Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
Afbeelding van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.54 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

(1861)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

[Ierste Becoringhe]

21Want nu in desen tidenGa naar voetnoot(8) regneren ‧iiij‧ becoringhen inde 22werlt, daer hem yeghewelc mensche mede proeven mach 23ofte hi in dolen is, ofte een ghewarich navolgher ons Heren 24Jhesu Christi; want het sijn ‧iiij‧ manieren van dolinghen: 25en̄ alle die menschen die gheestelie scinen, en̄ niet warach-

[pagina 272]
[p. 272]

1tich noch doechtsam en sijn van levene, die sijn verleit en̄ 2verdoelt in ene wise van desen vieren.

3Nu verstaet en̄ merct mi vele rechte welc die saken sijn 4daer alle dolinghen ute comen. Soe wat mensche die Gode 5niet en meint, noch en mint boven hem selven en̄ boven alle 6dinc, hi is altoes roekeloes en̄ onachtsam der eren Gods, en̄ 7al der ghewarigher doechde, ende Gods selveGa naar voetnoot(1). Ende hier 8omme is hi bereet tote allen wisen van becoringhen, want 9hi is cranc, en̄ onwetende, en̄ mach verleidet werden sonder 10sijn weten in menichfuldighen dolinghen. Nu en willic hier 11niet spreken vanden menschen die leven in openbaren groven 12dootsonden, want hare werke sijn openbareGa naar voetnoot(2); maer 13van al den ghenen die in twivele, en̄ in wane, en̄ in gheesteliken 14scineGa naar voetnoot(3) dolenGa naar voetnoot(4).

15Oerspronc der ierster dolinghen daer alre meest menschen 16in bevaen sijn, dat is ene onbedwonghene natureGa naar voetnoot(5). En̄ dat 17sijn alle die ghene, die leven na wellust des lives ende der 18sinne, in siene, in horene, in sprekene, in wandelinghen na 19gherieve ende na gheneychder lost der naturenGa naar voetnoot(6); in 20begherne te behaghene yeghewelc den anderen; in treckene 21met ghiften onderlingheGa naar voetnoot(7) met woerden en̄ met werken, ofte 22met ghelate, met brieven en̄ met boden; curioes te sine in 23spisen en̄ in dranke, in clederen van scoenre varwen, en̄ in 24sonderlinghen maecsele van habite; en̄ oec in sonderlingher

[pagina 273]
[p. 273]

1costelicheit ende in menichfuldicheit van clederenGa naar voetnoot(1), en̄ van 2allen den dinghen daermen den vulen sac mede pijnt te 3cieren, die een spise is der worme, op datmen den duvel 4behage ende sinen bodenGa naar voetnoot(2) die hem dienen; ende in menich 5anderGa naar voetnoot(3) gherieſ ende ghemac daermen den lichame mede 6dient, heymelic en̄ openbaer, dat dicwile jeghen redene is 7ende sonder noot. Siet, dit is die ierste dolinghe die alder 8ghemeinst is, want si heeft wel na die religienGa naar voetnoot(4) der heyligher 9kerstenheit verdrevenGa naar voetnoot(5) en̄ verderft: want si regneert 10in cloesteren en̄ in clusen, in ordinen en̄ in prelate, ende in 11al den staet der heyligher Kerken, vanden oversten toten nedersten. 12Ende hier omme is ghewarich kennisse der doghet 13sere verdonkert; want selke menscen seggen dat behagelheit 14cuyscheit si, die God mint, ende dat si cranc, en̄ teder, en̄ 15edel van complexien sijn: en̄ daer omme behoeven si vele 16gherieſs ende vele ghemaecs. Ende een goet mensche dunct 17hem alre eeren weert en̄ alles goets; en̄ dat wanen si selve 18sijn: en̄ aldus werden si bedroghen. Ende al eest dat si vele 19lesen, en̄ singhen, en̄ pater noster spreken, en smaect hem 20nietGa naar voetnoot(6); want si sijn uutwendich, en̄ leven naden vleysche en̄ 21niet naden gheeste; want si sijn verblint ende onghehoirsam 22der waerheit, ende den bewegene des heylichs Gheests. En̄

[pagina 274]
[p. 274]

1hier omme die scriftureGa naar voetnoot(1) der ouder heylighen die nu salich 2sijn, si vloect ende vermaledijt, beide met levene ende met 3woerden, alle die menschen die wanen heylich sijn, en̄ den 4vleysce en̄ den bloede leven; want si destrueren dat Christus 5en̄ die oude heylighen met haren bloede, met levene en̄ 6mit stervene, gheheylicht ende ghesticht hebben in die ere 7Gods. Siet, dit is die ierste becoringhe, die regniert inden 8vleysche, daer sonderlinghe vele menschen in dolenGa naar voetnoot(2).

voetnoot(8)
D, F, G. in desen tide.
voetnoot(1)
M. ende Gades selven.
voetnoot(2)
Sur. horum enim aperta sunt opera.
voetnoot(3)
M. die in twivel of in enen geesteliken schijn dollen.
voetnoot(4)
Sur. sed de iis, qui sub dubio, specie et opinione spiritatis vitae, erroribus implicantur ac agitantur, et à sua salute procul aberrant.
voetnoot(5)
indomita natura, zegt Surius.
voetnoot(6)
M. in wanderinghe, in begheerten nae neyginge, der naturen. Sur. conversando pro sensuum desideriis.
voetnoot(7)
Sur. provocando mutuum amorem, enz.
voetnoot(1)
Deze opnoeming is in M. vry wat verminkt.
voetnoot(2)
M. ende sijnen luyden.
voetnoot(3)
K, M. ende in menigherande. Surius heeſt gelezen volgens onzen tekst.
voetnoot(4)
D. religie. F. relegie. G. regule. K. religien. M. relige. - Wy houden het met K., en verstaen door het woord de verschillende kloostergestichten, de geordende geestelykheid, door byzondere dusgenaemde regels onderscheiden. In alle geval vertaelt Surius kwalyk: quae omnem ferè totius Ecclesiae et populi christiani devotionem ac synceritatem miserabiliter infecit atque corrupit.
voetnoot(5)
Dit participium komt niet voor in M.
voetnoot(6)
F. en smaken hem niet. K. ten smaect hem niet. M. dat en smaect hem niet.
voetnoot(1)
Wy verstaen de schriften, en niet de heilige Schrift, als Surius, die vertaelt: Idcoque sacra scriptura, et sancti veteres in coelis jam degentes, enz.
voetnoot(2)
M. die regniert in den vleys ende in voel luyden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken