Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
Afbeelding van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen gheloveToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza
poëzie

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

(1860)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vander edelheit ende vander groter macht ons Heren Jhesn Christi. C. XX.

6Die gracie ons Heren Jhesu Christi die moetGa naar voetnoot(2) ons verlichten 7in alre waerheit, diere ons noot es. Want inden 8beghinne, doen sine siele ghescapen was en̄ gheënichit der 9wijsheitGa naar voetnoot(3) Gods, sine redene was soe claer, ende sine verstendenisse 10soe verlicht, dat sine siele bekende alle creaturenGa naar voetnoot(4) 11met onderscede, die ye gheworden oſte emmermeer 12werden soudenGa naar voetnoot(5). En̄ sine menscheyt ontſine van boven, 13van sinen hemelscen Vader, cracht ende macht alre dinc in 14hemel en̄ in erde, alsoe dat hi mochte gheven ende nemen, 15doden en̄ levende maken, tekene ende mirakelen doen, alsoe 16vele als hi selve woude, sonden verlaten, en̄ gracie gheven 17en̄ ewieh leven. Want al dat God ghemaect heeſt was sijnre 18menscheit onderworpen na al sinen wille; en̄ die heylighe

[pagina 222]
[p. 222]

1Gheest raste in sine sieleGa naar voetnoot(1) en̄ in sine menscelike nature, 2met allen sinen gaven, en̄ maectene rike, milde en̄ overvloyende 3in alle die ghene die sijns behoeſden ende begherdenGa naar voetnoot(2). 4Hi was oetmoedich, verduldich, sachte en̄ ontſermhertich, 5vol ghenaden ende vol trouwen, ghehoirsam, ghelatens 6willen ende onsculdich; en̄ hi gaf hem selven versmadet 7en̄ verworpen onder allen menschenGa naar voetnoot(3). En̄ hi boechde 8sine knien, en̄ aenbede sinen Vader; ende hi leverde hem in 9die doot, op dat wi salich mochten sijn en̄ ewelic mit hem 10leven. Hi is onse regule ende onse spieghel daer wi na 11leven souden. Sine menscheit is een lantaerne der claerheit 12Gods, die verlicht heeft hemel en̄ erde, en̄ ewelic verlichten 13sal. Sijn ghebenedide name Jhesus was ewelic voirsien, 14gheroepen en̄ vercoren, en̄ vanden enghel ghebootscapt 15der maghet Marien sijnre moeder, dat hi soude sijn Gods 16Sone en̄ haer sone, God ende mensce in een persoen. Ende 17alsoe is hi ons ghegeven, en̄ heeft ons gheleeſt, ghedient en̄ 18gheleert, ende met sijnre doot gecocht en̄ verlost, ende onse 19sonden afgewasscen in sijn heylighe bloetGa naar voetnoot(4). En̄ hi is op 20ghevaren boven alle hemele, en̄ boven alle chore der inghele, 21en̄ sit ghecroent ter rechter hant sijns Vader, ghelije heme 22in eren ende in machte. En̄ voir hem bughen alle knien, 23want hi is alre heren here, en̄ conine alre coninghen, en̄ sijn 24rike en heeft einde noch beghin. 25Nochtan spreken selke onghelovighe dore menschen, dat 26si Christus ofte God sijn: nochtan en hebben si wijsheit, 27noch die ghenade Gods, noch macht, noch doecht; en̄ hier 28omme behoren si wel ten helschen viere. Want ten is maer

[pagina 223]
[p. 223]

1een God en̄ een Christus: hi is God en̄ mensche, en̄ nyemen 2meer dan hi alleen. En̄ inden lesten daghe, als hi sal ordelen 3goede en̄ quadeGa naar voetnoot(1), dan selen sy wel bevenden dat si verdoemde 4menschen sijn en̄ niet God. Dat si oec niet Christus 5en sijn, dat willie u claerlike bewisen. Want die menscheit 6ons Heren Jhesu Christi en heeft gheen bestaen op haer 7selven, want si en is niet haers selfs persoen, ghelijc dat alle 8ander menscen sijn, maer die Sone Gods is hare onderstant 9en̄ hare formeGa naar voetnoot(2). Ende hier omme is si eenformich met 10Gode; ende overmits die eninghe is si wijs, en̄ machtich 11alles dat onder Gode is. En̄ aldus is die menscheit ons 12Heren ontfaen in GodeGa naar voetnoot(3), edel en̄ wijs, heylich en̄ salich 13boven allen creaturen. En̄ hi is allene erſghenoet in dat rike 14Gods van naturen en̄ van ghenaden, want hi is die ierste 15gheborne van vader ende van moeder, prince en̄ vorst alle 16sijnre broedere. En̄ wilt hiGa naar voetnoot(4), en̄ sijn wijs weerdich in 17sijnre ghenaden (en̄ willen wi sine wise volghen, en̄ sijnre 18werdicheit loven, en̄ sinen wille doen)Ga naar voetnoot(5), hi sal ons met 19heme erven en̄ deylen sijns Vaders rikeGa naar voetnoot(6). En̄ dit heeft hi 20ons gheloeft, eest dat wi hem dienen, dat wi selen sijn daer 21hi is, dat is met siele en̄ mit live in die saleGa naar voetnoot(7) der glorien 22Gods. Alsoe selen wy daer sijn ewelic met heme, en̄ yeghewele 23glorioes in sinen staetGa naar voetnoot(8) die hem toebehoirtGa naar voetnoot(9), ghecleet

[pagina 224]
[p. 224]

1met onsen werken, gheciert en̄ volbrachtGa naar voetnoot(1) in doechden 2ende in minnen. En̄ Jhesus sal ons vertonen sijn gloriose 3aenschijn, claerre dan die sonne; ende wi selen horen sine 4lieflike stemme, soetere dan enighe melodieGa naar voetnoot(2). En̄ wi selen 5sitten te sijnre tafelen, ende hi sal ons dienen alse een edel 6prince sijnder gheminder familienGa naar voetnoot(3) en̄ sinen uutvercoernen 7vrienden. Hi sal ons scinken die ere en̄ glorie die hi ontfaen 8heeft van sinen hemelschen Vader, en̄ diere selen wi hem 9bet ghonnenGa naar voetnoot(4) dan ons selven. En̄ dit meende hi doen hi 10sprac: ‘Vader, ic wille dat alle die ghene die du my 11ghegeven hebsGa naar voetnoot(5), dat si sijn met my daer ic bin, op dat 12si sien mogen die claerheit die du my ghegeven hebsGa naar voetnoot(6).’ 13Die selen wi sien, en̄ daer mede selen wi overcleet sijn boven 14alle onse werke en̄ boven onse verdienteGa naar voetnoot(7); en̄ alsoe selen wi 15ons verbliden en̄ glorieren in ons en̄ in heme, en̄ die bliscap 16sal sijn in herte ende in sin, in siele ende in lijf, vol ende 17overvloyende ewelic sonder einde. Ende dit is die meesteGa naar voetnoot(8) 18salicheit die wi hebben selen met onsen lieven Here Jhesu 19Christo in sijn ewighe rike.

voetnoot(2)
I, L, N. moet (zonder die). A en G hebben moete, een oude vorm van den optativus, waervoor wy thans moge zeggen. Wy meenen dat deze eerste volzin aldus te verstaen is: Moge die gratie.....ons verlichten, enz. Surius vertaelt nogtans anders en zegt: Enimvero ejusdem Domini nostri Jesu Christi gratia in omni necessaria nos veritate illuminari necesse est.
voetnoot(3)
D. kwalyk, en̄ gheneycht ter wijsheit.
voetnoot(4)
M. alleen, al nature alre creaturen.
voetnoot(5)
D. kwalyk, gheworden soude. M. ghewerden souden. - Sur. ut anima ejus creaturas omnes tam eonditas quàm eondendas, discriminatim distinetèque cognosceret.
voetnoot(1)
D. alleen, in sijnre sielen.
voetnoot(2)
D. alleen, behoeven ende begheren.
voetnoot(3)
Sur. exhibuitque sese contemptum et abjeetum infra mortales omnes.
voetnoot(4)
M. in sinen heilighen bloede.
voetnoot(1)
M. goet ende quaet.
voetnoot(2)
Sur. Christi nanque humanitas non in seipsa subsistit, cùm non sit sua ipsius persona vel hypostasis, ut caeteri homines; sed Dei Filius, illius hypostasis ae forma est.
voetnoot(3)
Sur. Est igitur Domini Jesu humanitas assumpta in Deum.
voetnoot(4)
M. kwalyk, En̄ willen wi.
voetnoot(5)
Wat wy hier tusschen haekjes zetten komt alleen in D voor, en moet dus als byvoegsel of inschuifsel beschouwd worden. Surius heeft het ook niet.
voetnoot(6)
Sur. admittet nos unà secum in paterni regni haereditatem ac participationem.
voetnoot(7)
II. inder salen. M. in den sale.
voetnoot(8)
H, M. in die stat.
voetnoot(9)
Sur. singuli in statu suo gloriosi.
voetnoot(1)
perfecti, zegt Surius.
voetnoot(2)
H, M. dan enich sanc.
voetnoot(3)
H, M. sinen gheminden gesinde.
voetnoot(4)
A, G, I. bat gheonnen.
voetnoot(5)
A, G, II, I, L. heefs. M. heves. N. hebste.
voetnoot(6)
Vglk. Joann. 17, 24.
voetnoot(7)
Sur. eaque (claritate) ultra omnes actus ac merita nostra supervestiemur.
voetnoot(8)
Alle de overige Hss. hebben hier minste. Surius vertaelt echter, met onzen tekst: Quae quidem praecipua beatitudo est, enz.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken