoot(3)
Het woord wedewende, of gelyk in D staet wederwende, anders wede of wederwinde, beteekent klimop, in 't latyn hedera. Kiliaen heeft wedewinde. Huydecoper geeft er voorbeelden van in zyne Proeve, II, bl. 102, alwaer Lelyveld pleit voor de spelling weder-wind, zeggende dat die naem aen het klimop kan gegeven zyn, omdat het de hutten, waeraen het groeit, weder, dat is tegen den wind beschut. Daerentegen komt alleen wedewind voor in de Gestachtlijst van Bilderdijk, die het woord afleidt van het heen en weêr windend omslingeren.
Ons handschrift C heeft niet wedewende, maer weghebrede bloemen, by Surius te regt vertaeld door flores aurei plantagini similes. Zie Kiliaen op het woord weghbree, by Bilderdijk weegbree, by Dodonaeus, wechbre.
voetnoot(4)
Sur. quae in cujustibet tum praelati, tum illuminati hominis libero asscensu dominium sibi semper vindicare debeat.
voetnoot(5)
Sur. essentialis charitas est.
voetnoot(1)
Sur. quantùm ad commodum et delectationem attinet.
voetnoot(2)
Sur. absque cura vel pressura cordis.
voetnoot(3)
Sur. aequè ut nostram.
voetnoot(4)
Sur. ita tamen, ut conjunctim, non nisi unus circulus.
voetnoot(5)
Sur. eademque florum ratio videretur.
voetnoot(6)
B. des hodes. Sur. A fronte verò supernè.
voetnoot(7)
B. belsencrwt. C. kwalyk bessemcruut. De schryver meent bilsenkruid, in 't latyn Hyoscyamus, gelyk het ook door Surius vertaeld is.
voetnoot(8)
Sur. cum libera voluntate nastra conjunqitur, eique dominatur.
voetnoot(1)
Sur. ex omni parte in circuitu ad supremum usque verticem.
voetnoot(2)
Sur. mâlagranata aurea, seu nodi figura mâlorum punicorum, cum spinosis extremitatibus suis fabrefacta.
voetnoot(3)
Sur. liberae ex amore resignationes.
voetnoot(4)
Sur. Et quatenùs quidem.... nosipsos cum reverentia excessimus

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken