Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
Afbeelding van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen gheloveToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza
poëzie

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

(1860)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vander Penitencien. C. XII.

8Velen luden dunct dat si dan grote penitencie doen, als si 9grote werke van buten werken, als vasten, waken en̄ anders 10des ghelijcs, dat peniteneie heetGa naar voetnoot(3). Die alre ghewarichste 11ende beste penitencie, en̄ daermen alre hoechste mede comt 12tot Gode, dat is dat die mensche hebbe enen ghewarigen 13toekeer tot Gode, dat is tot allen dogeden om Gode, en̄ 14eenen volcomen aſkeer van allen dien dat hi bekent dat jegen 15Gode is, en̄ des nemmermeer te willen doen, om gheen 16dine dat ghescien mocht in tijt of in ewicheit; en̄ dan cen 17gans betrouwen te hebben op die goetheit Gods, dat hi ons 18eweliken sal helpen: want sonder die hulpe Gods, soe en 19vermoghen wi niet, noch en willen; en̄ hi saelt gaerne doen. 20Ende desen toekeer sal hi hebben in eenre onbewegheliker 21minnen tot sinen ghetrouwen vrient, die alsoe ghetrouwe is 22dat hi nieman ontgaen en mach, noch nie en dede, dies hem

[pagina 106]
[p. 106]

1betruwedeGa naar voetnoot(1); en̄Ga naar voetnoot(2) enen bernenden ernst en̄ eenpaerlike 2oefeninghe Gode te danken, dat hine ghespaert heeſt in sinen 3sonden, en̄ hem sine gracie ghegeven heeſt dat hem 4sine sonden leet sijn, en̄ dat hise nemmermeer gheen doen 5en wille; en̄ dat alsoe menich mensche sal ewelic verdoemt 6sijn, die veel min misdaen heeſt, en̄ die licht hebbeliker 7was ter gracien Gods, dan hi is. Niet dat ic wil segghen dat God 8is een uutnemer der personen; want God en mach nieman 9onrecht doen; mer alsoe hijt doet, alsoe ist sonder twivel 10alre beste. Want die hi sijn gracie niet en gheeſt overnatuerlic, 11dat is haer scout, want si hebbens wel verdient, en̄ sy 12en connen hem niet beclaghen. Ende dien hise ghevet, die en 13moghen hem niet beroemen dat sijs verdient hebben, want 14si ontſaense van genaden. Mer waer om dat hise den enen 15geeſt ende den anderen niet, dat en hoert nieman toe tondersoeken; 16want sijn vondenisseGa naar voetnoot(3) sijn onbegripelicGa naar voetnoot(4); mer 17dat is ganselic te behouden, dat hi nieman onrecht en doet. 18En̄ in welken werke dat ghiGa naar voetnoot(5) die goedertierenheit Gods 19naerre ghevoelt en̄ smaect, en̄ hebbeliker maectGa naar voetnoot(6) uwer sonden 20te claghen en̄ te weghen, en̄ Gods naerder te betruwen, 21dien werken volghetGa naar voetnoot(7). En̄ alsoc veel als ghi dier werken 22meer ende meer doet, recht alsoe vele doedi ghewarigher 23penitencie. Want dat is ghewarighe penitencie, die goetheit 24Gods groet te weghen en̄ sine trouwe tot ons, en̄ ons selven 25in groter onweerden te hebben, en̄ onse werken cleine te

[pagina 107]
[p. 107]

1rekenen; en̄ dat wy qualiken weert sijn dat ons God soe goedertieren 2gheweest heeſt, ende noch is; en̄ dat wi dat minste 3goet nemmermeer en sellen mogen geantwoerdenGa naar voetnoot(1), en̄ dat 4wi niet alleen ghebrcken in die grondeloese trouwe die hi 5tot ons heeſt, mer oec in die ontrouwe die wi tot hem waert 6ghehadt hebben. 7En̄ aldus soe sellen wi clein weghen dat wi doen moghen 8en̄ dat wi doen, ja al moghen wi doen dat alle creaturen ye 9ghededen; en̄ groet wegen dat ons ontblijftGa naar voetnoot(2). En̄ aldus soe 10sellen wi altoes ernstelic bliven Gode te hebben in weerdichheden, 11en̄ ons in onweerdicheden. 12En̄ ghi selt weten, dat gheen oeſeninghe hebbeliker en is 13die sonden mede of te doen noch die pine te minren, dan 14dese. Ja wel mocht die mensche in corter stont hem selven 15alsoe crachtelike keren van allen sonden, met alsoe ghewarighen 16mishaghen en̄ onweerdicheden sijns selfs, ter ewigher 17eren Gods: al hadde hi alsoe veel sonden ghedaen als alle 18menschen ye ghededen van Adams tide, en̄ emmermeer 19ghescien sellen, dat hem alle die gheheel vergheven worden 20en̄ oec die pine: ja, al storve hy staphans, hi voere voer dat 21aenscijn Gods. Want gheen quaetheit en mach verweghen 22dat minste punt vander goetheit Gods, in dien datmen een 23gans betrouwen hadde te hem. Want een ghewarich betrouwen 24te Gode weert en̄ een ghewarich mishaghen tot ons 25selven, is die weerste scat en̄ dat edelste juweel mede te copen 26en̄ te vercrighen al datmen begheert en̄ begheren mach, 27ende meer dan men begheren mach, dat ewich isGa naar voetnoot(3). Want

[pagina 108]
[p. 108]

1doer dat juweel en mach hem God niet onthouden, hy en 2moet gheven al dat hi hegheertGa naar voetnoot(1); want hi is gheraect op 3die side daer hi hem niet gheweren en can. 4Dit mishaghen sijns selſs, met enen nerstighen wille nemmermeer 5sonde te doene, en̄ met enen ghewarighen betrouwen 6te Gode, dat is ghewarighe penitencie. En̄ dese ghewarighe 7penitencie comt sonderlinghe alre volcomenste den 8mensche toe, dat hi hem kere toten weerden liden ons Heren 9Jhesu Christi, en̄ dat hi sijn bitter martelie, en̄ sijn scandelike 10doot, en̄ al sijn leven dat vol trouwen was, in hem trecke 11soe hi naest can en̄ mach, ende niet alleen wat hi ghedaen 12heeſt, mer oec wat hi is: en̄ dat hijt al, van trouwen, om 13sinen wille, ghedaen heeſt, als hier dicwijl te voren ghetoent 14isGa naar voetnoot(2). Daer om en derſ ic daer toe niet veel meer segghen, 15want ic duchte dat yemanne verdrieten mochte; mer om dat 16die materie soe minlic is en̄ soe glorioes, soe ist lustelic daer 17aſ te spreken. En̄ oec ist te verwonderen hoe datmens een 18oghenblic vergheten mach, of dat men yewers elder of ghespreken 19mach, dan te aensien sijn hoecheit en̄ sijn trouwe, 20en̄ onse cleinheit en̄ ontrouwe. Want het is die orbaerlicste 21oefeninghe saen te comen tot enen mishaghen der sonden, 22en̄ al dat ongheordent is. Want Christus sprac eens tot enen 23gheesteliken persoen ende seyde, als ic hebbe ghehoirt, dat 24hem alsoe wel behaghet datmen sijn doghen overdenke met 25compassien en̄ met ernstighen oefeninghen, dat hem dunct 26dat die sijn doghen alsoe overdenct, dat hi meer heeſt gedaen 27om sinen wille, dan om sinen willeGa naar voetnoot(3).

[pagina 109]
[p. 109]

1Laet ons dan gherne oefenen dat doghen ons Heren en̄ 2meere die trouwe, dan dat hi gheleden heeft. Oec sal die 3mensche een ghewoenheit in hem maken dat hi in alle sijn 4werken verbeelden sal in die trouwe, en̄ in dat leven, en̄ in 5die werken ons lieſs Heren Jhesu Christi, in allen sinen 6doen en̄ latenGa naar voetnoot(1); en̄ oec als hi self in liden ende in doghen 7is, dat hi alle tijt peinse en̄ neme in sijnre herten (soe wat 8hem voir comt): ‘Lieve ghetrouwe vrient, alsoe ghijt hebt 9ghemeent en̄ ghewilt ewelic, eer ic mensche wart, soe 10ghescie uwen liefsten wille mit my; want uwen liefsten 11wille heb ic liever dan wenschen inder ewicheitGa naar voetnoot(2).’ 12Die beste penitencie is dan te hebben een verheven ghemoede 13van allen dinghen, en̄ dat te mael in GodeGa naar voetnoot(3). In welken 14werken dat ghy des alre meest hebben moecht, dat were 15doet alre liefsteGa naar voetnoot(4) en̄ vrilicsteGa naar voetnoot(5). En̄ ist dat u enich uutwendich 16werc hier toe hindert, het si vasten oft grote penitencie, 17dat laet vriliken sonder alle sorghe, en̄ en waent niet dat ghi 18daer mede versumet enighe penitencie; mer merkt harde 19nauwe dat ghi u selven daer in niet en soect. Want altoes ist 20sekereGa naar voetnoot(6) den wech te volghen die Christus ende die heylighen 21voir ghegaen hebben. Mer die soe teder ware of so 22crane, dat hijt niet wel ghedoen en conste, dat hijt dan 23vriliken late ter eeren Gods. Want God en siet niet alleen 24aen welc die werke sijn, mer meer welc die minne en̄ die

[pagina 110]
[p. 110]

1weerdicheit en̄ ghemoede is inden werkenGa naar voetnoot(1); want hem en 2is alsoc veel niet om onse werke, als om onse ghemoede en̄ 3minne en̄ meinen in allen onsen werkenGa naar voetnoot(2). Want dat wi hem 4alleen minnen en̄ meynen in alle onse werken, dat is dat hi 5boven al van ons begeert. Want Sinte Augustijn seit dat hi 6harde ghierich is, die hem met Gode niet en laet ghenoeghenGa naar voetnoot(3). 7Want in Gode vintmen meer dan men ghevaten can 8ende verstaen mach vander rijcheit Gods: dats als een punt 9van eenre naelde jeghen al dat ghescapen is, ende minderGa naar voetnoot(4), 10want die rijcheit Gods is sonder mate. Alle uwe werken 11sellen daer mede gheloent sijn ende gheprijst, datse God 12weetGa naar voetnoot(5). Want dat hi niet en weet, dat sal ewelie vergheten 13sijn, niet na wise der wrakenGa naar voetnoot(6). Want dat God niet en weet 14met goedertierenheden te lonen, dat weet hi met gherechticheden 15te wreken. En̄ alsoe si u ghenoech in tijt en̄ in 16ewicheit, ende in allen uwen werken, dat ghi hem alleen 17meent ende mint. Ende oec hoe ghiGa naar voetnoot(7) Gode ledichliker en̄ 18eenvoudigher meent en̄ mint, soe alle uwe werken volcomeliker 19al uwe sonden boeten. 20Oec moechdi peinsen dat God was een ghemeen Verlosser 21alle der werelt: en̄ daer aſ bin ic hem meer dancs sculdich, 22dan of hi my alleen verlost hadde; want van elken mensce 23dien hi verlost heeſt, soe sal ic een ewighe vroude ontſaen

[pagina 111]
[p. 111]

1en̄ enen ewigen smaec hebben. Want van elken love dat hi 2Gode loven sal, soe sal ic my verbliden: want het sal ons 3herde wel smaken dat hi gheloeſt wert dien wi minnen; en̄ 4soemen meer loeſt, soe ons bet smaken sal. Ende datGa naar voetnoot(1) hi 5oec es een verlosser en̄ een ghesontmakerGa naar voetnoot(2) alles gheensGa naar voetnoot(3) 6dat ghi in sonden aen u verderſt hebtGa naar voetnoot(4). Ende daerom, 7geeſt u geheel Gode, en̄ laet hem doen wat hi wil met u: hi 8sal al dat vermaken dat ghi verderſt hebt. En̄ want ghy overmits 9sonde hebt verderſt al dat aen u is, herte en̄ syn, 10lichaem ende cracht, lijſ ende siele, daer om vliet in hem, 11in welken dat gheen ghebrec en is, ende daer alle goet in is, 12ende die u vele liever heeſt dan ghi u selven hebt, en̄ die u 13ghemint heeſt doe ghi u selven hate en̄ bederſde. En̄ doeGa naar voetnoot(5) 14hi u minde doe ghi hem contrarie waert en̄ onghehoirsam, 15vele mere moghedi hem betrouwen dat hi u minnen sal ende 16helpen, en̄ gheven u alle des u noot is, als ghi hem minnen 17wilt ende ghehoirsam sijn wilt. En̄ al hier toe doet dat ghi 18vermoghet na dat ghy bekent en̄ verstaet: soe doet ghi gewarighe 19penitencien.

voetnoot(3)
Sur. et id genus alia poenitentiae opera. De vertaler voegt hier by: Quae quidem dubium non est grata esse Deo, et poenitentibus necessaria: attamen verissima et optima, et qua ad Deum proximè acceditur, poenitentia est, enz.
voetnoot(1)
Sur. cujus (Dei) tanta fidelitas est, ut nunquàm quemquam possit, sed nec ante hac potuerit, deserere, qui ipsi, ita ut oportet, confidere nôrit.
voetnoot(2)
Versta, en hi sal hebben.
voetnoot(3)
Versta, vonnissen. Het woord komt voort van vinden.
voetnoot(4)
Sur. siquidem judicia Dei incompraehensibilia sunt.
voetnoot(5)
D. kwalyk, hi.
voetnoot(6)
Versta, en u hebbeliker of bekwamer maect.
voetnoot(7)
Het werkwoord volgen regeerde eertyds den dativus. Zie ons Glossarium op het Tabernaket.
voetnoot(1)
Sur. nec posse nos pro illius minimo beneſicio unquàm illi satisfacere, aut dignas referre gratiarum actiones.
voetnoot(2)
Sur. quae autem adhuc desunt nobis, ea magnipendere debemus.
voetnoot(3)
Sur. quo (thesauro) quicquid desideramus aut possumus appetere, immo etiam amplius quàm desiderari possit, id est, bona sempiterna mercari queamus.
voetnoot(1)
Sur. Non enim potest sese continere Deus, quin in quibus haec insunt, praestet quicquid velint.
voetnoot(2)
Sur. et quod omnia propter nos tam exiguos, ex immensa fidelitate fecerit ac tolerârit.
voetnoot(3)
Hier schynt weêr gebroddeld, en het is niet te verbeteren naer Surius, want daer ontbreckt geheel de volzin, even als in E.
voetnoot(1)
Sur. Quaedam etiam nobis eſſicienda consuetudo est, ut in cunctis actionibus ac omissionibus nostris, Domini Jesu fidelitati, vitae et actionibus nos imprimamus ac conformemus.
voetnoot(2)
Sur. Charior est enim mihi tua gratissima voluntas, quàm optandi libertas.
voetnoot(3)
Sur. Optima igitur poenitentia fuerit, animum habere elevatum ab omnibus, quae nos impedire queant, prorsusque Deo infixum.
voetnoot(4)
D. kwalyk, alre beste.
voetnoot(5)
Sur. et quae opera huc magìs conferunt, ea libentiùs sunt amplectanda.
voetnoot(6)
Versta, zekerder. Sur. Semper enim tutissimum est, enz.
voetnoot(1)
Sur. sed multo magis ex qua charitate, qua reverentia, quo animo (opera) procedant.
voetnoot(2)
Sur. Non enim tam opera quàm animum et amorem cunctis in actionibus nostris pensat.
voetnoot(3)
Sur valdè is avarus est, cui non suſſicit Deus.
voetnoot(4)
Sur. minus est quàm acûs acies ad totum universum.
voetnoot(5)
Sur. Porro cunctae actiones nostrae eatenus meritum et laudem habebunt, quatenus ea Deus agnoscet.
voetnoot(6)
E. maer niet na wyse der wraken. Sur. Quae enim Deus ignorat, ea sempiterna oblivione sepelientur: non quantum ad vindictam, sed remunerationem, attinet. Hieruit ziet men dat in onzen tekst moet bygevoegd worden: mer na wise des loens.
voetnoot(7)
D. kwalyk, hi.
voetnoot(1)
Versta, En̄ ghi moecht peinsen, dat, enz. De zin hangt aen het voorgaende.
voetnoot(2)
Deze dry laetste woorden staen alleen in E.
voetnoot(3)
Dit woord ontbreckt mede in D.
voetnoot(4)
Sur. Sed et hoc cogitandum est, Reparatorem ac instauratorem eum esse corum omnium, quae in nobis ipsi peccando destruximus.
voetnoot(5)
Versta, dewyl. Het is waerschynlyk eene misschryving.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken