Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
Afbeelding van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.54 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

(1861)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Die seste trappe der minnen. C. XIII.

14Hier na volcht die seste trappe, dat is een claer insien, 15puer van gheeste en̄ van ghedachtenGa naar voetnoot(2). Dit sijn ‧iij‧ eyghenscape 16der scouwender sielen die comen en̄ gaen ute enen 17levenden grondeGa naar voetnoot(3), daer wi Gode geenicht sijn boven redene 18en̄ boven alle oefeninghe van doechden. Die dit bevinden sal, 19hi moet alle sine doechde ende alle sine goede werke Gode 20offeren sonder opsien van enighen loene. En̄ boven al soe 21moet hi hem selven offeren en̄ overgheven in die vrie gewout 22Gods, en̄ altoes voirt gaen, sonder omme sien, in die levende 23werdicheit GodsGa naar voetnoot(4). Aldus moet hi hem bereyden metter gracien 24Gods tote enen scouwenden levene, sal hijt vererighen.

[pagina 51]
[p. 51]

1Sijn uutwendich sinlic leven moet sijn wel gheseetGa naar voetnoot(1), ende 2wel gheordent in goeden werken van buten vore alre menscen 3oghen. Sijn inwendich leven moet sijn vol gracien, vol 4caritaten, ongheveystGa naar voetnoot(2), in rechter meeninghen, van allen 5doechden rike. Sine memorieGa naar voetnoot(3) sonder commer en̄ sorghen, 6vri en̄ los, van allen beelden quiteGa naar voetnoot(4); sijn ghemoede vri, open 7en̄ verhaven boven alle hemeleGa naar voetnoot(5); sine ghedachte ledich sonder 8ghemere, bloet in GodeGa naar voetnoot(6). Dat is der minnender gheeste 9slot: daer vergaderen alle pure gedachten in een eenvoldighe 10puerheitGa naar voetnoot(7). Dat is die woninghe Gods in ons, daer nieman in 11werken en mach dan God alleneGa naar voetnoot(8). Die puerheit es ewich: 12daer en is tijt noch stat, vore noch na; maer si is altoes 13yeghenwoirdich, bereet en̄ openbaer den puren ghedachten 14die daer in verhaven sijn. Siet, daer sijn wi alle één, levende 15in Gode en̄ God in ons. Dat eenvoldighe eenGa naar voetnoot(9) is altoes claer 16en̄ openbaer den verstendighen ogen in haren inkere in puerheit 17der ghedachten. Daer is die locht suver en̄ reine, verclaert 18met godliken lichte. Daer is insien, staren en̄ scouwen 19ewighe waerheitGa naar voetnoot(10), met overformden verclaerden oghen. 20Daer sijn alle dine overformich, éne waerheit, en̄ één beelde

[pagina 52]
[p. 52]

1in den spieghel der wijsheit Gods. Dat wi dit beelde vinden, 2bekinnen en̄ besitten moghen in onse wesen, en̄ in puerheit 3onser ghedachten, daertoe heeft ons God ghemaect. En̄ alse 4wi dit aensien en̄ oefenen in godliken lichte, met eenvuldighen 5verstendighen oghen, soe hebben wi een scouwende 6leven.

7Mer hier toe behoirt noch een punt, dat is puerheit van 8gheeste; want ene ledighe onghebeelde ghedachte, een claer 9scouwen in godliken lichte, en̄ een puer verhaven gheest vore 10Gods aensichte: dese ‧iij‧ te gadere, sijn een ghewarich 11scouwende leven, daer nieman in dolen en mach. Want die 12pure gheest es altoes neyghende, en̄ navolghende den claren 13verstane met bloter minnen in sijn beghinGa naar voetnoot(1). Ende onse 14hemelsce Vader is beghin en̄ einde alles ghewerdensGa naar voetnoot(2). In 15Heme beghinnen wi alle goed, met bloter ghedachten, in 16onghebeelden ghesichte. In sinen Sone aensien wi alle waerheit, 17met verclaerden verstane, in goddeliken lichte. Inden 18heylighen Gheeste volbringhen wi alle onse werken. Daer wi 19ons ontgheesten met bloter minnen in Gods aensichte, daer 20sijn wi los en̄ ledich van alre hystorien en̄ van allen gedichteGa naar voetnoot(3).

21Dit is een scouwende leven naden hoechsten gewichteGa naar voetnoot(4). 22In elken oghenblicke beghinnen en̄ volbringhen, dat sijn der 23minnen rade. En̄ dit is die seste trappe van onsen hemelschen 24grade.

voetnoot(2)
Sur. is (sextus gradus) est clara ac dilucida contemplatio vel intuitus, puritas spiritûs et nuditas mentis.
voetnoot(3)
Sur. quae sunt contemplantis animae tres proprietates, ex vitali proficiscentes fundo.
voetnoot(4)
Sur. in vivida Dei veneratione.
voetnoot(1)
A en G hebben gheseedt voor ghesedet, by Surius benè moratus.
voetnoot(2)
De n is in de dry Hss. uitgelaten. Sur. omnis simulationis expers.
voetnoot(3)
Versta er by, moet sijn.
voetnoot(4)
Sur. Memoria sit à curis, sollieitudine et occupationibus libera ac expedita, et cunctis imaginibus vacua et absoluta.
voetnoot(5)
Sur. Animus liber, apertus, et ultra coelos omnes sublevatus.
voetnoot(6)
Sur. Mens à consideratione ociosa, et nuda in Deo.
voetnoot(7)
Sur. qui est amantium spirituum arx et clausula, ubi omnes purae mentes in simplicem quandam puritatem congregant ur et adunantur.
voetnoot(8)
Sur. et ipsa Dei intra nos est habitaculum, nec quisquam nisi solus Deus in eam agere potest.
voetnoot(9)
Sur. Hoe simplex unum.
voetnoot(10)
A stelt hier achter insien, staren en̄ scouwen een punctum medium, als om ewighe waerheit te doen gelden voor een' nominativus. Surius houdt het daerentegen voor het regimen van scouwen, en vertaelt: transformatisque et illuminatis oculis, aeternam hic claritatem intuemur ac intentè contemplamur.
voetnoot(1)
Sur. Enimverò purus spiritus semper inclinat sese, et nudo cum amore clarum ac illustratum intellectum in suum principium sequitur.
voetnoot(2)
Sur. Pater autem noster coelestis, omnium quae fiunt, principium et finis est.
voetnoot(3)
Sur. simulque ab omni multiplicitate rerum creatarum et omni commentatione absolvimur atque nudamur.
voetnoot(4)
Sur. Quae quidem est maximi ponderis vita contemplativa.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken