Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
Afbeelding van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen gheloveToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza
poëzie

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

(1860)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Ondersceit der personen die ten heylighen Sacramente gaen, sommigbe in ewigher salicheit, ende selke tot hare ewigher verdoemenissen. C. X.

5Hier na volghet ondersceit der personen die dat heylighe 6Sacrament ontſaen selen, beide in gheesteliken state, en̄ oec 7in waerliken state. 8Die ierste pertie daer ic op beghinnen wille, dat sijn 9menschen die moruhertichGa naar voetnoot(2) sijn van naturenGa naar voetnoot(3). Alse die 10gherenenGa naar voetnoot(4) werden metter gracien Gods, eest also dat sy 11volghen en̄ ghehoirsam sijn der gracien, soe wert haer 12affectie en̄ hare ghelost soe heet en̄ soe sere beweecht in 13lieſden toter menscheit ons Heren, dat si lichtelic versmaden 14en̄ vertien al dat in die werelt is, op dat si haers lieſs pleghen 15moghen na gherieve en̄ na loste haerre beghertenGa naar voetnoot(5). En̄ 16want si onsen Here niet naerre comen en connen dan inden 17Sacramente, soe vallen sy in onghedure, overmits ynnighe 18liefde en̄ onghepayde begherte die si hebben toten heylighen 19Sacramente, alsoe dat hem bi wilen dunct dat si ontsinnen 20souden en̄ bederven, en mochten si dat Sacrament niet vercrighen. 21Mer deser menschen en vintmen niet vele. En̄ dit

[pagina 178]
[p. 178]

1sijn alre meest vrouwen oſte joncſrouwenGa naar voetnoot(1), en̄ luttel mannen; 2want si sijn weeker van complexien, en̄ onverhaven 3en̄ onverlicht in den gheesteGa naar voetnoot(2). Ende hier omme is haer 4oefeninghe sinlic en̄ ghelostich, ende te male verbeelt metter 5menscheit ons Heren; en̄ si en connen niet ghevoelen noch 6verstaen hoemen onsen Here ontſaen mach inden gheeste, 7sonder dat Sacrament. En̄ dit is die sake dat si van binnen 8quelen in loste ende in begherten die si tote onsen Here 9hebben. En̄ hem en can nyemen gheraden, ghecustenGa naar voetnoot(3), 10noch ghehulpen, noch ghepaeyen voir dies maels dat siGa naar voetnoot(4) dat 11Sacrament ontſaen hebben. Dan sijn si alles te vredenGa naar voetnoot(5), 12en̄ pleghen haers lieſs in rasten, in gheesteliken smake, 13en̄ in overvloedigher soeticheit in siele en̄ in lichame, tote 14dies maels dat gracie en̄ oefeninghe vernuut in die nature, 15en̄ in alle die crachte der sielen. Dan vallen si weder in 16loste, en̄ in begherten, ende in onghedure, alse ofte si niet 17te voren ontſaen en hadden. Haer herte gaept en̄ ghijptGa naar voetnoot(6), alse 18oſte si ontsinnich waren, om weder van nuwes te ontſane 19dat heylighe Sacrament. 20Dese menschen gheliken wel enen conineskene dat onsen 21Here bat dat hi neder quame in Capharnaum en̄ ghenase 22sinen sone, want hi begonste te sterveneGa naar voetnoot(7). En̄ onse Here 23antwoerde: ‘Het en si dat ghi wondere en̄ tekene siet, soe 24en gheloeſdi nietGa naar voetnoot(8).’ Doen sprac dat coninxken: ‘Here,

[pagina 179]
[p. 179]

1com neder, eer mijn sone sterveGa naar voetnoot(1).’ Hi en gheloefde 2niet dat onse Here mochte ghenesen sinen sone, hine quame 3tote hem in sijn huus, en̄ leyde sijn hant op sijn hoeſt, oſte 4dade enich ander teyken daer hine mede ghenase. Alsoe 5ghelikerwijs sijn dese menschen met lieſden ghevallen op 6dat heylighe Sacrament, dat een ghewarich teyken is des 7lichamen ons Heren dat hi daer jeghenwoirdich isGa naar voetnoot(2): en̄ hier 8omme moeten si quelen in onghedure, overmits lost ende 9begherte des Sacraments. En̄ dan roepen si toten priester 10en̄ tote onsen Here: ‘Here, comt hier neder in mijn huus 11in den heylighen Sacramente, eer ic van minnen sterve.’ 12Dese menseen sijn stout en̄ coene, en̄ onberespt van 13groeven sonden, en̄ vri ghemaect van Gode, alsoe langhe alse 14dese wise geduert. En̄ hier omme moghen siGa naar voetnoot(3) dat Sacrament 15ontfaen opten sondach, en̄ oec op ander daghe, alsment 16hem gheven wilt. Maer eest datment hem niet gheven en 17wilt, dat is die wille GodsGa naar voetnoot(4). Dan selen si ghedinken en̄ 18merken dat woert dat onse Here sprac tote den coninxkene: 19‘Gane, dijn sone leeſtGa naar voetnoot(5).’ Want die siele die gelovet, mint 20en̄ begheert dat heylighe Sacrament te ontfane, die is vol 21ghenaden, en̄ si leeſt in Gode en̄ God in hare: en̄ hier mede 22selen si hem ghetroesten, soe si best moghen. 23Nu sijn dese menseen al meest van weker complexien, 24ende neychlic van naturenGa naar voetnoot(6). En̄ hier omme, alsi beden, 25ofte hem oeſenen willen in die menscheit ons Heren met 26loste en̄ met lieſden, soe werden si some licht gherenen en̄ 27beweecht, jeghen haren wille en̄ jeghen haren danc, in

[pagina 180]
[p. 180]

1beesteliker ghelostGa naar voetnoot(1); want hare oeſeninghe is noch sinlic, 2en̄ leeft in vleysche en̄ in bloede. En̄ soe si dan meer op hem 3selven sien, en̄ op die lijflike ongheordende beweghinghe 4pensen, soe si meer wast, en̄ meer beweecht die nature in 5onordenenGa naar voetnoot(2) ende in ghebrekenGa naar voetnoot(3). Mer selen si dit verwinnen, 6en̄ hare nature reyne behouden inden dienst ons 7Heren, soe moeten si haers selfs vergheten, ende hare 8gesichte keren altemale in hem dien si minnen: soe werden 9si met hem verbeelt in siele en̄ in lijf, in herte en̄ in sinne. 10Ende alsoe werden si reyne, en̄ verwinnen al dat hem letten 11mach. 12Ende dit is die ierste pertye van menschen die dat heylighe 13Sacrament werdelic ontſaen.

voetnoot(2)
M. morwehertich.
voetnoot(3)
Sur. homines sunt ex natura molli corde.
voetnoot(4)
M. alleen, begavet. Zie het woord verklaerd in het Tabernakel, I, bl. 50, aenteek. 3.
voetnoot(5)
Sur. uti dilecto suo pro desiderii sui appetitu et motu vacare queant.
voetnoot(1)
A, G. joffrouwen.
voetnoot(2)
Sur. et in spiritu needum sunt sublevati ac illuminati.
voetnoot(3)
De aſschryver van M. verstond het woord niet, en heeft het onderdrukt.
voetnoot(4)
Versta, voor dat zy. - Sur. donec ipsum percipiant Sacramentum.
voetnoot(5)
Sur. Quo percepto, tranquilla eis sunt omnia.
voetnoot(6)
D, I, L. kwalyk, grijpt. M. gapet ende gheert. Het werkwoord gypen, dat Weiland opgenomen heeft, is nagenoeg synoniem met gapen, maer sterker van beteekenis. Het is naer iets gapen, met open mond naer iets streven. Surius drukt de beide denkbeelden uit door hiscere en inhiare.
voetnoot(7)
Zie Joann. 4, 46-47.
voetnoot(8)
Vglk. ib. 48.
voetnoot(1)
Zie Joann. 46, 49.
voetnoot(2)
Sur. Ita etiam isti amore correpti sunt venerabilis Sacramenti, quod verum est Dominici corporis inibi verè praesentis signum.
voetnoot(3)
Sur. Quamobrem licebit eis, enz.
voetnoot(4)
Sur. cogitent id Dei fieri voluntate.
voetnoot(5)
Vglk. Joann. 4, 53.
voetnoot(6)
Sur. et natura proclives sunt.
voetnoot(1)
M. in vleyscheliken lust. H. kwalyk, in gheesteliker ghelost. Affectu carnali, zegt Surius.
voetnoot(2)
M. in ongheordiniertheit.
voetnoot(3)
Sur. Tum verò quo magìs ad sese et corporis inordinatam motionem respiciunt, eo ampliùs haec increscit, naturamque inordinatè ad vitia concitat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken