Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen
Afbeelding van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

(1863)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

De quarto verae contemplationis modo. C. XIII.

11Hier na volghet die vierde wise, die een ghewarich scouwende 12leven volmaect, in alre wijs dat den scouwene toebehoirt. 13Dese wise is ghenoemt ene verhavene verclaerde 14oefeninghe in minnen, naden liefsten wille Gods. Dese wise, 15metter oefeninghen, is uut Gode gheboren. Onse Here sprect 16in een EwangelieGa naar voetnoot(3): ‘Het en si dat ghi anderwerven verboren 17wert uten heylighen Gheeste, soe en moechdi dat rike 18Gods niet sien noch daer inne comenGa naar voetnoot(4).’ Die heylighe 19Gheest is een levende fonteine, daer die minnende gheeste

[pagina 32]
[p. 32]

1inne ghedoopt sijn, en̄ daer si inne leven en̄ wonen; en̄ hi 2gheeft in onsen gheeste levende water sijnre ghenaden, ende 3daer inne sijn wi ghereynicht van al onsen sonden; en̄ hi 4woent in ons met sijnre ghenaden, en̄ wi wonen in hem 5overmits duechde en̄ heylich leven. Die gheest ons Heren, 6dien wi gheliken eenre levender fonteynen, daer wi inne 7leven boven onse ghescapenheit, daer springhen die aderen 8levens waters sijnre ghenaden, en̄ die vloeden vloyen menichfoudighe 9gaven in onsen gheeste: en alsoe leeft hi en̄ 10woent in ons. En̄ hi gherijnt onsen gheest met sinen vinghere, 11dat is met sinen gheeste, en̄ sprect ons toe: ‘Mint 12my, alsoe ic u minne en̄ ewelic ghemint hebbe.’ Die 13stemme, en̄ dat inwendighe eyschen, is soe gruwelic te ghevoeleneGa naar voetnoot(1), 14dat al beweecht wert in storme van minnen; en̄ 15alle die crafte der sielen si antwoerden en̄ spreken onderlinghe: 16‘Minne wiGa naar voetnoot(2) die grondelose minne, die ons ewelic 17ghemint hevet.’ Dat herte ontpluyct hem mit begheerten, 18en̄ alle die sinlike craften volghen na, met ghevoeliker liefden 19te Gode.

20Die levende siele gheet voirt boven haer selven mit rechter 21meyninghen, met ynnighen ghedancken, met verghetene 22en̄ met versmadene alle dat hinderen oft letten mach 23der minnen ons Heren. Verclaert verstaen en̄ vri wille, die 24gaen voirt mit danke, mit love, met reverentien en̄ met 25waerdicheit, voir dat aenscijn der ewigher minnen. Al dat 26uut Gode gheboren is, dat is God en̄ gheest. Het is God 27met Gode, een minne, en̄ een leven in sinen ewighen beelde. 28Het is oec gheest, en̄ Gode ghelijc overmits gracie en̄ een

[pagina 33]
[p. 33]

1minlic aeneleven an Gode. Het is heylich, sterc en̄ vri, en̄ 2al verwinnende in minliker oefeninghen.

3En̄ tusscen een sijn mit Gode in minnen, en̄ Gode ghelijc 4in gracien, soe wert minne gheoefent in alre wijs; 5want God tastGa naar voetnoot(1) ende gherijnt onsen gheest, en̄ eyscht ons 6minne alsoe hi ons mint, en̄ sine minne is sonder mate, 7want hi ist selve: en̄ onse minne heeft mate, ende alsoe 8moghen wi niet volbringhen dat sine minne ons eyscht; 9maer wi vallen in ommacht, en̄ onse minne wert wiseloes 10en̄ sonder maniere voir dat aenschijn sijnre minnen.

11Minne en is cout noch heet, clare noch donker, spise 12noch dranc; en is gheen dinc in die werelt datmen minne 13eyghelic gheliken mach. Gods minne tot ons, dat is een 14gheestelic rueren ofte gherinen, daer hi deelt sine gracie en̄ 15sine gaven sonderlinghe, alsoe alst yeghewelken oirbaerlic 16is na te leven in doghedenGa naar voetnoot(2).

voetnoot(3)
F, G. in der Ewangeliën.
voetnoot(4)
Vglk. Joann. 3, 5.
voetnoot(1)
Sur. tam est auditu horribilis.
voetnoot(2)
Versta minnen wi, gelyk F. en G. hebben; doch beide wendingen zyn even goed.
voetnoot(1)
Aldus in F.D heeft rust en G. rast, welk denkbeeld hier niet schynt te pas te komen, behalve dat Surius enkelyk zegt: siquidem Deus nostrum tangit spiritum.
voetnoot(2)
Sur. ita ut cuique utile est, ut secundum ea (dona) vitam agamus virtutum studiosam.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken