Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
Afbeelding van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen gheloveToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza
poëzie

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

(1860)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 217]
[p. 217]

Van ledighen state in eenvoldighen aert ende puerheit van gheesteGa naar voetnoot(1). C. XIX.

1Nu verstaet in verhavenheit van gheesteGa naar voetnoot(2); want hier 2mede onthoecht die mensche allen sinen crachten en̄ haren 3werken, ende comt in sinen ledighen staet ende in sinen 4eenvoldeghen aert, en̄ in puerheit van gheeste. Onse ledighe 5staet, dats bloete onghebeeltheitGa naar voetnoot(3). Onse eenvoldighe aert 6dats scouwen ewighe waerheitGa naar voetnoot(4). Puerheyt van gheeste, dat is 7gheënichtGa naar voetnoot(5) te sine metten gheeste Gods: daer ghevoelen wi 8ons enich met Gode, ende enicheit in Gode, ghegeest met 9Gode en̄ onghegeest in GodeGa naar voetnoot(6). Die levende eninghe die wi 10met Gode ghevoelen, die is werkelieGa naar voetnoot(7), en̄ vernuwet altoes 11tusschen ons en̄ GodeGa naar voetnoot(8): in dien dat wi onderlinghe cussen 12en̄ gherinen, soe ghevoelen wi anderheit, die ons niet ghedueren 13en laet in ons selvenGa naar voetnoot(9): want al sijn wi boven redene, 14wy en sijn niet sonder redene; en̄ hier omme ghevoclen wi 15dat wi gherinen en̄ gherenen werden, minnen en̄ ghemint 16werden, en̄ altoes vernuwen ende wederkeren in ons selven, 17gaen en̄ comen alse die blixemé des hemelsGa naar voetnoot(10). Want wat

[pagina 218]
[p. 218]

1wi in minnen wighenGa naar voetnoot(1) en̄ erighen, dat is zwemmen jeghen 2stroemGa naar voetnoot(2): wine connen onse ghescapenheit niet doervaren 3noch overlidenGa naar voetnoot(3). En̄ hier omme is sijn gherinen en̄ onse 4verborghene innighe crighen dat leste middel tusschen ons 5en̄ Gode, daer wi met hem verenighen in onderlinghen ontmoeteGa naar voetnoot(4) 6van minnen. Want die levende ſonteyne des heylichs 7Gheests, daer wi met Gode verenighen, die heeft ene 8wallendeGa naar voetnoot(5) adere, dat is Gods gherinenGa naar voetnoot(6), die is soe stareGa naar voetnoot(7) 9ende soe stuerGa naar voetnoot(8), wine moghen niet doercomenGa naar voetnoot(9) in dat abys 10sijnre grondeloser minnen. En̄ hier omme bliven wi altoes 11staende boven redene in ons selfsheit, onghebeeld, starende, 12crighende in onbegripeliker rijcheitGa naar voetnoot(10). Dit sijn die drie 13eyghenscapen der sielen natuere, haer leven, en̄ haer ghewerkeGa naar voetnoot(11). 14Hier mede is si Gode ghelije in haer hoechste

[pagina 219]
[p. 219]

1edelheit, daer si antwoert der heyligher Drieheit Gods. Daer 2is der sielen nature ledich, onghebeelt, woninghe des Vaders, 3sijn tempel en̄ sijn rike. En̄ hi ghebaert sinen Sone, dat is 4sine claerheit, in die opene starende ogheGa naar voetnoot(1) der sielen, en̄ hi 5vloyet sinen gheeste, dat is sine minne, in dat ynnighe 6crighen des gheestes, daer hi altoes crijchtGa naar voetnoot(2) in ewicheitGa naar voetnoot(3). 7In onsen werken bliven wi altoes ghelijc in puerheit ons 8gheestsGa naar voetnoot(4); want wi ghevoelen in ons selven, dat wi scouwen 9en̄ crighen in een ander dan dat wi selve sijn: hier mede sijn 10wi ghelijeGa naar voetnoot(5). Maer in sinen werken werden wi ghewracht van 11sinen gheesteGa naar voetnoot(6), en̄ ghedoghen die overforminghe sijnre 12claerheit en̄ sijnre minnen: daer sijn wi, boven ghelije, die 13sone Gods van ghenadenGa naar voetnoot(7). En̄ als wi in ons ghevoelen dat 14wi werken en̄ crighen in hem, ende dat wi ghedoghen en̄ 15ghewracht worden van hem, dit bekinnen wi al in sinen 16lichte; en̄ wi smaken en̄ gevoelen, in sinen gheeste, sijnre 17minnenGa naar voetnoot(8); en̄ inder eninghen sijn wi een gheest, een leven 18met hem, maer altoes bliven wi creaturen: want al sijn wi 19overſormt in sinen lichte en̄ overgheest in sijnre minnen,

[pagina 220]
[p. 220]

1wy bekennen en̄ ghevoelen ons een ander van hem. En̄ hier 2omme moeten wi in hem altoes scouwen en̄ crighen, en̄ dit were 3sal ons ewelic bliven; want onse ghescapenheit en moghen 4wi niet verliesen, noch soe puerlie overliden, wi en moeten 5ewelije een ander van Gode blivenGa naar voetnoot(1). Want al heeft die 6Sone Gods onse nature aenghenomen en̄ hem selven 7mensche ghemaect, hi en heeft ons niet God ghemaect; 8want menich mensche levet in sonden, en̄ es onsalich, ende 9wert verdoemt. Maer hi heeft een siele, ghescapen van 10nieute, en̄ daertoe enen lichame vanden reynen bloede der 11maghet Marien, en̄ die siele mitten lichame heeft hi aenghenomen 12en̄ geënichtGa naar voetnoot(2) alsoe, dat hi is Gods Sone ende Marien 13soen, God en̄ mensche in enen persoen. En̄ ghelikerwijs 14dat sieleGa naar voetnoot(3) en̄ lichaem maken enen mensche, alsoe is Gods 15Sone, en̄ Jhesus Marien sone, één levende Christus, here 16ende God hemelrijes en̄ ertrijes; want sine siele is eenformich 17metter wijsheit Gods: nochtan en is sine siele niet 18God, noch Gods nature, noch die natuere Gods en mach 19niet werden creature. Maer die twee naturen onvermingt 20sijn verenicht in enen godliken persoen, en̄ dat is Jhesus 21Christus onse lieve Here. Hi is allene met Gode boven allen 22creaturen, een moghende levende prinee inden hemel en̄ 23inder erden, en̄ niemen meer heme ghelije. Want sine 24menscheit was vervult met alle den gaven Gods, en̄ met volheit 25alre heylicheit; en̄ al dat andere heylighen hebben 26ghehadt van beginne der werelt, oſte hebben moghen ewe-

[pagina 221]
[p. 221]

1lie, dat is ghedeilt mit pertien naden wille GodsGa naar voetnoot(1): maer 2die menscheit ons Heren heeft onghedeilde volheit alre gaven 3alleen ontſaen, daer hi mede vervult heeft ende vernuwen 4mach alle creaturen. Ende hi is alleen oirsake alles dies 5goets dat wi van Gode hebben oſte vercrighen moghen.

voetnoot(1)
Dit opschrift komt voor in H en M.
voetnoot(2)
Sur. Agè jam intellige, quae dicturus sum, sublevato spiritu.
voetnoot(3)
H, M. onverbeeldheit. - Sur. Status autem noster otiosus, nuditas est imaginum expers.
voetnoot(4)
Sur. Natura simplex, est aeternae veritatis contemplatio.
voetnoot(5)
D. kwalyk, gheneycht.
voetnoot(6)
A, G. en̄ ontgheest in Gode. H en M hebben dezen volzin niet. Surius vertaelt: ubi nos unum cum Deo, et unitatem in Deo, transformatosque in Deum, et spiritu deſeeisse, et in Deum excessisse sentimus. Men mag uit deze vertaling opmaken dat Surius anders gelezen heeft dan in onze zes Handschriften staet.
voetnoot(7)
Sur. actuosa est.
voetnoot(8)
D. alleen, altoes met Gode.
voetnoot(9)
Sur. cumque nos invicem oscutamur et contingimus, quandam sentimus diversitatem, non sinentem nos durare in nobis ipsis.
voetnoot(10)
Sur. ire ac redire ſulguris instar.
voetnoot(1)
H. alleen heeſt het woord wel geschreven. A, G, I en L. hebben er nighen van gemaekt; D, M en N geven er winnen voor. Naer alle waerschynlykheid heeſt er oorspronkelyk uighen gestaen, te weten u voor dubbel u, als niet zelden het geval is in de middeleeuwsche handschriften, en zoo is de u tot n geworden. Het woord beteekent stryden, kryg voeren, en komt ook voor in Limborch, Bock V, vers 295. Surius vertaelt: Amore enim luctamur et contendimus; doch hiermede heeſt hy het wat, dat op want volgt, niet weêrgegeven, hetwelk wy opvatten in den zin van hoe zeer, gelyk het nog dagelyks gebruikt wordt.
voetnoot(2)
Sur. tanquàm si contra ſluminis tractum nitamur.
voetnoot(3)
Sur. creatam essentiam minimè penetrare aut excedere valentes.
voetnoot(4)
D. kwalyk, oetmoetede I. oetmoede. II. erger nog, in sonderlingen overmoeden. M. ontmoeten. Surius vertaelt: Itaque Dei attactas et occultus ac internus noster conatus sive contentio extremum inter Deum et nos medium est, ubi nos illi mutuo amoris occursu conjungimur ac unimur.
voetnoot(5)
D, I. kwalyk, vallende. L. wellende. Zie het woord verklaerd in het Tabernakel, I, bl. 279, aenteek. 6. - Sur. Etenim ſons vivus Sancti Spiritus, ubi Deo nos unimur, scatentem sive ebullientem habet venam.
voetnoot(6)
Sur. quae est Dei attaetus.
voetnoot(7)
D. kwalyk, stout.
voetnoot(8)
Sur. cujus tanta vis, tantusque impetus est.
voetnoot(9)
D. alleen, niet daer door comen.
voetnoot(10)
Sur. Quamobrem semper in nobis ipsis supra rationem perstamus ab imaginibus vacui, in incompraehensibiles divitias Dei aciem intendentes, atque magna contentione nitentes.
voetnoot(11)
A, G, H, I, L, N. hare (G, H, L, N. haer) leven en̄ hare (G. haer) werken. M. haer leven ende haer werken. - Hier heeſt Surius den volzin gansch verkeerd opgevat, en vertaelt dan ook kwalyk: Istae nimirùm tres sunt animae proprietates, videlicei natura, vita, aetio. De schryver wil zeggen: Dit zyn dry eigenschappen van de natuer der ziel, en zyn tevens haer leven en haer werk of werking. Dit blykt duidelyk uit de puncta media (in onzen tekst vervangen door commata) voorkomende in onze Hss. A, G, I en L. En dat de genitivale n by het woord natuere ontbreekt, daer zyn voorbeelden in overvloed van, waer derhalve hier niets uit te bewyzen is.
voetnoot(1)
H. oghen. D. in die openden starenden oghen. G. in die opene starende oeghende (der sielen staet daer niet by). M. in die open staerrende oghen. Surins vertaelt: idemque Pater Filium, id est, claritatem suam in patuto ae intentè contemplante animae oculo gignit.
voetnoot(2)
M. crighet. G. eright.
voetnoot(3)
Sur. Spiritumque, id est, amorem suum manare facit in perpetuam spiritûs contentionem sive conatum, quo is jugiter in aeternitatem contendit.
voetnoot(4)
Sur. Porro in aetione nostra semper similes manemus in spiritûs nostri puritate.
voetnoot(5)
Sur. atque per hoc similes illi sumus.
voetnoot(6)
Sur. ab illius spiritu nos agimur.
voetnoot(7)
Sur. atque hìc supra similitudinem, ex gratia Dei ſilii sumus.
voetnoot(8)
Sur. in ejusque spiritu charitatem illius guslamus.
voetnoot(1)
Sur. Non enim ereatam essentiam nostram unquàm amittere, neque tam purè excedere valebimus, quin in omnem aeternitatem semper atiud à Deo maneamus.
voetnoot(2)
A, G, H, I, L, N. en̄ hem gheenicht. Sur. assumpsit atque copulavit et univit.
voetnoot(3)
D. dat die siele. H. dat ziele ende lijf. M. als die redelike siele ende dat vleisch is. - Sur. ut enim anima rationalis et caro, unus est homo.
voetnoot(1)
Sur. non nisi per partes pro Dei voluntate collatum fuit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken