Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

verantwoording

gebruikt exemplaar

exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1201 C 23

 

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Dat rike der ghelieven, Vanden vier becoringhen, Vanden seven sloten en Van seven trappen van Jan van Ruusbroec in de uitgave van Jean Baptiste David uit 1861. Dit is deel 4 van de serie Werken uitgegeven door de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen. De oorspronkelijke werken stammen uit de 14de eeuw.

 

redactionele ingrepen

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. π2, π4, π8, XII, 62, 122, 124, 266 en 268) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.

 

[pagina π1]

WERKEN

VAN

JAN VAN RUUSBROEC.

 

IV^de DEEL.

 

[pagina π3]

MAETSCHAPPY

DER

VLAEMSCHE BIBLIOPHILEN.

 

5^e SERIE. - N^r 7.

 

[pagina π5]

DAT BOEC

VAN ‧VII‧ TRAPPEN

INDEN GRAET DER GHEESTELIKER MINNEN.

 

DAT BOEC VAN SEVEN SLOTEN.

 

DAT BOEC VANDEN RIKE DER GHELIEVEN.

 

DAT BOEC VANDEN VIER BECORINGHEN.

 

DOOR

JAN VAN RUUSBROEC.

(XIV^e EEUW.)

 

[pagina π6]

N^r 2 van de 100 afdruksels voor den koophandel bestemd.

 

de sekretaris,

Ph. Blommaert

 

[pagina π7]

DAT BOEC

VAN ‧VII‧ TRAPPEN

INDEN GRAET DER GHEESTELIKER MINNEN.

DAT BOEC VAN SEVEN SLOTEN.

DAT BOEC VANDEN RIKE DER GHELIEVEN.

DAT BOEC VANDEN VIER BECORINGHEN.

DOOR

JAN VAN RUUSBROEC.

(XIVe EEUW.)

GENT,

DRUKKERY VAN C. ANNOOT-BRAECKMAN.

1861.

 

[pagina 291]

INHOUD.

		Bladz.
Voorrede		I
VAN SEVEN TRAPPEN INDEN GRAET DER GHEESTELIKER MINNEN.
Prologhe		1
Cap. I.	Dit is die ierste trappe	2
II.	Dit is die andere trappe	2
III.	Dit is die derde trappe	5
IV.	Dit is die vierde trappe	11
V.	Dit is die vijfte trappe	16
VI.	Van drien wisen van oefeninghen	20
VII.	Vander ander wisen van oefeninghen	21
VIII.	Vander derder wisen van oefeninghen	23
IX.	Wat die overste iherarchiën vore ons doen	25
X.	Van tween weghen die Christus ons gheleert hevet	30
XI.	Hoe vele menschen wanen groet sijn, ende dolen in vele poenten	35
XII.	Vander hemelscher melodiën	40
XIII.	Die seste trappe der Minnen	50
XIV.	Die sevende trappe der Minnen	53

 

 

[pagina 292]

VAN SEVEN SLOTEN.

		Bladz.
Prologhe		63
Cap. I.	Hoe Christus ghedient hevet	64
II.	Hoe goet leven beghinnen sal	67
III.	Hoemen Misse horen sal	68
IV.	Van ‧iiij‧ wisen der ynnigher oefeninghen	71
V.	Van Ghehoirsamheden ende van Oetmoede	76
VI.	Hoe die sieke hare ghedraghen selen	78
VII.	Van levene metten Evenkersten	79
VIII.	Van gulsicheiden te vermydene, ende ander dinc	81
IX.	Hoe men ter spreee-veinsteren gaen sal	85
X.	Vanden iersten Slote	88
XI.	Vanden anderen Slote	88
XII.	Vanden derden Slote	89
XIII.	Vanden vierden Slote	90
XIV.	Vanden vijften Slote	92
XV.	Vanden sesten Slote	94
XVI.	Vanden sevenden Slote	96
XVII.	Van drien levenen die sijn in den goeden mensche	96
XVIII.	Van ‧iiij‧ wisen des gheesteliken levens	100
XIX.	Vander oefeninghen deser ‧iiij‧ wisen	102
XX.	Vanden abyte datmen draghen sal	108
XXI.	Van ‧iij‧ boecxkenen des avons te overlesene	113
VAN DEN RIKE DER GHELIEVEN.
Prologhe		125
Cap. I.	Van Gods heerheit, ende vanden sceppene der enghelen ende der menschen	126
II.	Van Christus inkarnacien, ende dat hi den mensce hermaect heeft mids den seven Sacramenten	129
III.	Dit beserivet enen gherechten mensche met ‧viij‧ punten	133
IV.	Van drien weghen te hemelrike waert	135
V.	Vanden weghe des naturlies lichts	138
VI.	Vanden derden, overnaturlcken ende godliken weghe	143

 

 

[pagina 293]

		Bladz
Cap. VII.	Van ‧vj‧ manieren van menschen die hem niet en voeghen dese overnatuerlike godlike gaven te onfane	144
VIII.	Vander ander partiën van quaden menschen	146
IX.	Vander derden partiën van quaden menschen	148
X.	Vander vierder partiën quader menschen	150
XI.	Vander vijfter partiën van quaden menschen	152
XII.	Vander sester partiën van quaden menschen	153
XIII.	Vanden ‧iij‧ godliken dogheden	155
XIV.	Vander gaven der vresen ons Heren	157
XV.	Vander gaven der Goedertierenheit	164
XVI.	Hoe Goedertierenheit ghelijet der fonteinen inden Paradise	168
XVII.	Hoemen dese gave in volcomenheit besitten sal	169
XVIII.	Vander gaven der Conste	172
XIX.	Hoe de mensee die gaven der Conste besitten sal	177
XX.	Vander gaven der Starcheit	180
XXI.	Hoe die mensee de gave der Starcheit besitten mach	185
XXII.	Noch vander selver gaven in hogheren dogheden	188
XXIII.	Hoe die vriheit des willen ghelije es den viere	196
XXIV.	Hoemen dese Starcheit vererighen sal	197
XXV.	Vander gaven des Raets	200
XXVI.	Hoe dese menschen Christo ghelijc sijn na sijnre menscheit	209
XXVII.	Vanden ‧vij‧ Planeten	215
XXVIII.	Hoemen die gave des Raets besitten sal	219
XXIX.	Van enen hogheren grade vander gaven des Raets	221
XXX.	Hoe de gave godlijes Raets beseten wert inder hoechster volcomenheit	228
XXXI.	Vander gaven der Verstendicheit	231
XXXII.	Hoemen dese gave der Verstendicheit besitten sal	236
XXXIII.	Vander gaven der smakender Wijsheit	239
XXXIV.	Hoe die verlichte redene God scouwet in vernuftighen beelden	240
XXXV.	Vanden heilighen Gheeste	243
XXXVI.	Hoemen die gave der Wijsheit besitten sal	248
XXXVII.	Van vijf Riken Gods. Ierst vanden sinliken Riken, ende vanden lesten Ordeel	251
XXXVIII.	Van ‧iiij‧ gaven des gloriosen lichaems	255
XXXIX.	Vanden natuerliken Rike Gods	257
XL.	Van dat Rike der Scrifturen	258
XLI.	Van dat Rike der ghenaden ende der gloriën	260
XLII.	Vanden ses vruchten der graciën ende der gloriën	261
XLIII.	Van dat Rike dat God self es	263

 

 

[pagina 294]

VANDEN VIER BECORINGHEN.

	Bladz.
Prologhe	270
Ierste Becoringhe	272
Die andere Becoringhe	274
Die derde Becoringhe	276
Die vierde Becoringhe	279
Hoe yeghewelc mensche dese ‧iiij‧ Becoringhen wederstaen moghe	281
Inhoud van dit Boekdeel	291

 

EINDE VAN DEN BLADWYZER.