Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove (1860)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
Afbeelding van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen gheloveToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza
poëzie

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove

(1860)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vander oefeninghen des levenden levens. C. XXIII.

18Hier na volghet dat ander punt dat sal sijn vander oefeninghen 19in dat levende leven tusschen ons en̄ Gode. Nu ver-

[pagina 227]
[p. 227]

1staet, en̄ verheſt uwe ynnighe oghen in uwe hogheste, daer 2ghi enich met Gode sijtGa naar voetnoot(1): want enich mit Gode sijn, dat is 3onse levende staet die ewich isGa naar voetnoot(2), daer woent God in ons 4ende wi in hem. Die eninghe is levende en̄ vruchtbaer, en̄ si 5en mach niet ledich sijnGa naar voetnoot(3); want si vernuwet altoes in minnen, 6en̄ in nuwer visentacienGa naar voetnoot(4), overmits die onderlinghe 7inwoninghe diemen niet sceeden en mach: daer is trecken 8en̄ volghen, gheven en̄ nemen, gherinen en̄ gherenen werdenGa naar voetnoot(5). 9Want onse hemelsce Vader woent in ons, ende hi 10visenteertGa naar voetnoot(6) ons met hem selven, en̄ verheft ons boven 11redene en̄ ghemercGa naar voetnoot(7). Hi maect ons bloet van allen beelden, 12en̄ trect ons in ons beghin: daer en vinden wi anders niet 13dan wilde, woeste, onghebeelde bloetheit, die altoes antwoert 14der ewicheit. Daer gheeft ons die Vader sinen Sone, en̄ die 15Sone visenteert onse onghebeelde ghesichte metter grondeloser 16claerheit die hi selve is, en̄ eyschet ons en̄ leert ons 17dat wi staren en̄ scouwen die elaerheit mit haer selvenGa naar voetnoot(8). En̄ 18daer vinden wi die claerheit Gods in ons, en̄ ons in haer en̄ 19ons daer mede gheenicht. En̄ al heeft si ons begrepen, wi en 20connen haer niet begripen, want onse begripen es creature 21en̄ si is God. En̄ hier omme laten wi onse ghesichte met 22hare lopen en̄ navolghen oneindelic lanc en̄ breet, hoghe 23en̄ diep, wiseloes al sonder maniereGa naar voetnoot(9). Ende al sijn wi enich

[pagina 228]
[p. 228]

1met hare eenvoldigher wijs, wine moghen niet herhalenGa naar voetnoot(1) 2noch hervolghen dat ons onbegripelic isGa naar voetnoot(2). Hier sien 3wi den Vader inden Sone, en̄ den Sone inden Vader, want 4si sijn een inder naturen; en̄ alsoe leven si in ons, en̄ gheven 5den heylighen Gheest, haerre beider minne, die een natuer 6en̄ een God met hem beyden is, en̄ in ons met hem beiden 7woent, want God is in hem selven onghedeylt. En̄ die heylighe 8Gheest geeft hem selven, en̄ visenteert ons, en̄ gherijnt 9die bernende vonke onser sielen: ende dit is beghin en̄ oirsprone 10ewiger minnen tusschen ons en̄ Gode. 11Oefeninghe der minnen is vri, en̄ en scaemt haer niet; 12haer natuer es ghierich en̄ milde; si wilt altoes eyschen en̄ 13bieden, gheven ende nemenGa naar voetnoot(3). Gods minne is ghierich, si 14eyscht der sielen al dat si is, en̄ al dat si vermach. En̄ die 15siele is rike ende milde, en̄ wilt al gheven der ghierigher 16minnen dat si eyscht en̄ begheert; maer si en maechs niet volbringhen, 17want hare ghescapenheit moet ewich bliven; si en 18mach haer niet ontvlien, noch en can die niet ghelatenGa naar voetnoot(4). 19En̄ hier omme, wat minne verslynt, teertGa naar voetnoot(5) en̄ verberrent en̄ 20eyscht der sielen dat haer ommoghelie is; en̄ al begheert oec 21die siele versmeltenGa naar voetnoot(6) en̄ vernieuten in minnen: si moet 22nochtan ewich bliven en̄ niet vergaenGa naar voetnoot(7).

[pagina 229]
[p. 229]

1Voirtmeer die minne Gods is oec grondeloes milde; si biet 2en̄ toent der sielen al dat si is, en̄ dat wilt si haer al vrilic 3gheven. Nu is die minnende siele sonderlinghe gulsich, en̄ 4ghierich, en̄ gaept wide, en̄ wilt al hebben dat haer vertoent 5is. Maer si is creature, en̄ en mach die alheit Gods niet begripen 6noch begapen; ende hier omme moet si ghierenGa naar voetnoot(1) en̄ 7gapen, dorstich en̄ hongherich ewich bliven. En̄ soe si meer 8ghiert en̄ crijcht, soe si bet ghevoelt dat haer die rijcheit 9Gods ontblijft: en̄ dit heet crighen in ontblivenGa naar voetnoot(2). Siet aldus 10can minne geven en̄ nemen; en̄ dit is oefeninghe der minnen 11in onsen levenden levene. Ende dat dit waer is, dat moghen 12si sien en̄ ghevoelen die deser minnen pleghen.

voetnoot(1)
Sur. Quae ut intelligatis, oculos internos in supremum vestri ſastigium, ubi unum estis cum Dco, attollite.
voetnoot(2)
Sur. vitalis noster idemque perennis status est.
voetnoot(3)
Sur. nec potest esse ociosa.
voetnoot(4)
A, G, I, L, N. visitaciën. H, M. vandingen. Dit woord is synoniem van het andere, doch behoorende tot den Gelderschen dialekt. Zie Vanden by Kiliaen.
voetnoot(5)
Sur. illicque est trahere et trahi, accipere et dare, tangere et tangi.
voetnoot(6)
A, G, I. visiteert. L, N. visitiert. H. hi vant. M. vandet.
voetnoot(7)
Sur. et supra rationem considerationemque nos evehit.
voetnoot(8)
Sur. ut eam claritudinem per seipsam intenta acie contemplemur.
voetnoot(9)
Sur. Itaque sinimus aspectum nostrum cum ea currere, eamque insequi per infinitam ac modinesciam longitudinem, latitudinem, celsitudinem ac proſunditatem.
voetnoot(1)
H, L, M. verhalen. N. halen.
voetnoot(2)
Sur. verùm quamvis simplici quodam modo unum cum ea simus, non tamen persequi nec assequi valemus quod nobis incompraehensibile est.
voetnoot(3)
Sur. ejusque natura et avara et larga est; semper exigit et offert, largitur et accipit.
voetnoot(4)
Sur. quippe cum in omnem aeternitatem illius ereatam essentiam manere necesse sit. Non enim potest hanc deserere aut effugere.
voetnoot(5)
M. kwalyk, trect.
voetnoot(6)
M. alleen, te versmelten. - By sommige verba als schynen, vinden, weten, en hier begeeren, lieten de Ouden veelal de prepositie te weg voor den volgenden infinitivus. Zie Bormans aenteekk. op Christina, bl. 322-23.
voetnoot(7)
Sur. Quanvis igitur charitas absorbeat, voret, consumat, exural, postuletque animam etiam impossibilia; ipsaque anima prorsus in amere colliquescere ac veluti in nihilum redire appetat, attamen non poterit interire unquàm, sed in aevum omne durabit.
voetnoot(1)
Kiliaen vertaelt het woord door avidè petere, inhiare.
voetnoot(2)
Sur. Et id dicitur contendcre sive avidè inhiare in id, quod nunquam tamen plenè compraehendere potest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken